| |
| |
| |
Heeft u ook zo'n last van onbehagen?
Enquête
Heeft u ook zo'n last van onbehagen? Deze vraag legde de redactie van De Gids voor aan een aantal Nederlanders van verschillende generatie, levensovertuiging en wereldbeschouwing. De antwoorden, die niet langer mochten zijn dan 250 woorden, zijn hieronder in alfabetische volgorde van de schrijversnamen weergegeven.
| |
G. van Benthem van den Bergh:
Nee, ik heb geen last van onbehagen. Ik ben blank, behoor tot de middenklasse, woon in een huis met een tuin, doe werk dat ik prettig vind, ben gelukkig getrouwd, heb een zoontje, goede vrienden en verdien schandalig goed. Hoe kan ik nu onbehagen voelen? Wat voor recht zou ik daarop hebben?
Er zijn anderen die dat recht des te meer hebben. Zij willen net als ik een menswaardig leven lijden, gelukkig kunnen zijn, gewaardeerd worden om wat ze zijn en wat ze doen, en enige zeggenschap hebben over hoe ze hun leven zullen inrichten. Of als ze in de arme landen wonen: genoeg te eten hebben en een beetje toekomst voor hun kinderen. Of als ze in Vietnam wonen: de Amerikanen weg, vrede.
Maar mijn medeburgers die mij zouden willen verplichten met hen solidair te zijn, omdat zij zo redelijk zijn en zo beschaafd en de anderen zo extremistisch, ‘omgekeerd racistisch’ of emotioneel, weten niets beters te doen dan iedere opstand tegen de bestaande orde met geweld neer te slaan. Ze bestrijden het communisme, zeggen ze. Ze handhaven de rechtsorde, zeggen ze.
Maar ze dwingen mij vóór black power te zijn en partij te kiezen voor de guerrillastrijders in Vietnam en Latijns-Amerika. Voor zover dat wat helpt.
| |
Godfried Bomans:
Onbehagen: een van onze modewoorden, zoals ‘dialoog’, ‘benaderen’, het overal voor te gebruiken ‘kortsluiting’ en het meer dan afschuwelijke ‘inbreng’.
Hebben ze een gemeenschappelijk kenmerk? Wie ze even bekijkt, ziet het al gauw: ze refereren aan het probleem der communicatie. En inderdaad hoort ‘contactstoornis’ als eerste in het rijtje te fungeren. Het onbehagen waar u op doelt, is vermoedelijk een gevolg van overbevolking. We zitten te dicht op elkaar. De hierdoor opgewekte geïrriteerdheid uit zich in een luidruchtig zoemen. De imker weet dan dat er een nieuw volk op uitzwermen staat.
Op de drempel van de ruimtevaart, zomer 1967, hoogachtend.
| |
Nic Brink:
Het heeft de cum-laude-doctor E.H. van der Beugel heel wat minder tijd en moeite gekost om hoogleraar te worden dan dr. L. de Jong. Maar de eerste was dan ook geen vast medewerker aan een politiek verdacht weekblad; hij had integendeel zo niet zijn gaven, dan toch zijn denktrant kunnen demonstreren in zijn subministeriële carrière. En aangezien er een druk verkeer is tussen universiteiten en regeringen, kon hij zijn zetel snel verwisselen voor een stoel.
| |
| |
Wat doe je nu als je niet in de regering zit, bovendien nu eenmaal aan zo'n criticasterkrant verbonden bent, maar toch dolgraag prof. voor je dr. wilt hebben? Je kunt je medewerking aan het weekblad opzeggen en je distantiëren van je vroegere collega's, maar het risico blijft bestaan dat die jeugdzonde je tijdens de lobby zwaar wordt aangerekend. Wat is dus een veel betere tactiek? Juist, blijven schrijven in het ongure blad, maar dan zó dat jouw artikel het enige gure element is: met veel cijfermateriaal (vanwege de wetenschappelijke objectiviteit) het gelijk van de redactie ontzenuwen, daarmee toevallig de hogerhandse koers varend, en hopen dat de hoofdredacteur zo fair is dat hij ook een tegenstem wil laten horen. Maar om - bewust of onbewust - tot zo'n tactiek in staat te zijn, moet je integriteit het absolute nulpunt al bedenkelijk dicht genaderd zijn.
Zeer terecht heeft de heer De Jong al lang geleden gewezen op het grote nut van een degelijk onderricht over de Tweede Wereldoorlog. Zeer terecht laat hij zijn vijf jaar durende serie De Bezetting beginnen met de volgende tekst over het platgooien van Rotterdam: ‘Twintig jaar geleden vielen hier de bommen. Ik was er zelf bij. Ik viel op mijn knieën en bad. Iemand die het niet meegemaakt heeft, kan zich niet voorstellen hoe verschrikkelijk een bombardement is. De stad zelf was één grote vlammenzee. Ik zag vrouwen op straat wenen, ik zag ook kinderen die meegesleurd werden - kinderen die niet begrepen wat er eigenlijk aan de hand was...’ Zeer terecht wijst de heer De Jong in deze serie voortdurend op de misdadigheid van een regime dat zich in eerste instantie gekenmerkt heeft door het stelselmatig en gevarieerd uitroeien van burgerbevolking. Zeer terecht prijst hij het illegale verzet dat de buitenlandse agressor zo veel mogelijk afbreuk probeerde te doen.
