De Gids. Jaargang 130
(1967)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 183]
| |||||||||
C.J. Dippel
| |||||||||
[pagina 184]
| |||||||||
volkomen welbehagen komende is. Maar de enorme specialisatie van het technisch-wetenschappelijk kennen en kunnen brengt daarnaast een besef van wezenlijk onbehagen. Intuïtief voelen we, dat er geen deskundige meer is die dit alles kan integreren in zijn leven, laat staan een gewoon mens. Teken, hoe ambivalent de nieuwe religie is. We vrezen vertechnisering. Een religie die vreest voor de volstrekte gestalte van haar geloof en hoop, is een zeer dubieuze zaak. Toch is deze religie de zekerste voorwaarde voor het doorzetten van de vertechnisering. Deze nieuwe religie zal dus moeten worden ontmythologiseerd. Zo ergens dan is rondom de macht van natuurwetenschap en techniek een volstrekte religieloosheid noodzakelijk, willen we onze vrijheid tegenover de techniek handhaven en er meester over blijven. Maar wat is dan ‘techniek’ en ‘vertechnisering van de cultuur’?
Hier wordt het moeilijk. Want het is gevaarlijk zich tevreden te stellen met een definitie van ‘de techniek’. Men kan natuurlijk zo iets zeggen als: techniek is het veelvormig en steeds groeiende en veranderende bemiddelingsproces tussen enerzijds onze kennis van de natuurwetenschappelijke wetmatigheden, anderzijds de behoeftigheid van de mens in de natuur en cultuur, doormiddel van aan die behoeftigheid aangepaste manipulering van materie, energie en informatie met behulp van machines, apparaten, processen, kortom met ‘werktuigen’. Maar wat heeft men aan zo'n dode definitie, als daarin de uiterst levende kracht in de samenleving en de bijdrage van de verschillende partners niet tot uitdrukking wordt gebracht, die van de onderzoekers en technici, de bedrijfsmanagers, de economen, de politici en de staat, de commercie, de publieke opinie? Men moet de techniek als een stuk van de cultuur ‘beschrijven’, niet definiëren. Iedere cultuur heeft de techniek die bij haar past. Techniek is de spiegel van de cultuur. Men kan onderscheiden tussen een brongebied van technisch kennen en kunnen - de veelvormige technisch-wetenschappelijke research en de ‘know how’ - en daarnaast het stroomgebied van de eigenlijke techniek in haar maatschappelijke gestalte - dat wat de cultuur en haar machthebbers met dit technisch kennen en kunnen doen. Het is de cultuur die het stroomgebied ‘bedijkt’ en eventuele bronnen dichtstopt of verwaarloost. Stroombreedte en stroomsnelheid worden bepaald door de toegelaten toevoer en de bedijking. In dit beeld betekent ‘vertechnisering’: overstroming, zó dat oeverland en vaste grond achter de dijken in de stroom verdwijnen. ‘Techniek’ is dus het samenstel van stroomgebied en bedijking. We beheersen min of meer het brongebied, dat wil zeggen we beschikken over de techniek van het ‘uitvinden’: bouw laboratoria, zet daar een team mensen in van aangepaste en gevarieerde deskundigheid, geef hun de nodige instrumenten en geld en heb dan de moed om een tijdlang op de vruchten te wachten. Het ‘onbehagen’ berust op ons wantrouwen dat we tegenover deze enorme gespecialiseerde deskundigheid in het brongebied niet in staat zijn tot bouwen van goede dijken in het stroomgebied. Dat komt van de nieuwe religie. Toch zit er in alle technische arbeid een humaniteitswaarde, onafhankelijk van het eventueel cynisme, indifferentisme of idealisme van de technici. Tegenover dit ‘immanent ethos’ van de technische arbeid plaatst zich dan het ethos van de cultuur, het erkennend of het perverterend. In alle technische arbeid schuilt de bewustheid, dat de natuur onbarmhartig gesloten is, dat technische veroveringen daarom moeite kosten en dat de materiële misère van de mens - zijn behoeftigheid - de strijd van de techniek motiveert. Door zich intensief zoekend te bewegen binnen de grenzen die de materie stelt - wáár vindt men in onze cultuur nog zo'n dagelijkse eerbiediging van grenzen? - maakt moderne techniek ons energiebronnen toegankelijk, zodat thans het equivalent van de magere maximale fysieke arbeidsprestatie van de mens (1 pk-uur of 0,7 kW-uur per dag, waarvoor vijf maal zoveel aan voedselenergie moet worden opgenomen) voor enkele centen uit een elektrisch stopcontact kan worden afgetapt. Kennelijk moet de mens het niet van zijn fysieke arbeid, maar van zijn list en geest hebben. Zo leert de techniek te onderscheiden tussen orde en chaos, bruikbare en onbruikbare energie. Ze leert taal en patronen van de natuur en van de materie te ontcijferen ten bate van het gebruik door de mens. Daartoe streeft technische arbeid naar volmaakt doeltreffende verwerkelijking van be- | |||||||||
[pagina 185]
| |||||||||
