De Gids. Jaargang 130
(1967)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 255]
| |
F.M. Lorda Alaiz
| |
[pagina 256]
| |
laten prevaleren en de onverstoorbare vrede van het land, die van het Prado uit wordt gedecreteerd, samen om het op het eerste gezicht te doen voorkomen of Spanje het gevoel van onbehagen, dat, in het algemeen gesproken, de mens van vandaag, die zich van de zekerheden die hij tot voor kort bezat, beroofd ziet of er zich niet meer vertrouwd bij voelt, met zich meedraagt, buiten zijn grenzen heeft weten te houden. Juist die voorgewende vrede van hogerhand wordt versmolten met de al evenzeer voorgewende officiële rechtsgeldigheid van die zekerheden, die in werkelijkheid openlijk bankroet lijden; het in stand blijven houden van hun waarde is derhalve een zuiver anachronisme, een koppig doordrammen van mensen met angst voor de toekomst, die het verleden, ja zelfs een ver verleden willen laten voortduren: het vaderland zo negentiende-eeuws gezien als het maar kan, de nationale eenheid zoals de katholieke koningen voor ogen stond, het particuliere bezit en de zoölogische opvatting over erfelijkheid in hun typisch liberaal-burgerlijke vormen, de katholieke godsdienst in zijn functie van wonderdoener, scholastisch en contrareformatorisch. Als de Spanjaarden letterlijk zouden beantwoorden aan het beeld dat generaal Franco in zijn redevoeringen van hen pleegt te geven, daarbij gesteund door de houding en de verklaringen van de overige gezagsdragers, zou het een vastberaden en kalm volkje zijn, vol trots op het Spanjaard-zijn, tevreden met zijn welstand of berustend in zijn misère, zich koesterend in Gods glimlach, die alleen de Spanjaarden is voorbehouden als beloning voor het dapper op de schouders torsen van de Arke des Verbonds; hun leven en hun dood zouden van tevoren uitgestippelde lotgevallen zijn. Uitgestippeld zo goed als het maar kan, - wat zeg ik? - op de enig mogelijke manier. Waar zou men zich druk over maken? Spanje zonder probleem is de titel van een boek dat door een meeloper van het regime werd geschreven in een wereld die tot barstens toe vol problemen zit, met het doel aan te tonen dat de Spanjaarden op een andere planeet leven. Het spreekt vanzelf dat alleen een onmenselijk individu tot het schrijven van zo iets in staat was, en onvermijdelijk verscheen dan ook onder een titel die het tegenovergestelde uitdrukt, Spanje als probleemGa naar eind1., een zeer doordacht en waarachtig getuigenis. Eigenlijk iedere verlichte geest heeft, sinds Spanje aan het eind van de vijftiende eeuw tot de natie werd die, ondanks haar duizenden structurele en functionele wanordelijkheden, nooit heeft opgehouden te bestaan, op een of andere wijze zijn deernis geuit over het geschonden gelaat van Spanje, de ongerijmdheid en het paradoxale daarin en over het rampzalige lot van het land: Fray Luis de León (‘Spanje, badend in bloed, tranen en pijn’), Cervantes (‘Zegt men over Don Quijote niet dat men er in het begin om lachen moest, en dat het de mensen vervolgens tot nadenken en ten slotte tot tranen bracht? Ik ween om de nederlaag van de Ridder van de Schone Schijn, die in handen valt van de Ridder van Ontgoocheling en Resignatie, de baccalaureus Carrasco’), Lope de Vega (‘Spanje, dat haar eigen kinderen stiefmoederlijk bedeelt’), Quevedo (‘... en had geen enkel voorwerp meer voor ogen, waar geen verval en waar geen dood uit sprak’Ga naar eind2..
