[Commentaar]
Het vertrek van professor Staal uit Amsterdam naar Amerika heeft alom grote beroering gewekt. Het is uitzonderlijk in ons land, dat een filosoof een dergelijke belangstelling krijgt en dan nog wel een filosoof die krachtens karakter en wijsgerige richting afkerig was van spectaculair optreden. Het gaat er hier niet om, de achtergronden van het Amsterdamse conflict bloot te leggen. Dat zou alleen een ingewijde kunnen doen. Het gaat hier veeleer om de consequenties van het conflict, die ernstig kunnen zijn.
Het artikel van professor Staal in het februari-nummer van dit tijdschrift was niet in alle opzichten gelukkig. Het was helder geschreven en gaf de ingewijde lezer een eerste indruk van analytisch filosoferen. Maar er lag in het artikel een zekere contrastwerking, doordat de sympathie van de schrijver zo duidelijk naar de analytische filosofie uitging - hetgeen zijn goed recht is -, dat de tekening der fenomenologie bepaald te kort schoot en een emotionele vertekening werd, althans van de denkwijze van Merleau-Ponty.
Vermoedelijk vormde de feitelijkheid van het Amsterdamse conflict reeds de achtergrond van deze emotionele geladenheid. Daardoor verviel Staal enigszins in het dogmatisme, dat hij naderhand zijn tegenstanders verweet. Het is niet zo'n grote verdienste van de analytische filosofie nieuwe wegen te gaan, als alle andere wegen onzin zijn. Het is een veel grotere verdienste nieuwe wegen te ontdekken, als er andere, eveneens bruikbare, reeds aanwezig zijn. Door dr. De Boer is in dit tijdschrift op de betekenis van het fenomenologisch denken gewezen en duidelijk naar voren gebracht, dat de tegenstelling zinvol-zinloos niet zo gemakkelijk gehanteerd kan worden. Daarop hoef ik hier niet terug te komen.
Er is een ander punt. Het gaat daarbij niet zozeer om de - door Staal en anderen - gesuggereerde tegenstelling tussen conservatieve (fenomenologische) en moderne (analytische) filosofen. De analyse is in ons land nu eenmaal in een latere fase bekend geworden dan de fenomenologie en mag dus eventueel als moderne richting tegenover de conservatieve richting der fenomenologie gesteld worden. Daar komt bij, dat de fenomenologen in ons land over het algemeen - in tegenstelling tot Husserl zelf en Merleau-Ponty - de methodiek verwaarloosd hebben, enkele uitzonderingen, zoals Strassers ‘Fenomenologie en empirische mensbeschouwing’, daargelaten.
Het bewuste punt is veeleer, dat sommige uitlatingen van Staal en anderen de indruk gewekt hebben, alsof de fenomenologen en bloc zouden trachten de anelytici te verdringen. Dit is niet waar. Staal weet dit en heeft het ongetwijfeld ook niet zo bedoeld. Wij zouden ons wel in een heel trieste situatie bevinden, als dit wel waar was. Het zou op een innerlijke twijfel der fenomenologen aan hun eigen fenomenologie wijzen, die zich op een funeste manier zou uiten. Zijn de fenomenologen niet overtuigd van hun eigen wijze van denken, dan moeten zij trachten tot klaarheid te
| |
komen en daartoe is juist een confrontatie met de analytische filosofie uiterst wenselijk.
Na het weggaan van Staal is de situatie der analytische wijsbegeerte in ons land nog moeilijker geworden dan zij reeds was. Men kan de analytici op de vingers van één hand tellen, terwijl er nog altijd een betrekkelijke overvloed van fenomenologen is. Men hoeft echter zelf nog geen analyticus te zijn om te begrijpen dat deze situatie ongezond is. Niet alleen zijn analytici nodig om niet in een isolement te geraken, om de wijsgerige banden met Engeland en Amerika aan te houden, maar ook om die zuivering in het denken te bereiken, waarop de analytische filosofie uit is. De methodische strengheid der analytische filosofie is onmisbaar voor welk wijsgerig probleem ook.
Wanneer de fenomenologie haar oorspronkelijke taak weer ter hand zal willen nemen, het ontwerpen en uitwerken van een methode, dan zal dit in de huidige omstandigheden alleen kunnen gebeuren in een voortdurende dialoog met de analytische filosofie. Daarom is het verlies van een briljant en altijd tot gesprek bereid analyticus als Staal niet veel minder dan een ramp. Wil de wijsbegeerte in ons land niet verzanden, dan moeten wij zuinig zijn op onze wijsgeren en zeker op onze analytici.
Sinds Plato heeft de wijsbegeerte zich ontwikkeld in de vorm van een dialoog. Weliswaar vond deze vorm niet altijd haar uitdrukking in de literaire dialoog, maar het karakter van het wijsgerig denken bleef dat van het dialegesthai, van het ernstige spel van vraag en antwoord. In onze tijd ziet het ernaar uit, dat deze dialoog bij ons de dialoog tussen fenomenologie en analytische wijsbegeerte zal zijn. Voor het gesprek dient zich meer op de achtergrond een derde partner aan, die in Frankrijk een belangrijke rol speelt: het marxisme.
Iedere vorm van dogmatisme werkt in deze situatie verstarrend: voor een vruchtbare beoefening van de wijsbegeerte is niet alleen noodzakelijk de voortdurende bereidheid zijn inzichten op goede gronden te herzien, daartoe is eveneens noodzakelijk, dat er voldoende vertegenwoordigers der verschillende tegengestelde gezichtspunten aanwezig zijn. Dat vertegenwoordigers van beide richtingen uitstekend en vruchtbaar kunnen samenwerken bewijst onder meer de situatie in Leiden en Groningen. De numeriek toch reeds zwakke positie der analytische filosofie in ons land wordt door Staals vertrek verder verzwakt. Het is noodzakelijk, dat de Centrale Interfaculteit (de wettelijke naam der wijsgerige faculteiten) ernaar streeft de positie der analytische wijsbegeerte te versterken. De plaats die de Wet op het Wetenschappelijk Onderwijs aan de wijsbegeerte binnen de Universiteit heeft gegeven, brengt mee, dat verwacht mag worden dat het departement van O. en W. deze ontwikkeling zal steunen, zelfs al zou dit een uitbreiding van het aantal leerstoelen in de wijsbegeerte meebrengen. - (B. Delfgaauw)
|
|