drijfszekere, steeds weer nieuwe ‘werktuigen’ die als machines, apparaten en processen in feite energie-transformatoren zijn. Door rationele voorbereiding van de arbeid, door strijd tegen verspilling van energie, grondstoffen en tijd, door het scheppen van aangepaste werktuigen verovert de technische arbeid aldus tijd en rust voor de mens om te leven en samen te leven, in de overtuiging dat de mens bevrijd moet worden van zware en geestdodende arbeid tot arbeid die niet gemechaniseerd of geautomatiseerd kan worden. Zonder techniek zouden er geen onderwijzers, geen onderzoekers, geen geestelijken, geen kunstenaars, geen verpleegsters enzovoort vrijgesteld kunnen worden, want we zouden allemaal met ons 0,1 pk-motortje ons eigen voedsel moeten verbouwen en ons hout moeten zoeken om een vuurtje te stoken. Alle ‘diensten’, medische zowel als hygiënische en zoveel meer, zijn slechts mogelijk dank zij de technische arbeid. De techniek maakt geen kunstvoorwerpen, geen ‘unica’, maar is antwoord op een maatschappelijke vraag. In de produktie gaat het steeds om tegemoet te komen aan een veelvuldige behoefte, aan nodige herhaalde arbeid ten bate van het gebruik door de vele mensen. Het doel van de doeltreffende arbeid van de techniek wordt van de aanvang af gesteld door de cultuur, die ook aan het eind reageert met acceptering of afwijzing. Dáárom is techniek en produktie spiegel van de cultuur. Dit immanent technisch ethos is niet afgeleid uit zedelijke postulaten, maar in de arbeid zelf gevormd. Hier ligt niet de eigenlijke zedelijke problematiek. Het is noodzakelijk dat de nieuwe verwerkelijkingen van de technische arbeid conflicten op moeten roepen, want dit nieuwe doorbreekt telkens traditie, zede en gewoonte. Dit is onvermijdelijk en een teken dat we in de cultuur bewust moeten zijn dat er ‘bedijking’ nodig is, dat techniek middel is tot een doel. In deze conflictsituaties ligt de ‘vertechnisering’ niet. Deze ligt daar waar techniek en cultuur samenspannen in verliefdheid op machines en apparaten, om het middel tot doel te maken. Waar het doel, de menselijkheid, vergeten wordt, waar de techniek gaat heersen in plaats van dienen, daar moeten merkwaardige verdraaiingen, draaikolken, turbulenties en tegenstrijdigheden blijken. ‘Das Vergessen ist die grosse Fessel der Freiheit des Menschen in seiner Geschichte’, zegt de jonge Göttinger cultuurfilosoof Georg Picht in een studie over de techniek. Ik wil daarom een aantal voorbeelden noemen van deze draaikolken om zicht te krijgen op wat er in de vertechnisering eigenlijk wordt vergeten.
Als eerste voorbeeld springt in het oog de merkwaardige omslag in de techniek: ze bevredigt niet meer de behoeften van de mens op grond van de existentiële behoeftigheid van de mens tegenover de natuur, maar ze schept kunstmatig behoeften, ten einde de industrie aan de gang te houden en een maatschappelijke orde te kunnen handhaven die aangewezen is op een voortdurende stijging van levensstandaard en consumptie. ‘So werden die Bedürfnisse aus einem Antrieb selbst zum Produkt der Technik’, zegt Picht. We hebben de maat verloren, streven niet meer naar een optimum, maar naar een maximum. Permanente expansie wordt het wachtwoord, mijns inziens in een volstrekte tegenstrijdigheid met het immanent ethos. De maat van de mens wordt vergeten. De maat van de mens wordt ook vergeten in het tweede voorbeeld: de nucleaire bewapening. En evenals in het vorige blijkt hier, dat vergeten uitloopt op gewennen en gewennen een soort atrofiëring is van waarnemingsvermogen en van oprechtheid en in bederf van de mens resulteert. Onze atoombommen zijn nu meer dan duizend maal intensiever dan die van Hiroshima. We vergeten, dat het Westen ze reeds als uiterst doeltreffend antwoord van de techniek op een opdracht van de cultuur heeft gebruikt. We zijn aan hun bestaan gewend. We maken ons wijs, in dom zelfbedrog en hypocrisie, dat ze in onze handen een garantie voor de vrede zijn. Er waren vroeger christendommelijke kringen, waar het evangelie niet werd verstaan en waar men dacht door dreiging met een hel kinderen te kunnen opvoeden tot brave en vrome burgers. Die kringen zijn daar nu wel van af, waarschijnlijk zonder het evangelie beter te hebben verstaan. Maar in deze geseculariseerde cultuur denkt nu minstens 95% van de cultuurdeelnemers, dat we door permanente dreiging met een atomische hellebrand ‘vrede’ kunnen garanderen en de volken kunnen opvoeden tot een brave volkerengemeenschap. Door afschrikking! Mooi voorbeeld | |||||||||
[pagina 186]
| |||||||||