Maar wat was nu het grote nut van al deze informatie? Was het slechts om de begrijpelijke haat van een groepje heren jegens het nationaalsocialisme af te reageren? Maar waarom werd dan de indruk gewekt dat het om hogere zaken ging, dat de Nederlandse jeugd moest weten wat er gebeurd was en zo kon voorkomen dat het ooit weer zou gebeuren? Wat mocht nooit meer gebeuren? Hitler aan de macht? Of ‘een Hitler’ (om generaal Ky te citeren) aan de macht? Waarom zet de heer De Jong de jongste generatie, die zijn Bezetting gemist heeft en toch ook onderricht moet worden, niet eens een documentaire voor over de misdadige buitenlandse agressie van het Vietnamese communisme?
De Amerikaanse psycholoog Festinger heeft erop gewezen dat onbehagen veroorzaakt wordt door de dissonantie van tegenstrijdige informatie. Wie eerst geleerd (en geaccepteerd) heeft dat het vermoorden van burgers om religieuze, raciale of politieke redenen de ergste misdaad is, en vervolgens - en nog wel uit dezelfde bron - verneemt dat deze misdaad in Vietnam volkomen gerechtvaardigd is, kan nog slechts één ding doen: de integriteit van de historicus en de commentator integraal verwerpen.
Het is duidelijk dat de heer De Jong een der ergste onbehagenzaaiers in Nederland is. Het is tragisch dat zijn stoel nu juist in Rotterdam moet staan.
| |
J.J. Buskes:
Ja, ik heb last van onbehagen, maar ik hoop ervoor bewaard te worden een welbehagen in mijn onbehagen te krijgen. Daar is het onbehagen een te ernstige zaak voor, een last en een belasting, een aanslag op het behagen in het leven en de mensen.
Van Randwijk zei eens, dat de naoorlogse wereld hem steeds minder beviel, omdat de droom en het protest, deze twee gezellen van de levende geest, als verschoppelingen onder ons ronddolen en geen herberg meer vinden.
Engelen hebben eens gezongen: ‘Eer aan God in de hemel, vrede op deze aarde, in mensen een welbehagen!’ Ik spits mijn oren om te horen of er behalve engelen ook mensen zo zingen, omdat ze erin geloven en proberen het voor hun deel waar te maken.
Mijn geloof in het welbehagen bepaalt mijn leven meer dan mijn last van het onbehagen. Ik leef toch altijd iets meer in het ja dan in het nee, iets meer in de hoop dan in de scepsis.
De droom en het protest zullen niet sterven en het welbehagen zal sterker zijn dan het onbehagen. Romantiek? Idealisme? Nee! Heel eenvoudig: geloof! Maar dit geloof heeft alles te
| |
| |
maken met het lied dat al bijna tweeduizend jaar oud is, maar dat tot op de dag van vandaag mensen geïnspireerd en gestimuleerd heeft om op hun wijze mee te zingen en zingend te dromen, te protesteren en te handelen: ‘We shall overcome some day’.
| |
Hans Gruijters:
Elke morgen - na een regenachtige nacht - begint het al. Voor mijn huis zit een deuk in de stoep. Zo'n deuk zonder afvoer. Natte voeten is een onbehaaglijk gevoel, maar één natte en één droge voet kan me volledig uit balans brengen. Dan verwijt ik Publieke Werken, dat ‘ze’ er niets aan doen. Dat reageert een beetje af, maar als ik me dan realiseer dat P.W. zowel geld als mensen te kort komt, voel ik me nog onbehaaglijker. Want mijn zondebok is ontsnapt. Zelf ontsnap ik op mijn dierbare Prinsengracht maar nauwelijks aan de vrachtwagens die mij passeren. Als een ‘fugitive’ red ik mij telkens weer op de stukjes stoep die tussen de inritten zijn uitgespaard.
Die vrachtwagens hebben de deuk voor mijn deur gemaakt, en het moedeloze besef dat ze het weer zullen doen als P.W. de mensen en het geld mocht vinden, vergezelt mijn wandeling naar de Nieuwe Zijds; een basso continuo onder het geraas van ‘de ochtendspits’.
Mijn redactioneel bureau ligt voor in het gebouw, aan de straat. De ramen staan open - voor de frisse lucht, die ook het geraas naar binnen brengt. Ik sluit de ramen. Mijn onbehagen zakt weer.
Als enkele collega's binnenkomen, stinkt het er al een beetje. Zij komen van ver en het spitsverkeer heeft hen opgehouden. Daardoor moeten zij de overgang maken van de verbrandingslucht van motorvoertuigen naar die van menselijke lichamen. Maar dat is hun onbehagen.
Trouwens, het went wel, al dagdroom ik soms van revolutie. Zo eigenwijs ben ik wel. Wat mij weerhoudt, is de zekerheid dat ik me pas goed onbehaaglijk voel in het gezelschap van mensen die nog eigenwijzer zijn dan ik. Al overkomt me dat gelukkig zelden.
De schrijver
| |
Jan Hanlo
reageerde met het zenden van de twee hieronder afgedrukte citaten - blijkbaar uit Gogols Dode zielen - zonder verder commentaar.
- Hoe dat zo?
- Hij beweert dat ik niet deug voor de dienst: maar ik heb er toch nog nooit een van mijn kollega's bij gelapt. Op andere gerechtshoven gaat er geen week voorbij, of de officier van justitie geeft een van zijn kollega's aan, maar ik heb altijd onder alle stukken mijn gezien gezet, zelfs als ik eigenlijk een aanklacht wel eens had moeten doorgeven, - ik heb nooit ook maar een enkel stuk opgehouden.