Niet alleen te hooi en te gras geuite verwijten zijn sinds de achttiende eeuw gehoord, men kan ook spreken van een hele stroom (Feijoo, Cadalso, Meléndez, Jovellanos en anderen) van Spaanse kritiek, die zich steeds meer verwijdend, samenvloeit met het romanticisme (Espronceda: ‘Wie zal je noden lenigen, o Spanje?’; M.L. de Larra: ‘Waar staat Spanje?’) en later overgaat in een van de voornaamste redenen van bestaan van een gehele generatie - die van 1898 -, die er kracht en glans aan ontleent (José Ortega y Gasset: ‘Mijn god, wat is Spanje?’; Miguel de Unamuno: ‘Ik lijd aan Spanje’; Juan Ramón Jiménez: ‘Wee, mijn Spanje!’). En na de burgeroorlog verdiept zich niet alleen een groep generatiegenoten, maar de gehele Spaanse literatuur - althans die welke de naam literatuur verdient -, of het nu in het Castiliaans, het Catalaans of het Gallicisch, in gedichten, romans, in drama's of essays is, in de toestand, de samenstelling en de bestemming van Spanje en zijn burgers. Want in tegenstelling tot de bedrieglijke verschijnselen die men ons voorschotelt - kunstmatig tot stand gebracht of in uiterste nood geboren -, heeft Spanje niet opgehouden een land te zijn dat trilt op zijn | |
[pagina 257]
| |
grondvesten en waar het onrecht de boventoon voert. Spanje zet de oorlog tegen zichzelf voort: het heeft het nooit weten te brengen tot een redelijke staat en evenzeer als het het land ontbreekt aan gemeenschapsgevoel, mist het het instinct voor solidariteit en de drang tot zelfbehoud. Bovendien doet zich hier de laatste tijd een verschijnsel voor, dat niet alleen door het feit dat het bestaat, maar vooral door de heftige en bijna gewelddadige vormen die het aanneemt, de meest absolute logenstraffing is van de officiële beweringen dat niets de innige vrede die in het land heerst, bedreigt. Ik doel hier op de diepe scheur die het binnenste van het Spaanse katholicisme in tweeën begint te splijten.Ga naar eind3.
Heeft Spanje zich in de burgeroorlog niet verre kunnen houden van de onrust in de wereld, thans begint het er het krachtveld van te worden door toedoen van een traditioneel systeem, dat er monstrueuze verbindingen op religieus, sociaal-economisch en politiek terrein op nahoudt en een polarisatie beoogt, die echter in precies de tegenovergestelde richting en daardoor onherroepelijk en onherstelbaar verloopt. Vandaar dat het streven van zowel behoudende als progressieve groepen om te komen tot een algemene vernieuwing van de katholieke Kerk van vandaag - door het concilie gesanctioneerd als gist in het brood -, dat overal elders niet veel opzien baart en zeker geen explosieve vormen aanneemt, zodra het zich in Spanje begint te verbreiden geen polemiek, discussie - congressen, conferenties, ontmoetingen - toelaat, maar tot een openlijke veldslag leidt. En daar behoudend zijn in Spanje inherent is aan gezag hebben - dat blijkt duidelijk, enkele zeldzame en eervolle uitzonderingen die de regel bevestigen daargelaten, uit de houding van de kerkelijke hiërarchie, die de tijdelijke bijna theocratische heerschappij samen met de regering uitoefent - wordt dat van elders afkomstige verdachte streven op Spaans gebied als uitgesproken oproer van progressieven en regelrechte onderdrukking van wie behoudend is, beschouwd. Vandaar dat een honderdtal vooruitstrevende priesters, bezield door de geest van het concilie, op niets ontziende wijze in de straten van Barcelona kon worden afgeranseld door het werktuig ‘ter handhaving van de openbare orde’, dat tegelijk zonder enige twijfel de gewapende arm van de behoudende hiërarchie is. Minder goed te verklaren is het, waarom een dergelijke scène het Vaticaan en de rest van de wereld onbewogen laat. Men merkt dat de reflexen van het centrale zenuwstelsel in het mystieke lichaam van Christus nogal ongecoördineerd werken. Zo kon het ook gebeuren dat de meest vooraanstaande en integere figuur van het Spaanse ‘intellectuele lekendom’, vroeger professor in de ethica aan de universiteit van Madrid, een man die zijn ethisch denken te allen tijde nauwgezet op de praktijk toepast, D. José Luis L. Aranguren, op onterende wijze onder de voet werd gelopen door het ‘de orde handhavende’ gezagsapparaat, zonder dat de