dat ook christendommelijke domheden kunnen seculariseren en zo algemeen worden geaccepteerd. Zelfs totale atomaire ontwapening - hoe onwaarschijnlijk ook - kan ons niet uit de impasse helpen. We weten allemaal, dat als we aan het vechten toekomen, we niet op de vuist gaan, maar vechten met alle energie waarover we technisch beschikken, inzonderheid als we met de rug tegen de muur in nood zitten. Deze energie is thans nucleaire energie. De Hiroshimabom is al tot ‘tactisch’ wapen gedegradeerd, een verbeterde artillerie. Destijds konden de Amerikanen, uitgaande van een nihil aan technologische kennis, in drie jaren atoombommen leren maken, midden in een overbelaste oorlogseconomie. Thans is de kennis toegankelijk en verspreid, we weten dat het relatief gemakkelijk is en dat straks dank zij de kerncentrales de nucleaire grondstoffen (evenals de transportmiddelen) in vele landen ter beschikking staan. Atomaire ontwapeningsverdragen zullen alleen een - op zichzelf wenselijke - weerstand inschakelen, meer niet. Tenzij een heel nieuwe denkwijze doorbreekt. De atoombom is slechts een symptoom van het feit, dat we nu en in de toekomst moeten leven met een wetenschap en techniek die nog heel wat meer van deze verrassende, doeltreffende middelen ter beschikking zal stellen aan een cultuur die de laboratoria en de onderzoekers betaalt en opdrachten geeft. Ondertussen hebben we in de jongste crisis rond het Nabije Oosten weer eens de bewijzen gekregen van de schijnheiligheid, de werkelijkheidsvlucht, het verraad van een aantal grote en kleine mogendheden, alle gestuwd door traditioneel eigenbelang, jacht naar macht en prestige, en domme haat. Beneden de maat van het menselijke. Onze technisch-wetenschappelijke macht is boven de maat van het menselijke, onze traditionele politieke vanzelfsprekendheden beneden de maat. Cultuur berust uiteindelijk op de vanzelfsprekendheden die we niet ter discussie willen stellen. Hier klopt iets niet met de toekomstige stabiliteit van onze cultuur. De impasse is duidelijk. We zeggen dat we onze cultuur, onze vrijheid, onze verworvenheden willen verdedigen. We weten dat als we nu aan het verdedigen slaan, we à la minute bereid moeten zijn tot het volstrekt laten vernietigen van alles wat we zouden willen verdedigen. De nucleaire bewapening stelt aldus een ‘alogon’ midden in de traditionele strategie. Toch gaan we gewoon door met traditioneel logische redeneringen rondom dit alogon. We laten uiterst intelligente logici spelen met ‘speltheorieën’ rondom deze alogische situatie. Alleen een grootmeester op dit wapen, Norbert Wiener, durft het aan om in dit verband te waarschuwen: ‘A successfull policy cannot be learned, because there is no criterion of success.’ Maar we gaan gewoon door en denken er niet aan om onze traditionele vooronderstellingen en vanzelfsprekendheden onder kritiek te nemen. Want dat zou een nieuwe cultuur betekenen, een nieuwe kunst van samenleven onder de stimulans van wetenschap en techniek, waarvan de dimensies de machteloosheid van onze huidige cultuur zichtbaar maken. We vergeten dat we voor het eerst in de geschiedenis van de sociogenetische revolutie van de mensheid, in een fase zijn getreden, dat de mensheid zich door de produkten van haar eigen geest kan vernietigen. Willen we een biologische ‘survival’, dan zullen we uit deze ‘blind alley’ een weg moeten vinden. Die weg kan slechts op hoger geestelijk niveau liggen, een volstrekte omkering van ons denken en ons ‘normale’ omgaan met elkaar. Men kan het ook nog anders zeggen, weer in navolging van Wiener. Wat is het nieuwe? Dit: vroeger kon de menselijke domheid in haar uitwerking niet zo heel veel kwaad, want er waren altijd lokale en technische beperkingen. Thans zijn door de ontwikkeling van wetenschap en techniek deze ‘technical limitations’ weggevallen. Onze verliefdheid op macht, potentie en nucleaire status, dat wil zeggen de vertechnisering van de cultuur boven en beneden de maat van het menselijke, betekent het einde van de cultuur en wellicht biologisch van het menselijk ras. We willen onze domheid en irrationaliteit vergeten, we minachten de wijsheid en de suprarationaliteit waartoe de menselijke geest is geroepen en waarop de subtiele gestructureerdheid van onze hersenen is gericht. Vertechnisering is minachting van de menselijke geest. En atrofiëring van onze wil tot waarnemen Want we doden zonder elkaar in de ogen te zien. | |||||||||
[pagina 187]
| |||||||||
Derde voorbeeld: de verneveling van ons arbeidsbegrip. We zagen: de behoeftigheid is van impuls tot produkt der techniek gemaakt. De maatschappelijke orde koppelt consumptie aan arbeid. Dit dwingt tot ‘industrialisatie’, dat wil zeggen het scheppen van arbeidsplaatsen, waarvan de maatschappelijke waarde niet nader wordt gekwalificeerd. In vele gevallen betekent dit niet anders dan ‘bezighouden’ van mensen, want we zijn bang voor ledigheid en voor bevrijding van fabrieks- en kantoorarbeid door de techniek. We zoeken daarom naar consumptief ‘tijdverdrijf’, het meest goddeloze woord van onze cultuur, want ons leven is eindig. Consumptie wordt hoogste burgerplicht ten einde arbeid te scheppen. En we suggereren dat alleen geïndustrialiseerde arbeid - als produktie of dienst - echte arbeid is. Ondertussen streven we economisch, omdat we in geld denken, naar produktiviteitsverhoging via automatisering. Technisch doen we het omdat we in energie en materie denken en het even onwaardig is om arbeid te verrichten die door machines beter en sneller kan worden verricht als om te worden ‘beziggehouden’. Hier schuilt een conflict tussen economische orde en technisch ethos. In dit conflict blijken nu tal van paradoxen op te treden. Het is dom om te