Er was geen gezicht, waarop niet iets van blijdschap stond te lezen, of althans een afspiegeling van de algemene vreugde. Precies hetzelfde speelt zich op de gezichten der ambtenaren af, wanneer een chef de aan hun hoede toevertrouwde posten komt inspekteren: als de eerste schrik voorbij is, zien zij dat er heel wat dingen zijn die zijn goedkeuring wegdragen en dat hij zich tenslotte zelfs verwaardigt een grapje te maken, dat wil zeggen, dat hij met een minzaam lachje een paar woorden laat vallen - om welke woorden de dicht bij hem staande en zich om hem verdringende ambtenaren in een daverend lachsalvo losbarsten, waar de ambtenaren die wat verder van hem af staan en de door hem gesproken woorden maar half hebben gehoord, van harte om meelachen en waarop tenslotte een ver weg, vlakbij de deur en de uitgang geposteerde politie-agent die nog nooit van zijn leven gelachen heeft en ditzelfde volkje nog kort tevoren zijn vuist heeft laten zien, zich eveneens aan de onveranderlijke wetten der reflexie onderwerpt en op zijn gezicht een glimlach produceert, ook al leek die glimlach meer op de grimas van iemand die na een zeer pittig snuifje aanstalten maakt om te gaan niezen.
Onze held beantwoordde iedere groet en voelde zich als een vis in het water: hij boog naar links en naar rechts met, zijn gewoonte getrouw, een ietwat scheef gebaar, maar volkomen ongedwongen, met het gevolg dat hij iedereen voor zich wist in te nemen.
| |
| |
| |
Karel Jonckheere:
Ik heb niet de minste last van onbehagen, dat steriele gevoel van voorbijgaande zwakheid, machteloosheid, stuurloosheid. Om de eenvoudige reden dat ik mijn evenwicht niet laat afhangen van anderen, maar over een natuurlijke thermostaat beschik zodat ik zelden de verzenen tegen de prikkels sla. Om deze zalige toestand te verwerven moet men op een paar dingen letten:
1. Gevrijwaard blijven tegen hoogmoed, eigen gereidheid, winstbejag en andere futiele bronnen die zo dikwijls ontgoochelingen bezorgen.
2. De argeloze gedachte van zich afzetten dat men alles kan oplossen met het hoofd. Le coeur a des raisons que la raison ne comprend pas. Het is jammer dat dit geen Noordnederlandse spreuk is geworden. Nederland moet het altijd van ‘ideeën’ hebben en dit is zijn illusoir sterke, in feite broze kant. De natuur heeft geen ideeën en nochtans is ze onze enige constante.
Ik kan echter het onbehagen van Nederland begrijpen: het verkeert in het overgangsstadium om zijn al te conventionele aard te moeten wisselen voor een soepeler, en aan deze buigzaamheid is het nog niet toe. Eeuwenlang heeft het een insulaire positie kunnen innemen die het definitief achtte. Het stuitte op geen buitenlandse en evenmin op binnenlandse weerstanden. Daar het deze laatste toch enigszins nodig had om zijn vitaliteit te behouden, heeft het zich verkeken op de futiele spanning tussen orde op papier en burgerlijke inschikkelijkheid. Toen die orde opgelegd werd door de vijand kon het eeuwenlang opgespaarde energie wel in een grandioos gebaar opbrengen. Nu het alleen tegen zichzelf aan het vechten is, kan het zich niet anders dan onbehaaglijk gevoelen. Het moet op twee fronten (conventie en natuur) zijn eigen wapens leveren.
Dat Nederland instinctief de vraag over onbehagen stelt, bewijst dat het gezonde reacties vertoont. Ik beschouw dan ook deze rondvraag als een proeve van homeopathie, maar vrees dat het merendeel van de ‘Hollandse’ antwoorden een nieuwe bijdrage zal worden om het geheel met rede op te lossen. Zonder nieuw levensgevoel geraakt men niet uit de piepzak van het intellectualisme en de overmoed.
| |
Alfred Kossmann:
Als ik oud ben, word ik in een gekkenhuis opgesloten, na opvallend gedrag. In het begin van mijn dementie zal mijn onbehagen een paniek van woede zijn geworden, en ik zal met mijn wandelstok auto's te lijf gaan, als late wraak op het schandalige verkeer dat tijdens mijn behaaglijke jaren de mooiste steden onbewoonbaar heeft gemaakt, de lekkerste lucht verloederd, de liefste uitzichten verslonsd. Ik zal t.v.-toestellen kapotslaan, juke-boxen aanvallen, jongens hun transistor-radio's uit de handen grissen, geestelijke leiders en bewindslieden op straat beledigen vanwege hun gebrek aan fantasie en hun incompetentie, alle dingen doen die ik harstochtelijk verlang te doen, levend in stank en herrie, eindelijk een vervaarlijk man.
| |
Daniël de Lange:
Ik heb onbehagen, maar ik heb er geen last van. Ik beschouw onbehagen namelijk als een heilzaam waarschuwingssysteem, dat in werking treedt zodra er iets mis is, of mis dreigt te gaan. Onbehagen is een signaal dat er ergens in de samenleving, of misschien in de samenleving als geheel, stremmingen enzovoort het goed verloop van zaken bedreigen. Dat signaal roept op tot onderzoek naar de plaats en de aard van de fout, en - het onderzoek verricht en de oorzaak gevonden - tot handelen om de fout weg te nemen.
