De Gids. Jaargang 130
(1967)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 344]
| |
A.L. Constandse
| |
[pagina 345]
| |
Een waardevolle bijdrage tot de bedoelde literatuur is wederom geleverd door Ger Harmsen in zijn boek Daan Goulooze, Uit het leven van een communist (Amboboeken, Utrecht). Het werk heeft weinig van een roman, de stijl leent zich daarvoor niet en het particuliere leven van Goulooze wordt slechts terloops aangeraakt. Wij hebben allereerst te doen met een politieke studie, die echter berust op zoveel navorsingen, zulk een overvloed van tekenende bijzonderheden, zulk een verrassend indringen in de praktijk der illegaliteit, dat dit levensverhaal de lezer van het begin tot het einde gevangen houdt. Dat de bewondering voor Daan Goulooze toeneemt naarmate men meer over hem verneemt, vloeit allereerst voort uit zijn karakter, zijn stoïcijnse moed, de zorg voor zijn medewerkers. En wie geen communist is of zelfs zijn denkbeelden afwijst, kan die waardering delen. Toch kan men niet voorbijgaan aan het feit dat zijn optreden vooral werd bepaald door zijn politieke idealen. De schrijver zegt het in zijn inleiding aldus: ‘Zijn leven liet zich veel minder gemakkelijk isoleren en op zichzelf bekijken dan tot op zekere hoogte mogelijk is bij een publicist, een politiek redenaar, een parlementariër, een tot de verbeelding van zijn aanhang sprekend partijleider. Goulooze was niets van dit alles. Naarmate zijn activiteit en het terrein waarop hij opereerde in omvang groeiden, moest hij zich steeds meer op de achtergrond terugtrekken. Zijn gave om de politieke idealen die hem bezielden uit te drukken in organiseren, coördineren, conspireren en stimuleren van anderen, maakt dat zijn leven zich volledig uitdrukte in het historische proces waarmee het verweven was.’ Ditzelfde moet worden gezegd van de man die werd gefusilleerd in de oorlog welke Goulooze overleefde: Jan Postma, die tot aan zijn dood een trouwe metgezel was van Daan. Hij had zich een grote kennis van het socialisme eigen gemaakt, schreef veel en formuleerde voortdurend zijn gedachten, in tegenstelling tot Goulooze, die veel meer een organisator was. Jan Postma was een integere figuur, die zich eerlijk rekenschap gaf van zijn eigen evolutie. En dat hij in het boek van Ger Harmsen een grote plaats inneemt, is rechtvaardig. Beiden waren arbeiders, die door de toewijding aan hun denkbeelden en hun aldus verworven kennis een politieke rol konden spelen. Zij waren ook beiden uit de anarchistische beweging overgegaan naar een marxistische partij. Aan deze wijziging van inzicht heeft Harmsen grote aandacht geschonken. De overgang verliep via het Nationaal Arbeids Secretariaat, dat aanvankelijk syndicalistisch georiënteerd was en onder invloed stond van anarchistische denkbeelden, maar in 1923 het marxisme als leidraad aanvaardde. Een jaar of vier liep de politiek van het NAS parallel met die van de Communistische Partij, maar haar toenmalige voornaamste leider, Sneevliet, brak in 1927 met de C.P. Goulooze heeft enige tijd in het jeugdwerk van het NAS een leidende functie vervuld, en sinds 1925 (toen hij met Postma lid werd van de C.P.) in de Communistische Jeugdbond. In 1926 bezocht hij voor het eerst de Sowjet-Unie. Hij werd nu weldra belast met de uitgeverij van de partij en daarna benoemd tot directeur van Pegasus, welke functie hij tot aan de bezetting bleef bekleden.