huilen over de gevaren van automatisering en tegelijk te streven naar consumptieverhoging. Want dit betekent verhoging van de totale loonsom en dus een stimulering van de automatisering. In geld denkend, automatiseren we wanneer het goedkoper uitkomt. Hoe hoger ook de consumptie, dat wil zeggen de loonsom, des te minder grondstoffen zullen we uit de bodem kunnen halen. Want het gaat er niet om hoeveel erin zit, maar om de economisch exploitabele hoeveelheid en die wordt bepaald door de loonsom. Hoe hoger de consumptie, dat wil zeggen de loonsom, des te minder ‘hulp’ en ‘diensten’ kunnen we ons privé veroorloven, ondanks de zee van beschikbare goedkope energie. Motto voor de toekomst is: ‘doe het zelf’ en ‘help u zelf’. De moeders, de zwakken en zieken, de bejaarden kunnen dit niet. Maar ook de gezonden zullen geen hulp meer kunnen betalen. Persoonlijke hulp op tijd en persoonlijk toegereikte dienst zijn nu echter juist de dingen waarmee we elkaar het leven kunnen verlichten, méér dan met ‘apparaten’. Er is geen twijfel aan dat de produktiviteitsstijging in de dienstsector - inzonderheid die van de persoonlijke diensten - nimmer die van de industrie en industrieel verwerkte diensten kan halen. Doordat we echter lonen en consumptiestijging gekoppeld hebben aan industriële produktiestijging en de werkers in de niet-produktiesector terecht gelijk loon moeten hebben, moet dit onherroepelijk tot gevolg hebben, dat naarmate het industriële consumptiepakket groter wordt, dat wil zeggen onze welvaart stijgt, in diezelfde mate het niet-industriële dienstenpakket, de hulp, kleiner wordt, dat wil zeggen ons welzijn daalt. We merken reeds dat de service van de P.T.T., de vuilbestrijding, het collectieve vervoer ons in de steek laten. Maar dat is nog industriële dienstsector. De dokter kunnen we in het weekend niet meer betalen, de tuinman, timmerman, schilder enzovoort ook niet. Hotel en restaurant worden in de toekomst ongezellig. Help u zelf. Door de eis van consumptie-expansie bannen we de persoonlijke hulp en dienst en ook de collectieve dienst uit het economisch proces. Het samenleven verdwijnt. We redden ons met ‘apparaten’. Economen kunnen dit alles feilloos als zijnde onvermijdelijk recht praten. Ze vertellen ons ook dat op korte termijn het praten over arbeidsethos ridicuul zal zijn. De zin van de arbeid gaat verloren. Het gaat alleen om loon voor onze privé-consumptie. En bij wat meer automatisering zal een 50% van de mensen ongeschikt blijken wegens zijn geringe I.Q. Men wil het loon bedrijfsgewijze laten bepalen door de produktiviteitsstijging. Arme postbestellers, verpleegsters, geestelijken en kunstenaars. Men voedt de illusie dat we straks met een zee van vrije tijd en ledigheid een ‘ludieke’ cultuur zullen bereiken, waarin velen zich, al consumerende, kunnen overgeven aan creativiteit en recreatie. Dit is pueriel. Creativiteit groeit niet in luxe en comfort, maar in ontmoeting van weerstand en verwondering. En dat betekent: arbeid. Arbeid is moeite en inspanning om iets tot stand te brengen dat geïntegreerd kan worden in een gezamenlijk leven. Arbeid is dienst en zonder dit dienstkarakter is het slavernij. Zonder geïntegreerde arbeid wordt vrije tijd ledigheid en vergeten van de ander - inzonderheid de anderen in de rest van de wereld. We | |||||||||
[pagina 188]
| |||||||||
hebben trouwens veel minder vrije tijd dan we denken, dank zij het stuk zinloze produktie en het ‘doe het zelf’. We vergeten echter, dat geen mens zich ‘thuis’ kan voelen in zijn omgeving wanneer hij daar niet door arbeid meewerkt aan de integratie van het leven en daarin wordt erkend. Zonder dat kan geen tijdverdrijf tegen de leegheid en het isolement op en volgt òf agressie òf afstomping. Zonder arbeid heeft recreatie geen zin en is vakantie geen vakantie meer. Het integrale leven is het toegeëigende heel-zijn van het samenleven, leven in heil. Arbeid is als zodanig strijd tegen desintegratie, heil brengen, helpen, dienst, verzet tegen het altijd aanwezige en vanzelfverlopende proces van dissipatie, van uiteenvallen van de delen van het geheel in wanorde. Daarom komt echte arbeid voort uit de rust, uit de overgave aan het luisteren naar het gegeven heil, het zien van het verval, het vernemen van de opdracht van de orde van de toekomst. De rust - iets heel anders dan uitblazen - is het zich ontzeggen van het volstrekte geloof in de arbeid. De rust is feest. De arbeid is het antwoord op het in de rust verkregen zien van de nodige arbeid. Arbeid is gemeenschapszaak èn daad van enkeling tot enkeling. Er is een onlosmakelijk verband tussen zinvolle arbeid en ‘public spirit’. Deze laatste kan niet geëndosseerd worden aan apparaten en kan evenmin levend blijven bij zinloze produktie. Onze economische orde is fout. De techniek maakt dit zichtbaar. Wij mensen kunnen iets wat machines en computers niet kunnen. Maar daarom zal ons arbeidsbegrip moeten worden verdiept en verbreed, begrensd door rust en spel. Alle moeite