Wat mij betreft is er veel te weinig onbehagen, of het wordt te weinig geuit. Achteraf praten is gemakkelijk, maar het is de enige manier om ongelukken die gebeurd zijn voor de toekomst te voorkomen. Daarom twee voorbeelden van de laatste maanden: de politici hebben ons veel te weinig onbehagen aangepraat over de situatie in het Midden-Oosten. Daarom kon de laatste crisis ons overvallen. Waar zijn nog meer van die latente crisishaarden, waarover we nu bijtijds onbehagen moeten gaan voelen?
| |
| |
- Een tweede voorbeeld: de publieke opinie is te weinig gealarmeerd over de slechte toestand van een aantal bedrijven, waardoor nu - met andere oorzaken - werkloosheid ontstaan is.
Het slechtste antwoord op onbehagen is dat van de vader die tegen zijn zojuist zwanger geworden ongehuwde dochter zegt: Kom kom, het zal zo'n vaart niet lopen (de werkelijkheid niet willen zien). Daarop volgt als naast-slechtste reactie de symptoomtherapie: het pilletje tegen misselijkheid dat als panacee moet dienen.
Ik pleit voor meer onbehagen, met het risico dat ik er zelf last van krijg. De ergste kwalen zijn die welke geen signaal geven, of waarvan het signaal niet gehoord wordt.
| |
H.J. Lankhorst:
Neen, last heb ik er niet van. Dat betekent echter niet dat ik mij nu altijd zo behaaglijk voel bij alles wat er om en vooral over ons heen gebeurt.
Een oorlog in Vietnam, die ondanks alle verschrikkelijke berichten daarover en ondanks het feit dat bijna iedereen vindt dat hij nu maar eens afgelopen moet zijn, zich toch maar blijft voortslepen. Een bewapening, die weliswaar slechts in minderheid principieel wordt afgewezen, doch door een meerderheid slechts als bittere noodzaak wordt aanvaard, maar desondanks bij elke nationale feestelijkheid als paradesieraad fungeert. De tegenstelling tussen arm en rijk, doorgaans parallel aan de tegenstelling gekleurd en blank, die je met de dag ziet toenemen, met daartegenover de nog steeds aansprekende opvatting dat belastingverlaging het eerste politieke doel dient te zijn. Tienduizenden die nog steeds een door hen betaalbare woning zoeken en een regering die het bouw- en huurbeleid weer aan het vrije spel der maatschappelijke krachten gaat uitleveren.
Er is echter een lichtpuntje. In het hechte beeld van de vijf grote politieke partijen, die elk zodanig door hun vleugels in evenwicht werden gehouden dat hun machteloosheid om zich tegenover bovengenoemde problemen duidelijk uit te spreken mede oorzaak werd van het bij velen post gevat hebbende onbehagen, begint zich nu een scheiding der geesten af te tekenen. Indien dit zich voortzet en gaat uitmonden in een radicaal andere aanpak van bovengenoemde problemen, zal dat ook voor mij reden zijn mij weer wat behaaglijker te voelen.
| |
Jan Rogier:
Het heeft voor mij een smaak van lauw water, dat woord ‘onbehagen’. Guevara voerde geen guerrilla uit onbehagen, maar uit protest, en wat Marx dreef bij het schrijven van zijn revolutionaire theorieën is met ‘onbehagen’ getypeerd als de vernietiging van de Joden door de Nazi's met het woord ‘ongepast’. Met ‘onbehagen’ in een maatschappij kom ik even ver als Jurgens met zijn christen-radicalisme in de K.V.P. Ik heb het daarom liever niet over mijn onbehagen, maar over mijn protest. En wel tegen de hypocrisie, tegen wat links heet, radicaal, progressief, evangelisch, oecumenisch, medemenselijk, duidelijk. Tegen wat wordt aangediend als structurele hervormingen, medezeggenschap in de onderneming, inspraak bij de beleidsvorming.
Ik heb er bezwaar tegen als een politieke partij zich progressief noemt, terwijl die partij geen bezwaar heeft tegen deelname aan een militair verbond als de NATO, een organisatie die dictaturen uitdrukkelijk beschermt en helpt tot stand komen. Ik heb er bezwaar tegen als een politieke partij zich socialistisch blijft noemen, terwijl haar sociaal-economisch programma liberaler - lees kapitalistischer - is dan dat van de vrijzinnig-democraten vóór de tweede wereldoorlog. Ik heb er bezwaar tegen dat een politieke partij zegt uit te zijn op structurele hervormingen van de maatschappij, terwijl die partij met de haar verwante vakbond niets anders doet dan vechten voor het behoud van de materiële verworvenheden van haar leden, de arbeiders. Dat laatste is namelijk een uitstekende definitie van het woord ‘conservatief’.
