De Gids. Jaargang 129(1966)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] Judith Herzberg Vier gedichten Uitzicht Kwallen van damp slieren in de wind. Verwaarloosd, verwilderd als bladderende zilververf schilfert het water onder vluchtige zon. Van deining hijgen de rotsen. Eind van de winter en juist ook het praten van mensen Zo helder, helderder dan water is de lucht doorzichtig stil te dun om te trillen en helemaal nieuw nog niets erin geen stof geen vocht geen rimpel overal smelt het zwelt het glimt het. Nu gaan de dingen weer beginnen te gebeuren het eind van de winter en juist ook tintelen stemmen naar binnen. Slijtage Bovenop de berg stopt het kamermeisje een munt in de Panoramakijker en richt hem op de overkant waar zij nu een minuut haar vriendje hout ziet hakken. Forceer het oog terug, maar nooit staat wie dan ook daar in zo'n ronde lijst zo iets begrijpelijks te doen. Zelfs heel exact, twee kanten blouses uit Beiroet, worden vaag omdat de lucht trilt. Of is het? Misschien zijn het de lagen stof van jaren misschien de ogen zelf die het niet wagen - Het is de regen die voortdurend regent in versleten films en ruisend valt op oude schellak platen. Kinereth (april '65) Het water ligt niet zwaar en diep maar hangt als nevel tussen bergen een vangnet tot de kanten uitgespannen en opgehangen aan de punten licht hier en daar zichtbaar aan de kusten. Een vangnet voor de sterren? Er valt er geen, de hemel is wel stevig maar hier is veel te wensen rondom dit wachtend en geladen water, waar vaker vrede werd gepreekt dan waar dan ook misschien en gelovige veroveraars sterk als tornado's, hun sporen lieten aan ruïnes. Goden verschillen zo. En ook vannacht liggen geweren scherp gericht; voor ieder licht een ander licht dat het wil smoren. Vorige Volgende