om voor de gemeenschap en voor de enkeling iets van integratie, van heil tot stand te brengen, moet eronder vallen. Denk eens aan de zogenaamde niet-‘arbeidende’ vrouwen en moeders. Ook de arbeid van de kunstenaar, de geestelijke, de denker, de arbeid van communicatie zijn in diepe zin economisch. Het is dom om eerst de mensen rondom de machines bijeen te jagen in economische centra, hen daar te leren dat alleen die arbeid echte (betalenswaardige) arbeid is, hen dan die arbeid door mechanisatie en automatisering af te nemen en dan te schrikken voor de ledigheid. Men leert hen dan automaten te haten in plaats van ze dankbaar te aanvaarden. Zo heeft men mensen bedorven. Machines en apparaten kunnen de materiële voorwaarden scheppen voor de rust en de arbeid die niet valt te mechaniseren en te automatiseren, en waarin de mens met lagere I.Q. ook volwaardig en onvervangbaar mee kan doen. Economisch kunnen we gerust de consumptie stabiliseren, als we elkaar maar als mensen leren erkennen, eren en verheugen, in vrijheid en gemeenschap, zonder discriminatie. Het arbeidsethos zal dan opbloeien uit het inzicht dat alle arbeid die ingaat tegen de desintegratie, tegen de chaos, tegen de nood, creatief is, herstel van heil, opening tot ontvangen van heil, in voortgaande benadering. Dat vraagt een andere maatschappelijke en economische orde, een andere verdeling van de vrucht van de materiële arbeid die door het samenspel van mens en machine wordt verricht voor de gemeenschap. Vertechnisering is daar, waar uitsluitend deze materiële arbeid wordt geacht en de rest zo tussen de consumptiedressuur en het ‘doe het zelf’ door vergeten wordt. Rust en de andere niet te automatiseren en niet te betalen arbeid zijn de stabiliserende factoren voor een evenwichtige economie.
Ten slotte: de keuze tussen maatschappelijk tempo enerzijds, democratie en zedelijke bezinning anderzijds. Ieder roept om verhoging van het expansietempo. Maar het is een mathematisch-logische wet, waaraan niemand zich kan onttrekken, ook een cultuur niet, dat een systeem met snelle, vaak incoherente veranderingen, alleen onder controle kan worden gehouden, wanneer de regelmechanismen sneller reageren dan de veranderingen optreden die men wil beheersen. Onze samenleving is in ‘rapid social change’. Ik ben nog bij petroleumlicht geboren. Over maatschappelijk tempo hebben we niet te klagen. Velen lopen met de tong uit de bek achter de zaken aan. Democratie - een hier nog nauwelijks verder tot ontwikkeling gekomen, hoge maatschappelijke orde - is een langzaam regelmechanisme. Overwegingen inzake menselijkheid ook. Alle zedelijke bezinning vraagt tijd. Wie kiest voor opvoering van het maatschappelijk tempo, kiest in feite tegen de democratie en vóór de eliminering van zedelijke bezinning. Hij gelooft kennelijk in halfgoden. De beteugeling van willekeurige machtsinvloeden en ongewens- | |||||||||
[pagina 189]
| |||||||||
te politieke faits accomplis wordt overgelaten aan de haastige jungle van de machtigen zelf. Bij dit tempo is er slechts één regelmechanisme en dat is het bevel met sancties. Dat wil zeggen dictatuur of oligarchie. We zien het in het Westen. Gevolg van de gewilde onmacht om de snelle technische ontwikkelingen te beheersen, ondanks de duizenden specialistische deskundigen, die niet eens meer elkaar kunnen begrijpen en dus aan integratie niet toekomen. Zodat de machtige managers doen wat goed is in eigen ogen, zonder controle, veelal zonder veel toekomstprognose behalve dan die van hun belang en macht. Zo zou ik nog veel voorbeelden kunnen geven (denk aan wonen, stedebouw, ruimteverdeling, verkeer, enzovoort) waar technisch ethos en menswaardigheid in conflict komen met de vertechniseringstendentie van de cultuur. Actueel is het bederf van ons levensmilieu, van onze lucht, ons water, onze stilte. De intensieve invloed van de technisch-wetenschappelijke revolutie op de samenlevingsvormen zou ons al lang tot het inzicht gebracht moeten hebben dat geen willekeur in de manipulatie van de technische mogelijkheden kan worden toegestaan. In 1934 heeft de socioloog Lewis Mumford in zijn Technics and civilization reeds erop gewezen dat de technische ontwikkeling leidt tot een besef van (postmarxistisch) ‘basic communism’. Deze aarde, deze ruimte, stilte, dit water en deze lucht, deze energie en grondstoffen en ook onze wetenschappelijke kennis en technologisch kunnen zijn gemeenschappelijk eigendom, mondiaal. We leven echter hier nog van veroveren en van grijpen wat er te grijpen valt. Er is een verwantschap tussen onze huidige manipulatie met de techniek en wat we in de geschiedenis kolonialisatie en imperialisme noemen. De vergiftiging van ons milieu is technisch heel wel te voorkomen. Maar dat jaagt de kostprijzen op en verlaagt dus de consumptie. Het welzijn van de mens is onbetaalbaar. Daarom laten ingenieurs, die zo trots zijn op hun kostprijsbesef, deze milieuzorg blijkbaar maar buiten hun berekening en dus ook de maatregelen.