In zijn voorwoord zegt Harmsen, dat hij zich kan voorstellen dat er lezers zijn die dit eerste hoofdstuk zullen overslaan. Het geeft inderdaad een beeld van verwarrende en zich snel wijzigende situaties, ontelbare haarkloverijen en ruzies. Maar men heeft hier intussen een gedocumenteerd voorbeeld van een geleidelijke overgang van anarchisme tot communisme, en van de daartoe aangevoerde argumenten. Verwonderlijk is die verandering van opvatting niet voor degenen die ook in het anarchisme allereerst een vorm van (libertair) communisme hebben gezien, en die zich altijd hebben gekant tegen het individualisme. De talrijke tendensen in het anarchisme zijn even zovele tegenstellingen, die alleen door het overkoepelend beginsel der staatloosheid worden verzacht. Hoe verloopt echter de evolutie van het geloof aan het staatloze communisme naar het marxisme, dat de staat wil veroveren om hem als instrument te gebruiken, niet alleen van de ‘dictatuur van het proletariaat’, maar ook ten bate van de internationale arbeidersklasse? De auteur van het boek heeft deze ontwikkeling geregistreerd, en voor hem is zij normaal. Hij is zelf overtuigd van de onhoudbaarheid van het | |
[pagina 346]
| |
anarchisme, zoals hij in Buiten de Perken (nummer 59) heeft verklaard. ‘Van het anarchisme meen ik dat het een te weinig politieke en te abstracte idee is om taktisch en strategisch tegen de veelheid van concrete taken opgewassen te zijn, die een bedreigde socialistische opbouw onder extreem ongunstige omstandigheden eist.’ Toch blijft er wel een probleem bestaan. De anarcho-socialist moet inderdaad op een beslissend ogenblik zijn standpunt bepalen ten aanzien van de machtsvorming. Een revolutie is een autoritair proces. Ook dat omwentelende gezag behoefde echter in Europa nog niet geconcentreerd te zijn in een monopolistische partij, en in de Sowjet-Unie niet in de partijleiding waarin dan weer Stalin een overwegende rol speelde. Van het ‘democratische centralisme’ in de partij bleef alleen het centralisme over, met de ongekende vervolging van partijgenoten die afweken van ‘de algemene lijn’. Dat mensen als Postma en Goulooze in dit alles berustten, zou men waarschijnlijk psychologisch moeten verklaren. Ideologisch was de verzoening met het leninistische marxisme wel gemakkelijker. Dit erkent immers de mogelijkheid van een dialectische ontwikkeling van staatssocialisme tot staatloos socialisme, van het ‘afsterven van de staat’. Zulk een machtsverplaatsing van de top naar de basis is dan een revolutie binnen het communisme. Misschien speelt deze zich af in Joegoslavië; en er zijn allerlei tekenen, dat een deel van de Rode Garde in China beïnvloed is door Marx' Bürgerkrieg in Frankreich (over de commune van Parijs) en door Lenins Staat en revolutie, waarin decentralisatie en ten slotte desintegratie van het staatsgezag - ten bate van de communes - wordt geprofeteerd. Ook dan blijft het feit, dat communistische volkeren vijandig tegenover elkaar kunnen staan, zoals nu de Sowjet-Unie en China. Maar noch Postma (die in de oorlog omkwam) noch Goulooze (wiens actieve rol na de oorlog spoedig eindigde) zijn met dit probleem geconfronteerd.
Kortweg fascinerend is het tweede hoofdstuk van het boek van Harmsen. Daan Goulooze werd de vertrouwensman van de Indonesische communisten en van de Derde Internationale. Hij werd de chef van de communistische politieke contraspionage in Nederland, terwijl zijn activiteiten zich ook uitstrekten tot België, en tot... Duitsland. Zijn bijstand aan de illegale Duitse communisten, die tijdens het nazi-regime voortgingen te agiteren, verdiende inderdaad uitvoerig vermeld te worden. De toenmalige Nederlandse regering putte zich uit in dienstbaarheid jegens Hitler, en Daan Goulooze deed wat hij kon om Duitse emigranten te redden. In die tijd is zelfs Willy Brandt ons land uitgewezen, maar hij kon tenminste naar Noorwegen terugkeren. Wat Postma en Goulooze toen hebben gedaan om de nazi-slachtoffers te herbergen en te beschermen tegen de Nederlandse politie, getuigde van een vindingrijke moed. In 1935 werd Goulooze bovendien de vertrouwde van Dimitrow, een vooraanstaand leider van de Derde Internationale, die in 1933 bij het proces-Van der Lubbe nauwelijks aan de dood was ontsnapt. Sindsdien werkte Daan voor de Comintern en werd hij het middelpunt van het illegale net van koeriers en marconisten, dat de verbindingen onderhield met Moskou. Deze radioverbindingen zijn in de oorlog en na de bezetting van Nederland gehandhaafd, ten bate van de ondergronds werkende Duitse, Belgische en Nederlandse communisten. Hun activiteit stond los van de politiek van de