bisschoppelijke geestelijkheid - in haar behoudendheid lijdend aan een aan zelfmoord grenzende bijziendheid - iets heeft willen doen om deze smaad te voorkomen. In 1955 publiceerde professor Aranguren een boekGa naar eind4., dat aan de ene kant laat zien hoe Spanje precies zo reageert op de golf van onbehagen als het overige deel van Europa, en aan de andere kant de lege vormen en het verval in het Spaanse katholicisme aan de kaak stelt. Hij staat een vernieuwing van de oude vormen voor in moderne zin: het bevorderen van het lekendom, wat kortweg ‘neerkomt op - actief - werkzaam apostolisch christendom - dat wil zeggen: het werkelijk diakenschap van de gelovige christenen’. Het boek van Aranguren ‘wil vóór alles’ - dit zijn zijn eigen woorden - ‘een uiting van liefde en trouw aan de Kerk zijn’. En hij voegt daar nog aan toe: ‘Ik heb dat, laat men daarvan overtuigd zijn, op deze uitvoerige wijze willen doen.’ Deze liefde en trouw zijn armzalig beantwoord. De officiële geestelijkheid houdt zich verschanst achter de scholastiek, de Contrareformatie, de bij uitstek belerende en vaderlijke Kerk, die zoveel zekerheden geeft, dogmatisch, orthodox tot in het paradoxale en alles-verhullend is, de Kerk kortom van de Grootinquisiteur, die Dostojewski niet voor niets in Sevilla situeerde. Een dergelijke Kerk ziet in professor Aranguren een rustverstoorder en geeft haar fiat aan het soort dienders dat de tijdelijke machthebbers ter beschikking staat. | |
[pagina 258]
| |
Het is duidelijk dat dit alles het conflict niet wegneemt, maar het integendeel verscherpt. Juist na 1955, en vooral nadat de nieuwe wind van het concilie ging waaien, gaat dit conflict steeds ernstiger vormen aannemen. En gezien het monsterhuwelijk Kerk-Staat zal het onvermijdelijk leiden tot consequenties op sociaal en politiek terrein. Men moet weten dat - om nog even terug te komen op de reeds genoemde symptomatische verschijnselen - de priesters van Barcelona op weg waren om een protest te overhandigen inzake het schandelijk optreden van de politie bij het uiteenjagen van een groep studenten, die in politieke discussies gewikkeld waren, en dat professor Aranguren is overgegaan tot de politieke oppositie, waarvan hij nu een van de meest sprekende exponenten is.
Het gaat dus strikt genomen niet om een willekeurig intern conflict in het katholicisme, zoals het in Nederland bij voorbeeld het geval is, maar om een nationaal conflict, dat het Spaanse katholicisme in tweeën splijt met een kracht en een felheid die zonder precedent zijn in de geschiedenis. Het is inderdaad ongehoord, dat een Spaanse progressieve katholiek heden ten dage gedwongen is de zijde van de politieke oppositie te kiezen naast zijn vroegere traditionele tegenstanders en tegenover zijn eigen ‘herders’. De priester daarbij inbegrepen. Vooral de jonge clerus, aan wie het concilie verzekerd heeft dat de loop der tijden en de veranderingen in de wereld een heroriëntering noodzakelijk maken. En ook ten dezen onderscheidt Spanje zich op merkwaardige wijze in de algehele crisis in het katholicisme: een deel van de lagere en jongere geestelijken heeft tussen de twee frontzones, de religieuze en de politiek-sociale, openlijk terrein gekozen tegen het overige hiërarchische andere deel. Dit innerlijk geladen antagonisme, niet meer alleen onder de gewone gelovigen maar ook tussen priesters, manifesteert zich met steeds korter tussenpozen in allerlei vormen, en bereikt zo nu en dan een opzienbarend hoogtepunt. Men denke slechts aan het voorval in het kapucijnenklooster van Barcelona, waar de gemeenschap van monniken zich met de ‘oproerige elementen’ verenigde tegen de gezagsdragers en de bisschop van het diocees. De voorbeelden liggen voor het grijpen. Men behoeft de berichten in de wereldpers, die zich met een zekere stiptheid met Spanjes lotgevallen blijft bezighouden, maar te volgen. Op dit moment kan men zeker zeggen dat in een land, waar de ministerraad ter wille van de eenheid beslist dat de burgers geen godsdienstvrijheid mogen genieten, twee duidelijk verschillende en op voet van oorlog levende Kerken bestaan, beide katholiek, hoewel de ene beweert roomser te zijn dan de andere. Terwijl de ene, de zegevierende maar