Liever dan nog meer voorbeelden probeer ik een algemene achtergrond te geven. Deze moderne wereld met haar disparate opeenhoping van artificiële dingen, is een geseculariseerde wereld, produkt van de ‘mondige’ mens die uit eigen volmacht handelt zonder voogdij van kerk of staat. Dit begrip ‘mondige mens’ danken we aan de periode van de Verlichting in verschillende landen. Nog is het interessant in Kants geschrift Was ist Aufklärung? (1784) de definitie eens na te lezen. Deze mondigheidsbeweging is in het Westen uitgangspunt geweest voor een enorme emancipatie op basis van de autonome rede. Het resultaat is onder meer ‘die künstliche Welt des technischen Zeitalters’, waarvan Georg Picht terecht zegt dat ze gedefinieerd kan worden als een wereld waarvoor de mens zelf verantwoordelijk is. Dus ‘God’ is hier niet voor verantwoordelijk. Hierdoor en door de doodverklaring van God zijn we bevrijd van de heidens-religieuze verplichting ‘God’ te rechtvaardigen. Dit betekent echter dat nu de mens gerechtvaardigd moet worden. Merkwaardigerwijze komt daarmee het centrale joods-christelijke geloofsthema, dat we religieus van tafel veegden, via de cultuur weer aan de orde: niet God moet gerechtvaardigd, maar de mens. De mondige mens, ‘zelfverzorger’, neemt de zelfrechtvaardiging op zich. Want leven van genade en volmacht is in strijd met echte mondigheid. Wat is echter de tragiek van deze mondigheidsbeweging in de praktijk? Ieder, tot in de kerk toe, spreekt thans van mondigheid, een begrip dat de woorden ‘verantwoordelijkheid’ en ‘verdeling van machten’ die uit de Franse revolutie stammen, geheel heeft overvleugeld. Ik geef het antwoord van Georg Picht. Hij verwijst naar de omslag in de techniek, waar ‘die Bedürfnisse aus einem Antrieb selbst zum Produkt werden’ en stelt dat het analoge gebeurt in het systeem van de autonome rede: ‘entstanden durch einen Akt der menschlichen Freiheit, schlägt es dahin um, um seinerseits den ihm entsprechenden Typ des Menschen zu produzieren, der nicht mehr die Möglichkeit hat über dieses System in Freiheit zu verfügen.’ De Verlichting heeft haar eindpunt gevonden in een objectivering van alles en ieder. Nietzsche heeft er de balans van opgemaakt en voorzien dat dit uitloopt op een regering der ‘Mediokren’, de statistiek der gemiddelden en van de middelmatigheid. In de praktijk zien we overal hoe de mens zijn mon- | |||||||||
[pagina 190]
| |||||||||
digheid inlevert in ruil voor garantie van consumptie en spelen. De gemeenschap sterft, de anonimiteit wordt levensspreuk, de statistiek regeert. De mens wordt van subject der geschiedenis tot naamloos object. Zonder twijfel hebben techniek en industrie een grote bijdrage geleverd aan het mondig worden van de mens, maar dit is een beperkte mondigheid van functionarissen, gehoorzaam in een overmachtig technisch-industrieel bestel. Per land zijn er misschien een paar honderd mensen die werkelijk invloed op de gang van zaken hebben en onze mate van vrijheid bepalen. Boze tongen beweren dat ze nooit een boek lezen. Als men hen ondervraagt dan klagen zij over de dwang van de situatie, over maatschappelijke automatismen. Van mondigheid en vrijheid gesproken! Kennelijk is er met de Verlichting en de Franse revolutie iets misgelopen. We hebben de mens de integratiemogelijkheid van zijn leven afgenomen. Hij sloft het niet meer bij. In een verzorgingsstaat zonder gemeenschap heeft hij geen vat op en vertrouwen in de specialistische deskundigen. De deskundigen hebben ook geen vat meer op hem, wel op zijn lot, onbegrepen, verzorgd. We raisonneren en politiseren over vrijheid en gelijkheid. Het maakt zelfs een ijzeren gordijn nodig. Maar we hebben de broederschap vergeten. Zonder broederschap wordt de vrijheid een aanslag op de gemeenschap en de gelijkheid een samenzwering tegen de enkeling. De macht van het technisch- industrieel bestel draait door en heeft geen tegenspeler. In deze zelfgeschapen artificiële wereld dragen wij echter de verantwoordelijkheid voor het resultaat: het bederf van de mens, het ongeremd gebruik, het misbruik en het nietgebruik van de enorme mogelijkheden van wetenschap en techniek. Het geloof dat het ook anders kan, sterft in indifferentisme, cynisme en conformisme.