C.P., die vol innerlijke tegenstellingen was. Tijdens de bezetting speelde Paul de Groot, die na de oorlog de C.P. weer zou leiden, geen rol. Hij was inderdaad al zwaar beproefd en men kan hem niet verwijten dat hij zich van illegale activiteiten onthield. Wie zonder zonden is werpe de eerste steen. Hoogst verwonderlijk is nochtans dat hij in 1945 erkend werd als leider, hoewel hij de C.P. had willen opheffen en de communisten had willen onderbrengen in een democratisch eenheidsfront. En dat hij toen tal van erkende verzetsstrijders begon tegen te werken en ten slotte uit de partij kon stoten, is nog verbazingwekkender. Wat Daan Goulooze en zijn vrienden in die oorlogsjaren hebben aangedurfd leze men in het boek van Harmsen. Het is soms een ‘heldendicht der naamlozen’, en weinigen hebben deze episode overleefd. Het apparaat van Daan opereerde tot in Berlijn toe, in het hol van de leeuw. De namen van Jan Postma, Daan Goulooze, Cees Schalker en Ko Beuzemaker - om er | |
[pagina 347]
| |
slechts enkele te noemen - verdienen met ere te worden vermeld in onze historie, omdat zij in het bezette gebied door sabotage, propaganda, hulp aan geallieerde agenten, steun aan slachtoffers van de nazi's, het vervalsen van papieren die velen het leven konden redden enzovoort het verzet tegen Hitler hebben bevorderd. Goulooze had daarbij tal van contacten met niet-communistische patriotten. Het was niet zijn taak, militaire spionage te bedrijven, want daarvoor bestonden weer andere geheime diensten. Maar die maakten soms van zijn apparatuur gebruik. Hij moest Moskou inlichten over de situatie in de bezette gebieden en hij kreeg aanwijzingen over de organisatie van het verzet in Nederland en Duitsland. Welke concrete resultaten dit had voor de oorlogvoering was slechts in enkele gevallen na te gaan. Maar het netwerk van illegale strijders verhoogde in elk geval het moreel van de bevolking en deed afbreuk aan de nazi-terreur. Het kon daarbij niet uitblijven dat onder de communisten zelf soms wederzijdse verdenkingen ontstonden, want de infiltratie van nazi-spionnen was even groot als het gevaar dat geestverwanten die betrapt waren, uit lijfsbehoud voor de vijand gingen werken. Ook Goulooze is aan verdenkingen niet ontkomen, omdat hij in feite opereerde buiten partijverband, in rechtstreekse dienst van de Comintern, en zich niet altijd gedroeg naar de richtlijnen van de partijleiding. Hoe die achterdocht kon ontstaan is niettemin weinig begrijpelijk.
Dat hij, hoewel ten slotte fysiek gebroken, uit deze hachelijke toestand levend te voorschijn kwam, was te danken aan een reeks van toevalligheden. Hij werd in november 1943 gearresteerd, eindeloos ondervraagd en toen door allerlei Duitse instanties opgeëist. Zo werd hij niet terechtgesteld maar uit Vught in september 1944 getransporteerd naar het concentratiekamp Sachsenhausen, waar hij samen zat met andere Nederlandse geestverwanten, zoals Henk Gortzak. Op 23 april 1945 werd Sachsenhausen bevrijd door de Sowjet-legers. Het derde hoofdstuk van het boek van Harmsen vormt een anticlimax. Het heet dan ook: ‘Uitgeschakeld’. Van 1945 tot 1965 (het jaar van zijn dood) is Daan Goulooze eenvoudig het slachtoffer geworden van de partijleiding der C.P., en met name van het beleid van Paul de Groot. Uitermate belangrijk is deze geschiedenis van de C.P.N., maar ook zeer ontnuchterend. Verdachtmakingen en verloochening door de leiding van de C.P. hebben de man, die lichamelijk al zeer verzwakt was, diep getroffen. Nochtans heeft hij tot aan het einde van zijn leven veelzijdige contacten onderhouden met tal van kunstenaars en intellectuelen. In velerlei opzichten is deze biografie een aanklacht geworden tegen de naoorlogse Communistische Partij. De betekenis van deze sociaal-historische studie wordt verhoogd door een uitvoerige bijlage. Men leert hieruit onder andere iets omtrent de code die werd gebruikt in het radioverkeer met Moskou, en bijzonderheden over vele niet-communisten in de verzetsbeweging, die met Daan Goulooze in contact hebben gestaan. Niet opgehelderd - en dat is evenmin het geval in het boek van F. Baruch, Links af: naar rechts, hoe kritisch zich dit ook verhoudt tot de politiek van de C.P.N. in de laatste jaren - is het feit, dat Paul de Groot na de oorlog zulk een verrassende macht wist te behouden in de Communistische Partij en de meest bekende illegale strijders wist af te stoten. Misschien komt Ger Harmsen er later nog eens toe dit fenomeen als onderwerp ener verhandeling over politieke psychologie nader te onderzoeken. Hij schijnt er door zijn kennis en zijn persoonlijke ervaringen wel de aangewezen man voor. |
|