Ik heb er bezwaar tegen dat een kerk zich vredelievend noemt, als die kerk twintig eeuwen lang wapengeweld heeft uitgelokt, gesanctioneerd en gezegend. Ik heb er bezwaar tegen dat een land democratisch genoemd wordt, als daar de economie en dus het leven beheerst wordt door een handjevol geldmagnaten, waar- | |
| |
toe ook het erfelijke staatshoofd behoort. Ik heb er bezwaar tegen dat de politieke vernieuwing de mist in wordt gepraat en dat de ‘zielzorgers’ hun onvolwassen gehouden gelovigen het bos insturen. Ik heb er bezwaar tegen dat Guevara levend begraven wordt - met een krans van Nederlandse sociaal-democraten, die er niets op tegen hebben dat de Boliviaanse president een bevriend staatshoofd is van wie geen Nederlander mag zeggen dat hij een moordenaar is en niet alleen van Guevara. Ik heb bezwaar tegen een regering, die toelaat dat mensen die de Rotterdamse haven na 1945 met hun handen hebben opgebouwd, nu vervangen worden door machines, die gewilliger zijn en geen eigendomsrechten laten gelden. Ik heb bezwaar tegen een regering en een parlement, die wetten voorstellen respectievelijk aanvaarden welke minderheden dwingen tot assimilatie, in casu de woonwagenwet, gebaseerd op een officieel afstammingsonderzoek. Ik heb bezwaar tegen een gemeentebestuur, dat een verordening ontwerpt op grond waarvan homoseksuelen van de openbare weg verwijderd kunnen worden. Ik heb bezwaren tegen een wereld waar vele Van Heysten, Bata's, Ottaviani's, Johnsons, De Jongs en Kielmannseggs de dienst uitmaken, om over Meyer Sluyser en de kapitalist Gerard Kornelis van het Reve maar te zwijgen. Ik heb bezwaar tegen het woord onbehagen.
| |
A. Roland Holst:
Mensen die behaagziek zijn, wekken mijn onbehagen.
Vandaar, wellicht, dat ik steeds dwarser word, mij herinnerend hoezeer en hoe vaak ik in het verleden last had van onbehagen over mijzelf.
| |
Annie Romein-Verschoor:
Heeft u ook zo'n last van onbehagen? Natuurlijk, hoe zou ik niet? De waarnemer van de menselijke mierenhoop, die een bepaalde verandering meent te ontdekken en deze als tijdsverschijnsel kenmerkt, loopt - en ten dele terecht - kans op de tegenwerping dat er niets nieuws onder de zon is en krijgt een portie onbehagen over de onweerlegbaarheid van die gemeenplaats te verwerken. Want inderdaad, sinds de zondeval heeft de mens zijn ergernissen gehad over zijn familie, zijn buren, zijn baas, zijn onderhorigen, over concurrenten, ketters en medeweggebruikers.
Maar het onbehagen als tijdsverschijnsel, de kennelijke en algemene accumulatie ervan ervaar ik als een gevolg van - om daar nog maar eens mee aan te komen - de Dood van God of met andere woorden van het aanvaarden van de menselijke verantwoordelijkheid voor het grootste bedrijf dat de wereld tot nu toe gekend heeft: de menselijke samenleving met de dieren-, planten- en minerale wereld daarbij inbegrepen. Ons onbehagen is een managerziekte of als u wilt het jeuken van de overgangspuistjes van een puberteit die Godweet-hoe-lang kan duren.
| |
Jos Ruting:
De 600-jarige oorlog
Formulier: L.S.D.-A.O.W.-V.V.V.V.V.-W.W.W.
Onderwerp: Het Beleg
Bloeimaand 1967
Excellenties,
Hierdoor geef ik met nederigheid te kennen dat mijn strijdkrachten vorderingen hebben gemaakt.
Ten Westen: Wij hebben het oliestrand bezet. Graven diepe zoutgeulen. Ontnemen de vijand het laatste drinkwater.
Ten Noorden: Onze gifgascentrales, zwavelwaterstof-, calcium- en longkankerbatterijen staan op de stad gericht. De kinderen ‘Smaldeel’, in matrozenpakjes, hakenkruizen en vlaggen aan een monument.
Oost en Centrum: Constant onder gifbank.
Zuid: In grendel van supersonisch klaverblad.
Benarde veste als geheel: In stadstuinen kruithuizen gezet, zogenaamde Krijgsmannen. Pretpark in ziekenhuis. Schiettent in gesticht. Sturen vliegtuigen dwars door slaapkamers. Sterftecij- | |
| |
fer ‘Vastberaden-heldhaftig-barmhartig’ op recordhoogte gebracht. Slopen oude stad, bouwen neuromotollen. Laatste werden onder het zand. Zwarte Kruis streckt die Wappen. Steun van IAG-AFZEND-BUDEL-B.V.D.-SNOOPER voor rotten-van-het-lange-wapenstok-orgasme. Vernietigen ongehuwden door middel van hoge belasting. Melk, brood, kaas, ei, kip, kalf, koe en varken oneetbaar en/of onbetaalbaar gemaakt. Voedsel vervangen door kunstvoeders. Boven speelplaatsen radioactieve stoffen afgeworpen. Parathion en DDT gedropt. Rook-, roet- en fosforbombardementen houden dag en nacht aan. Korstmos is dood. Eigen rechtbank in werking (zeer komisch). Lokten miljoen toeristen in de veste om de inboorling te verstikken. Vlammenwerper-pijpleiding aangelegd naar centrum. Mobiele Olie is het sluitstuk van de omsingeling. Verwacht algehele overgave.
Advies: Laat Volksgezondheid voorlopig toch nog de postzegelkas van Economische Zaken beheren.