Uit de voorgaande voorbeelden en achter grond kan men, naar ik hoop, enigermate begrijpen dat ik de dreiging van de vertechnisering niet zozeer zie als het resultaat van een bewust technocratisch streven, maar als de resultante van de enorm concrete macht en doelgerichtheid van de techniek enerzijds, anderzijds het ‘vergeten’, dat onze cultuur kenmerkt. Vergeten schept gewenning, gewenning veroorzaakt atrofiëring. Het zal de volle intensiteit vragen van de arbeid van hoofd, hand en hart om een weg te vinden naar een nieuwe cultuur, die in staat is tot wat Weizsäcker in zijn rede Bedingungen des Friedens noemt ‘eine Ethik des Lebens in der technischen Welt’. Hij spreekt van de noodzaak van ‘eine ausserordentliche moralische Anstrengung’. Zijn we daartoe nog bereid en in staat, in een cultuur zonder onderlinge overeenstemming inzake doeleinden en grenzen, geleid door een uiterst ambivalente nieuwe religie, het geloof in natuurwetenschap en techniek? Voor zover er nog een restgebied is waar de mens zedelijk subject is, zijn we teruggevallen in de oude ethiek van Protagoras: niet de mens, maar ieder mens voor zich is de maat van alle dingen. Door de secularisatie zijn bovendien wel veel dingen van tafel geveegd, maar niet de natuurlijke vooronderstellingen en zekerheden die ook het christendom hebben gecorrumpeerd. Zelfs in hooggestemde politieke geschriften spreekt men van de noodzaak van individuele rivaliteit als stimulans voor de solidariteit en van machtsopeenhoping. Hierin worden velen, vooral in de industrie, dagelijks getraind. Kunnen we dan van het zo gevormde mensentype iets verwachten voor de beteugeling van de vertechnisering? Alleen een afscheid van onze natuurlijke zekerheden, die onze maatschappelijke orde en cultuur bepalen, kan redden. Maar wij hebben gekozen: eerst de dingen, dan de anonieme mens. Daarmee hebben we tegen onszelf gekozen. Daarom kan ik toespitsen: we hebben de onbetaalbaarheid van de mens vergeten, de mens die méér is dan natuur, de mens als geheim, ieder mens met zijn eigen geheim, want wij zijn niet gelijk en niet te vangen in een statistiek. Er zijn miljarden van jaren nodig geweest om mensen in heerlijkheid op aarde te doen verschijnen. Volgens joodse profeten is aan hen opgedragen de aarde te bewerken en te bewaren, niet als exploiterende heersers, maar echt ‘be-waren’ zoals een herder zijn kudde bewaart. We moeten eindelijk leren zeer eerbiedig met mensen en dingen om te gaan. De mens is, in de eenheid van ziel, geest en lichaam, van zo'n onvergelijkelijke en bewonderenswaardige subtiliteit - dat zou men toch van de wetenschap kunnen leren -, dat het een blasfemische on- | |||||||||
[pagina 191]
| |||||||||
vergeeflijkheid is een mens lichamelijk of geestelijk te doden. We leren echter het doden steeds beter. Hiroshima was technisch doeltreffender dan Auschwitz; Vietnam is technisch effectiever en killer dan de Spaanse burgeroorlog. Al deze roofdieruitingen blijven echter de stille vooronderstelling van onze erkende politieke mogelijkheden, in plaats van uitgangspunt te worden - in een ‘nimmer vergeten’ - voor een vaste wil om in de hele cultuur afscheid te nemen van dit soort ‘natuurlijke’ gewoonten, die menselijk, geestelijk en cultureel nog nimmer produktief en effectief zijn geweest. Ik kan met hetzelfde recht zeggen: we verge ten God, want God roept ons in gehoorzaamheid tot verantwoordelijkheid, mondigheid, eerbied en heil, lang vóór de Verlichting. Niet de ‘God’ van de filosofen, maar de Jahweh van Israël, de Vader van Jezus Christus, beeld van de integrale mens naar het beeld van God, die alles heeft gedaan wat hij schuldig was te doen tegenover God en de mensen en die ons allen uitnodigt tot navolging. Dáárin ligt voor een nieuwe cultuur de werkelijke produktiviteit en creativiteit, ‘im Entsprechen zum Tun Gottes’ (K. Barth). Hier schuilt de eerbied voor de volle werkelijkheid, die méér is dan de ‘natuurwetenschappelijke werkelijkheid’. Natuurwetenschap en techniek hebben slechts vat op een methodisch manipuleerbaar stuk van de natuur. Daarom ‘geloof’ ik niet in de natuurwetenschap, ik geloof in geen enkele ‘religie’, maar in Woord en Geest van God, die vrij maakt. En omdat ieder mens eigendom van God is, zijn eigenlijke werk, dáárom is het een essentiële zaak, wanneer wij de mens vergeten, hem aantasten, hem manipuleren, hem dom maken en dom houden. Dit moet eerst gezegd. Het gaat mij daarbij niet om een ‘christelijke cultuur - ik heb theologische redenen om daarin niet te geloven -, maar om het samenleven van alle mensen in het gezamelijke pro-fanum. En hier komt dan de vraag op ons af, of we in de geschetste situatie er iets aan kunnen doen. Mijns inziens redden we het niet met