[Eerste deel]
[Commentaar]
Eindelijk is het zo ver: in Rotterdam - en gelukkig ook in Amsterdam - hebben jongelui de Gijsbreght weggelachen.
Bravo!
Een redaktie van De Gids is uiteraard niet tegen traditie: de huidige is zelfs de eerste, die de G van het eerste nummer als merk voert, gepaard met de opmerking ‘sinds 1837’, - wat overigens zeggen wil, dat De Gids vier jaar ouder is dan de amsterdamse Gijsbreght-traditie. Als De Gids zich zo stralend kan vernieuwen als zij heeft gedaan, waarom kan deze duffe schouwburgtraditie dat dan niet? In ons nummer van december 1965 heeft David Koning daarvoor al een voortreffelijk pleidooi geleverd: maak er het barokke spektakelstuk van, dat het van nature is, met muziek en al. Ik zou er nog aan toe willen voegen: met projekties, met bodeverhalen op film - ontleend aan journaals van 10 maart en 14 juni 1966.
Dat zou wel eens een aardige voorstelling kunnen worden. Men zou er plotseling weer een idee van krijgen, wat toneel kan zijn. En dan zullen wij eens zien of het burgerlijke deel van het publiek zich net zo ingetogen gedraagt als het nu van de rotterdamse jeugd verwacht. - (Mu)
Het is passend de gestorven hoogleraar Geyl ook in De Gids te herdenken. Hij was lange tijd medewerker. Zijn eerste bijdrage dateert van 1917, zijn laatste van 1962. Maar behalve medewerker aan is hij ook bestrijder van De Gids geweest, twee respectabele functies, die samenhangen met de wisselingen van redactioneel beleid en standpunt. Geyl was geen puur historicus, zijn opvatting van geschiedschrijving hield in dat hij ook commentaar gaf op het verleden, soms zelfs zodanig, dat het commentaar de geschiedenis verduisterde en het heden in een gekleurd licht zette. Hij was een heftig discussiërende geschiedschrijver, getuige zijn polemiek met Toynbee, gedeeltelijk in De Gids gevoerd. Zijn struikelblokken wist hij steeds met meestervoet te nemen en als hij viel deed hij dat elegant. Geyl was een nationalist die de stam-gedachte fervent verdedigde, maar hij stopte voor de poorten van de fascistische hel, zonder evenwel tot inkeer omtrent de axioma's van zijn denken te komen. Geyl bestreed de stelling dat de geschiedenis lessen voor de toekomst inhield, maar hij trok zijn leven lang conclusies uit de historie, die hij zijn publiek ter lering voor heden en toekomst voorhield. Geyl was een democraat èn een Gaullist, een strijder tegen de apartheidstheorieën van de stamverwante Zuidafrikanen, maar een diepgelovige in de suprematie van Europa en in de toekomst van het Westen. Hij was geen extremist, maar in Huizinga laakte hij diens ‘cultuurpessimisme’, in De Gids van de jaren twintig en dertig het ‘negativisme’ en gebrek aan ‘actieve opvoeding’. Zijn eigen tijdschrift Leiding, geredigeerd met P.N. van Eyck en Gerretson, was uitdrukkelijk gericht tegen De Gids van die jaren, tegen de ‘allerwegen waarneembare anarchie of willekeur’, tegen de ‘verlamming van ons volksleven’ en ter bevordering van het ‘nationaal eenheidsgevoel’ en de ‘koloniale
roeping’.
Geyl is dus zeker geen bewonderaar geweest van De Gids in zijn jongste opzet. Het mag niemand beletten hem te eren als een van de meest begaafde Nederlandse geleerden, die terecht internationale erkenning vond. Zelf was hij daar reeds lang van overtuigd. Zijn geestelijk nageslacht heeft de plicht de retouches aan te brengen op zijn zelfportret. In de tekening van anderen heeft hij daar voorbeelden te over voor geschreven. - (Jan Rogier)
|
|