versteende, op politiek-sociaal gebied halsstarrig vasthoudt aan het systeem dat zich op tal van wijzen verbindt met uiterst rechts, - en dat betekent in Spanje rechts tot in het waanzinnige -, daalt de andere, die zich opeens te midden van de oppositie bevond en zich daarmee identificeerde, af naar de catacomben. Persoonlijk zie ik deze Kerken respectievelijk vertegenwoordigd door twee mannen, die, om de verwarring rond de tweedracht nog meer te accentueren, tot dezelfde geestelijke orde behoren. Ik doel hier op de benedictijnen Fray Justo Pérez de Urbel en Dom Aurelio Escarré. De eerste, mager, ascetisch en middeleeuws, is een typisch kind van het Castiliaanse hooggebergte. Heel Spanje leerde vlak na het einde van de burgeroorlog zijn naam kennen, niet zozeer door zijn journalistieke arbeid en zijn historische onderzoekingen - in hoofdzaak beschrijvingen van heiligenlevens - als wel door zijn activiteiten aan het front in zijn hoedanigheid van moderator van de Vrouwenbeweging in de enige partij, de Falange. Sedert enige jaren is hij gemijterd abt van de benedictijnse gemeenschap die is geherbergd in het klooster van ‘Het Heilig Kruis van de Vallei der Gevallenen’, het pantheon dat farao Franco door zijn krijgsgevangenen liet uithakken. Hieraan hoeft niets te worden toegevoegd om de lezer duidelijk te doen begrijpen welke Kerk van de twee zozeer uiteenlopende stromingen Fray Justo vertegenwoordigt. Dom Aurelio Escarré is Catalaan, wat er in de Iberische constellatie al op neerkomt dat hij de antipode van Pérez de Urbel is. Hij is dat ook inderdaad in ieder opzicht. Als abt (hij was dat althans) van het klooster van Montserrat, het heiligdom van het Catalaanse nationalisme | |
[pagina 259]
| |
en daarom automatisch al voorwerp van argwaan en wrok van de kant van het regime, heeft Dom Aurelio, modern, Europees en beschaafd, zich altijd onderscheiden door een meer evangelische dan dogmatische gedragslijn, alsmede door zijn actief aandeel in de vernieuwing van de Kerk en, dientengevolge dus ook - ‘tout se tient’ - door zijn democratische ideeen. Onder zijn toezicht werd in de vijftiger jaren een in het Catalaans geschreven maandblad opgericht. Serra d'Or, dat vandaag onbetwist het meest waakzame, op hoog niveau staande en - voor zover dat mogelijk is in een land waar de pers onderworpen is aan het strenge toezicht van ‘het oog en oor van de koning’ - het meest onafhankelijke blad in Spanje is. Het dagblad Le Monde publiceerde op 14 november 1963 een interview dat Dom Escarré aan José Antonio Novais had toegestaan, waarin de abt van Montserrat zijn afkeer van het Franco-regime in onmiskenbare termen uitte. Ik citeer: ‘Het Spaanse regime noemt zich christelijk, maar het gehoorzaamt niet aan de meest elementaire beginselen van het christendom.’ En: ‘Men heeft in Spanje geen vijfentwintig jaar in vrede geleefd, maar vijfentwintig jaar overwinning gevierd.’ De verklaringen van Dom Escarré baarden veel opzien, vooral in eigen land, waar zij - het was onvermijdelijk - als katalysator werkten op de pro- en contra-stromingen in de beide Kerken, die toen alreeds een duidelijke scheuring vertoonden. Te midden van hen die zich door heftige aanvallen op padre Escarré onderscheidden - en in dit geval gebeurde dat bovendien op bepaald minderwaardige wijze -, trad Fray Justo Pérez de Urbel veelbetekenend genoeg, op de voorgrond. En het bleef niet bij woorden. Kort daarna werd Dom Aurelio Escarré ‘van zijn abtszetel ontheven’ verklaard en zocht zijn toevlucht in ballingschap, waar hij zich nog steeds in bevindt. De Kerk van de ‘nationale raadgever van de Vrouwenbeweging in de Falange’, tevens abt van het klooster van ‘Het Heilig Kruis van de Vallei der Gevallenen’, had weer eens gezegevierd. Of Dom Aurelio Escarré, oprichter van de Serra d'Or, ooit op zijn zetel zal terugkeren? Het is niet te voorspellen, evenmin als men - daarvoor is het van een volstrekte willekeur afhankelijk - beweren kan dat er wel kans op is. De Kerk van Dom Escarré is de Kerk van de toekomst; zo niet, dan is er ook geen Kerk meer. De overwinningsbanieren van Fray Justo benemen hem het gezicht op zijn Kerk, die bezig is te verzinken aan de horizon.
(Vertaling Mies Bouhuys) |
|