Aldus doende
E.E.G. John van Bonn
Meldung: Jos Ruting
| |
Nico Scheepmaker:
Onbehagen? Jawel, en het groeit nog steeds, zij het met plantesnelheid. Wat mij het meest onbehaagt is de onbereikbaarheid van ‘de ander’, je tegenstander, op wiens omheining alle argumenten afstuiten. Langzamerhand bekruipt me het onaangename gevoel dat die ander zijn ongelijk niet uit balorigheid of uit berekening blijft ontkennen, maar omdat hij werkelijk niet beter weet. Ik zeg bij voorbeeld dat Ajax op het ogenblik het beste voetbal van Nederland speelt. Ik kan dat zeggen, want ik heb ze zien spelen, ze zijn kampioen geworden, ook bekerwinnaar, ze hebben Liverpool verslagen; maar nee, zegt een Rotterdammer, Sparta is beter. En hij meent het. Hij kan het zelfs bewijzen. Hij heeft vorig seizoen alle thuiswedstrijden van Sparta gezien, en daarvan werden verreweg de meeste gewonnen. ‘Maar hoe verklaart u het dan dat Ajax met zoveel punten voorsprong op Sparta de competitie heeft beeindigd?’ vraag ik. ‘Ach meneer’, zegt hij, ‘u praat van dingen waar u geen verstand van hebt. Ik heb Sparta in Rotterdam toch met eigen ogen met 1-0 van Ajax zien winnen?!’ Hij heeft gelijk. Wat moet ik dan nog zeggen? Een dooddoener als: Ajax heeft in Amsterdam met 5-0 van Sparta gewonnen? ‘Daar ben ik niet bij geweest, meneer, daar heb ik geen oordeel over’, zal zijn afdoend antwoord zijn.
| |
K. Schippers:
Een avond naar de opera
Did you know that right and left shoes were thought up only a little more than a century ago? - Bernice Fitz-Gibbon
Nee, ik wil geen bril hebben. Geeft u mij voor mijn andere oog ook maar een monocle. Wat zal ik doen? Ik heb een portefeuille met tweehonderd gulden gevonden. Dat moet je als eerlijke vinder in een krant adverteren. Welke krant heeft de kleinste oplaag? Waarom lachten jij en je vrouw zo, toen ik gisteren voorbij jullie huis kwam? Wij hadden juist gehoord, dat onze vroegere dienstbode een baantje had gekregen in een porseleinfabriek. Ik veroordeel u tot duizend gulden boete. Goed. Ik zal u een cheque geven voor dat bedrag. Waar ga jij naar toe? Naar Volendam. Met een vliegtuig. Er is toch geen vliegdienst op Volendam? Nee, maar tegen de tijd dat mijn vrouw klaar is met haar make-up, is die er misschien wel. Die mevrouw Kleinsmid kan nu nooit eens iets vertellen zonder te overdrijven. Zo? Heb je haar dan wel eens naar haar leeftijd gevraagd? Ik heb betere dagen gekend, meneer. Ik geloof het best. Maar ik heb nu geen tijd om over het weer te praten. Mijn opvoeding heeft mijn ouders wel tienduizend gulden gekost. Ja. Tegenwoordig krijg je niet veel meer voor je geld. Je hoest is al heel wat beter. Ja, dat kan ook niet anders, dokter. Ik heb de hele nacht gerepeteerd. Hoe smaakt de pudding? Dat is een recept uit grootmoeders kookboek. Dan begrijp ik niet hoe zoveel mensen met de ouwe tijd kunnen dwepen. Ik geloof niet, dat mijn man veel geeft om sigaren met zo'n bandje erom. Hij scheurt het er tenminste altijd af.
| |
| |
| |
W.K.N. Schmelzer:
Er is een echt, levend en op de realiteit afgestemd onbehagen in brede kringen van onze bevolking. Maar er is ook een intellectualistisch, monopolistisch en steriel onbehagen.
Met dit laatste wil men tegenwoordig kennelijk demonstreren dat men ‘zijn tijd begrijpt’. Daarbij worden veelal persoonlijke frustraties op de gemeenschap afgewenteld.
Achter het onbehagen in de eerstgenoemde zin zit een stuk vernieuwingsdrang, die zich bij mensen heeft ontwikkeld die zich mede-verantwoordelijk voelen voor de hedendaagse nog altijd onvolkomen menselijke samenleving. Hoe maken wij die voor íeder meer menselijk, meer leefbaar in de overrompelende nieuwe tijd? Dit onbehagen is creatief, het getuigt van onvrede met deze maatschappij, nationaal en internationaal. Men treft het bij voorbeeld ook aan in het kerkelijke leven. Het christendom is zich aan het vernieuwen, zoals de Kerk ook in de afgelopen twintig eeuwen bij herhaling perioden van opgang en neergang heeft meegemaakt.
Het intellectualistische onbehagen komt niet verder dan kreten. Men wil recht en vrede in de wereld, maar weet zich niet eens aan de hooghartige onverdraagzaamheid in de eigen samenleving te ontworstelen.