de ‘eisen van het evangelie’ - de christelijk-radicalen zouden óók kunnen weten dat het evangelie helemaal niets ‘eist’, maar iets aanbiedt, de uitnodiging om het ‘nieuwe mens-zijn’ te verwachten door onze ogen te openen en met onze oren te horen, opdat we niet kunnen zeggen: ‘ich habe es nicht gewusst’. Tegenover de huidige stand van de techniek redden we het ook niet met technisch geweld. En pragmatisme of meer of minder linkse sociaal- economische programma's onderschatten het structureel geweld van wetenschap en techniek. Ze zijn van te kleine dimensie en zijn toch nog steeds geladen met de traditionele vooronderstellingen die ons allen hebben doen sneuvelen tegenover de krachten die de mens bederven. Men kan zeggen: het gaat om grote maatschappelijke structuurveranderingen èn om mentaliteitsverandering. Dat is de voortreffelijke diagnose en raad van het conciliestuk dat begint met de woorden ‘Vreugde en hoop’. Iedere structuur-verandering breekt echter thans op het onbegrip en de indifferentie van de mens, die bedorven is. Iedere mentaliteitsverandering breekt op het feit dat men daardoor nog niet weet hoe het krachtenspel in de samenleving ligt en wat we moeten doen. Wij zijn allemaal produkt van een tekort aan informatie, vorming, inzicht in wat er aan de hand is. We zijn allemaal gewend aan de traditionele dressaten die we onder de officiële confessies en de verklaringen van de anti-confessionelen in het geheim gezamenlijk als echte zekerheden belijden. Op deze gezamenlijke, geheime ‘confessie’ breekt alle vernieuwing van ons politieke bestel. Daarom moeten we de moed opbrengen om te beginnen aan een serie maatregelen die op zichzelf geen oplossing zijn, maar voorwaarde voor iedere oplossing. Dat wil zeggen: we zullen een grootscheepse cultuurpolitiek moeten starten, waarbij we permanent minstens drie maal zoveel geld uittrekken voor onderwijs, opvoeding, vorming, informatie als nu gebruikelijk. Vorming ook voor volwassenen, gericht op de huidige wereldsamenleving, dóórdringend naar diepere lagen van ons mens-zijn, vorming tot mens in plaats van tot ‘bruikbaar’ mens, dat wil zeggen tot ‘employé’, verstaan van onszelf en van anderen zodat we niet steeds met karikaturen rondlopen, ontmaskering van de krachten die zich meester maken van ons, ontmythologisering van de nieuwe religie, begrip voor het ethos van de techniek, het brongebied, het stroomgebied en de bedijking, herkennen van het gevaar van de overstroming. Het geheim en de kwaliteit van de toekomst liggen niet in de openbaring van de overal aange- | |||||||||
[pagina 192]
| |||||||||
kondigde technische ontwikkelingen, maar in de beantwoording van de uitdaging: willen wij het geheim van de mens, dat identiek is met het geheim van Gods toekomst, bewaren op grond van gezamenlijke criteria, of willen wij het uitleveren aan anonieme veroveraars? Willen wij de tucht en discipline opbrengen om met opoffering van consumptiemogelijkheden de technische mogelijkheden te beheersen en te begrenzen ten bate van de integrale mens in vrijheid en gemeenschap? Zo ja, dan moeten we nú alles wat we hebben investeren in de mens, met de beste leerkrachten en pedagogen waarover we beschikken. Met vertrouwen in het stel hersenen van de mens, die nu zo matig en eenzijdig worden gebruikt. Zonder vrees voor gebrek aan arbeid en levenskansen voor hen die een te laag I.Q. hebben, als we gaan automatiseren. Zonder angst voor computers, die onze hersenen niet kunnen evenaren, maar wel het werk kunnen doen waarvoor wij niet zijn bestemd. Wagen we dit, dan zullen we als nevenprodukt moeten accepteren dat de consumptie vanwege de hoge kosten voor de cultuurpolitiek en dus ook het maatschappelijk tempo wordt afgeremd en we ons produktieprogramma zeer listig moeten beperken tot wat strikt noodzakelijk is voor de buitenlandse economie. De verdeling van de vruchten van de arbeid zal radicaal aan de orde komen als de koek dunner wordt. Wagen we het niet, dan kiezen we voor de voortzetting van de vertechnisering, voor de komst van de ‘post-historic man’, die alles heeft aan consumptieartikelen, ijskasten, televisietoestellen, auto's, tweede huizen enzovoort, maar die geen eigen geschiedenis heeft, geen invloed op essentiële beslissingen, geen zinvolle arbeid en vrije tijd, geen helpende medemensen. De overstroming zet zich voort en maakt alle vaste grond tot moeras. Het is naïef om te denken dat tegen de macht, het geld, de gedisciplineerdheid van de techniek die beschikt over criteria van doeltreffendheid, een divergerende, zelfgenoegzame, luie cultuur zonder criteria is opgewassen. Het ‘onbehagen’ is de laatste zwakke waarschuwing, vóórdat we er helemaal aan gewend zijn. | |||||||||
Literatuur
|
|