Voor wat het subjectieve onbehagen betreft slechts deze opmerking: behalve de persoonlijke en plezierige taak in mijn gezin is mijn dagtaak in het staatkundige vlak volledig gevuld met het doel van de politiek: het feilbare pogen om een bijdrage te leveren de samenleving beter leefbaar te maken voor iedereen. Met ‘onbehagen’ is dit te eng omschreven. Ik zou liever spreken over een ‘opbouwende onvrede’. Voor de rest heb ik weinig last van onbehagen en ik vind het leven bijzonder de moeite waard om geleefd te worden.
| |
E.H. Toxopeus:
Wanneer men ergens last van heeft, bij voorbeeld van koude voeten of van een kater, veroorzaakt dit onbehagen. Het ‘last hebben van’ is het onbehagen. Als men nu vraagt of ik last heb van onbehagen, dan trek ik daaruit twee conclusies. De eerste: men acht het mogelijk dat iemand in het rijke bezit is van een vaag, onbestemd en inhoudsloos gevoel van malaise, waarvan hij last heeft. En de tweede: men houdt rekening met de mogelijkheid dat iemand gevoelens van onbehagen heeft, zonder daarvan last te hebben. Dit signaleert, dat een zeker welbehagen in het onbehagen niet ondenkbaar wordt geacht. Uit deze conclusies komen twee levendige bezwaren naar voren, die ik nu juist tegen veel getheoretiseer over ‘het onbehagen’ heb, te weten, dat de inhoud van het onbehagen onvoldoende is geanalyseerd en voorts dat er velen zijn die zich uiterst behaaglijk voelen in dit onbehagen. Dit vind ik bepaald erg onbehaaglijk.
Onbehagen is het humeurige gevolg van het feit, dat men botst op concrete situaties, opvattingen en verhoudingen die men onjuist acht, maar niet zonder meer kan veranderen.
In dit korte bestek daarover het volgende.
Onbehaaglijk is: de verabsolutering van de norm. Dit is een historische Nederlands-calvinistische neiging. De samenleving evolueert. De maatschappelijke norm dient zich daaraan aan te passen - het is geen heilige koe. Wettelijke normen van dertig jaar geleden passen niet meer op de huidige situatie. ‘Zedenkwetsend’ toen is niet langer ‘zedenkwetsend’ nu; ‘maatschappelijk zorgvuldig’, ‘gezagondermijnend’ of ‘aanstootgevend’ toen zijn totaal verschillend van dezelfde normen nu. Anderzijds betekent overtreding van de norm niet meer dan: een vrije trap tegen. En niet: verstoring van de kosmische orde. Verwarring van de absolute norm - die voor de mens persoonlijk gelding kan hebben - met de maatschappelijke spelregelnorm betekent conservatisme en dogmatisme van ‘rechts’.
Onbehaaglijk is ook: de verabsolutering van de term. Wij indoctrineren tegenwoordig met woorden. Deze woorden zijn sterk affect-geladen. Openheid, totale democratie, radicaal-evangelisch, gezag, regenten, demonstratievrijheid, inkomensgelijkheid, monarchie, gekozen minister-president, districtenstelsel.
Wie er voor dan wel tegen is, is verdoemd. De vraag of het begrip dat door de term wordt gedekt, past in het maatschappelijk samenspel, wordt niet of ternauwernood bezien. De term is
| |
| |
nieuw, jong, gedurfd, positief: gij zult hem aanvaarden. Met andere woorden, de term wordt tot norm verheven.
De sacrosancte term, als een rode paraplu boven de levende maatschappelijke werkelijkheid gehouden, is het conservatisme en het dogmatisme van ‘links’.
Een gezond mens reageert op onbehagen door zijn streven de oorzaak daarvan weg te nemen. Dat is dan ook een van de taken die ik mij als politicus stel.
| |
J.M. den Uyl:
Onbehagen was het haartje aan je pen, voordat de balpunt was uitgevonden. Nu is het mijn balpunt die leeg is, voordat dit stukje af is. Waarom is er nog geen eeuwigdurende balpunt op de markt gebracht? Nu zijn het de leren zolen, die ik draag omdat ik last van zweetvoeten heb, en die - de zolen - altijd kapotgaan. Waarom hebben ze nog geen gummizolen uitgevonden die toch poreus zijn?
Onbehagen zijn de dooie insekten op mijn voorruit op een warme zomeravond. De zwermen muggen op dat mooie plekje aan het meer waar ik kampeer. De ballast die het geluksgevoel verhindert van de grond te komen - om het ook eens in het mooie te zeggen. Welzeker, bij tijd en wijle heb ik last van onbehagen. Het leek allemaal zo mooi te worden, maar het ging niet door. Een recessie in de welvaartsstaat. Boer Koekoek na vijftien jaar Drees. Schmelzer, die Cals te glad af was. Han Lammers, die lelijk doet over Israël. Mijn zoons hebben de langste haren van allen. Een commissie-Enschedé, die Amsterdam uitvlooit met een luizenkam.
Onbehagen is een ontwikkeling die je niet bij kunt houden. De paperbacks, die zo snel verschijnen dat je ze toch niet meer lezen kunt. De goede films, die er wel komen, maar die je niet meer ziet. Het Russisch van Teleac, waar ze twintig jaar geleden mee hadden moeten beginnen.
Onbehagen houdt het midden tussen ongeluk en spleen. Voor het eerste heb ik geen reden, voor het laatste geen gestel. Laat ik het dus op het onbehagen houden. De vraag is beantwoord. Ik steek een sigaret op. Ik voel mij zeer behaaglijk.
| |
Leo Vroman:
(Vlug!) de stad uit
We wonen al lang niet meer in Harlem. Achter ons is het nog donkerder geworden van de negers en nog zangeriger van de Portoricanen. Een week voordat we vertrokken, trok het eerste negergezin ons gebouw binnen en kwam naast ons wonen: kennissen, een opstandige moeder met een uiterst ontwapenend lang en langhalzig dochtertje dat altijd opeens droomde en opeens gek deed. Een andere mooie dochter schilderde en een derde gaf muziekles. Zelfs de moeder mis ik wel eens, al is ze nu misschien wel tot de tanden gewapend met driftbuien.
Nee, we wonen lekker in de Sheepshead Bay area, en tegen de weinige negers, waarvan ik velen niet ken, zeg ik allemaal Hi als ik ze tegenkom. De echte negerbuurten van Brooklyn, waar in de hete zomernachten van armoede gegild en gesneden zal moeten worden, zijn onhoorbaar ver hiervandaan, en zelfs met de bus wel twintig minuten. Alleen als alles in brand moet - vlammen achter onze dichte slaapkamergordijnen? ‘Dat kan geen onweer zijn?’ - vluchten de griezelenden en de griezeligen misschien wel hierheen, weerbarstig bloedende, als beren uit een brandend bos. Verleden jaar waren we in Glacier National Park. Het onweerde de hele nacht dat we in Granite Park Chalet waren, moe van het lange klimmen. Op weg naar de w.c. was in het natte licht van zaklantarens een grizzlybeer te zien, vooral zijn ogen als hij zat te eten. Het onweerde ook dit jaar, toen studenten buiten Granite Park Chalet in slaapzakken gingen slapen. De beer, een negentienjarig meisje - ik weet niet zeker of ze de grond nog onder zich voorbij voelde gaan, en zijn vacht of adem toch nog lekker warm. Negentien, dat is nog een beetje dik en zacht. Hier en daar misschien twaalf centimeter. De nagels van de grizzly zijn volgens ons zoogdierenboekje tien centimeter lang. Nu zijn er bosbranden in Glacier Park, en zelfs beren die nog niet van de Bloedzonde hebben geproefd, worden voorzichtig doodgeschoten. Gelukkig maar dat we dit jaar naar de White Mountains zijn gegaan, niet ver en hoog, niet gevaarlijk.
| |
| |
Hier, ik heb een versje voor ze gemaakt:
Green fields living merely
teaching women with red painted hair
to play golf more severely.
Around them, retaining old air
are mountains, painted in quiet
on a sky of clean weak paper
bulging with distant riots.
Tja, zo was het, in Jackson, New Hampshire. We logeerden in een huisvormig hotel voor ongeveer twintig gasten, van een oer-eerlijk en heus aardig en warm echtpaar, maar van het woordje ‘negers’ smeulden ze gauw een beetje. Ik heb er drie gezien, die twee weken in de white White Mountains. Twee daarvan in een geweldig houten kasteel met negen torens, drie bezittingen van ons af. Dat was een hotel geweest en overgenomen door meneer Fassler, leider van een soort zomerkamp. De eerste dag al zagen we lange jongens en meisjes met langer haar dan vroeger op rotsen zitten in een rivier. We keken vanaf een houten, overdekte brug op ze neer, en op de papieren waar nog geen lijnen en gedichten op wilden staan. Mijnheer Fassler, vaak op een voorbalkon te zien, was heel groot en zijn torso was bloot behalve gebaard bij het hoofd, een filmromein waarnaast ik een okselige papierworst dreigde te lijken, zodat ik hem pas de laatste dag, op mijn tenen staand van gebruinde kleine spierkracht, durfde te bezoeken. Hij leidde mij rond door middel van een meisje. ‘This way’, zei ze. Een eindeloos lange houten galerij, geesten van stokoude gasten nog leunend en onder een schommelstoel, tegen de muren rekken vol bijna heel behoorlijke schilderijen, één mooi; ronde, uit kleivegen bestaande tafels met aardig aardewerk, een werkelijk mooi meisje met een penseel gebogen over iets kleins. Binnen: een onmogelijk grote zaal met een toneel. Daarnaast een stel drums en slagwerk, zwart en chroom. ‘Horen de instrumenten van hier?’ ‘Ja, veel wel, maar die drums zijn van mij.’ En daar passeerde dan ook een negerjongen met een gitaarvormige hoes in de armen. Hij glimlachte goddank. Wat is het toch moeilijk, al dat zwart en wit gezeur hangt me de roze keel uit, iedereen is godverdomme toch hetzelfde, je moet soms eens kijken, nou ik schei eruit hoor, ik hou doodgewoon van iedereen en ik heb geen tijd voor onbehagen.
| |
K. Zickhardt:
Ieder die nog over enig zelfrespect beschikt (of: die niet helemaal ‘uit’ wil zijn?) heeft last van onbehagen.
Maar misschien is het mijne van andere komaf dan het uwe: mijn onbehagen is mijn alibi! Het alibi van de niksdoener, de toeschouwer, de bourgeois die blijft steken in de verbale solidariteit met de onderdrukten.
Als ik een vent was, dan fungeerde ik op dit moment als invetter van het laatste luchtdoelkanon voor Hanoi. Dan zat ik in de nor naast Daniël en Sinjavski. Dan was ik gemarteld met Regis Debray.
Niets van dat al: Ik leef hier en ik neem het er goed van. Vandaar dat onbehagen, dat onmisbare. Af en toe haal ik het te voorschijn en aai het over het onzijdige buikje. Uit pure genegenheid, want zonder mijn onbehagen zou ik me niet helemáál comfortabel voelen te midden van het comfort.
Zo is mijn onbehagen ook een luxe: een luxe boven op de luxe. Zo iets als de Hoed boven op het Hoofd van Hare Majesteit de Koningin op Prinsjesdag; het non plus ultra.
|
|