De Gids. Jaargang 129
(1966)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |
Carel Swinkels
| |
[pagina 116]
| |
druk dat ik ook wel eens muziek zou willen maken. Met mijn blote voeten in het warme zand en een hoge zije van mijn vader op. Dat verlangen heeft Geillaert zich na de jazzsessies helemaal eigen gemaakt. Maar het is niet van hem. Het stamt van Oscar Baffi die in de heel vroege tijd bij Liliane voorlas uit eigen werk, maar nu al jaren onder curatele staat. Als Oscar nog wel eens bij Liliane komt, haalt hij geld op in een breedgerande, enigszins gelige hoed van velours en dat lukt uitstekend. Want wat men ook van Liliane mag zeggen: zij is trouw en heeft gevoel voor verhoudingen. Liliane zou, wat mij betreft, een heel hoge onderscheiding verdienen uit een ver land, voor een bijeenkomst waar zij zich een succes van had voorgesteld in het gewone snobgenre. Ik kan de uitnodiging nergens meer vinden, maar herinner mij dat die gewaagde van een pianorecital, te geven door Jonkvrouwe Cécile van Drakensteijn. Het was een wintersessie in de stad. Zodoende herinner ik mij Jonkvrouwe Cécile uitstekend. Zij kwam de flat van Liliane binnengestrompeld als een dikke volksvrouw. Het meest troffen haar korte dikke beentjes, bekleed met in eindeloze palingen verdraaide kousen, en haar superieure minachting voor het publiek. Nadat zij plaats had genomen achter Lilianes witte Pleyel, kwamen nog twee goorwitte poedelhonden binnen en een man met een felrood corduroykostuum aan en een baskenmuts op. De eerste verrassing van die avond was de stem van Cécile. Zij was zwaar en van een mannelijk timbre. - Ik zal voor u spelen, zei ze, in aanwezigheid van mijn honden Sacha en Patou. Basiel, mijn man, zal mij tussentijds begeleiden. Wat daarna volgde is moeilijk precies te beschrijven. Jonkvrouw Cécile speelde namelijk Chopin, Berlioz en menig pieus man slechter dan dat ooit ter wereld geschied kan zijn. Bij sommige fragmenten rekten de poedels zich uit in hun nietsontziende volledigheid en begonnen te janken. Toen Cécile, na enige flauwe kreten van Mac Gillavry, begon aan de Bloemenwals van Tsjaikowsky, zagen wij plotseling Basiel naar voren komen. Hij wenkte Cécile met een vriendelijk gebaar. - Dames en heren, zei hij daarna. Ik zal mijn vrouw nu gaan begeleiden op natuurlijke wijze. Ik hou van kunst en zal mijn best doen. Hierna plantte hij zijn korte brede rechterhand met een robuust gebaar in zijn mond. Het leek alsof hij pink en duim met de toppen verbond om de vingers alle kans te geven zijn tong voorgoed naar binnen te rollen. Daarop volgde een vreemdsoortig, ietwat trillerig fluiten, alsof eeuwen van vertrouwde architectuur er plotseling de brui aan gaven om nu ook eens alle krekels aan het woord te laten, die sedert mensenheugenis verblijf gehouden moeten hebben in funderingen van natuursteen, op warme plekjes in de onmiddellijke nabijheid van Romeinse waterbuizen en in de veilige schaduw van eigentijdse heidewortels.
Later, toen Mac Gillavry de eerste huilbui al achter de rug had, heb ik getracht Basiel mijn eerste indrukken weer te geven. Hij keek mij aan met de grote ogen van een kind. - Och nee, zei hij. Een krekel bij verwarmingsbuizen, daar moet je niet aan denken. Mijn vader heette Jan en was een groot artiest. Hij kon schilderen en viool spelen. Ik speel op het jammerhout, zei hij altijd. Toen mijn moeder dood was, gingen wij terug naar huis en er was niets te eten. Maar vader speelde op de viool. Luister goed, zei hij, dan | |
[pagina 117]
| |
hoor je moeder omhoog vliegen. Mijn oudste broer heeft de viool geërfd. En ik heb van armoe leren fluiten. Ik zag op datzelfde ogenblik dat Geillaert van Woeringen Liliane ten afscheid kuste. Geillaert waggelt altijd enigszins als hij dat doet. Maar hij houdt zich tevens kranig, omdat hij ook die laatste accolade, die men in kranten vroeger wel de finishing touch noemde, naar behoren wil volvoeren.
De soiree van Jonkvrouwe Cécile van Drakensteijn is verder nogal slordig verlopen. Basiel dronk uitsluitend jenever en zat uren later nog steeds op de witte salonbank van Liliane, die recht uit Parijs is gekomen, vrij van douanerechten en met onzichtbare alluminiumpoten, die voor een mensenleeftijd gegarandeerd worden. Basiel zette de baskenmuts pas laat af en bleek toen over een mooie ronde schedel te beschikken: iets in de trant van Octavianus, maar dan sterker en beter gelooid. Toen hij mij terugzag, zette hij de linkerhand op de linkerknie: de brede vingers naar binnen en de nogal kortgeknipte duim naar buiten. - Ik vergat nog te zeggen, zei hij, dat Cécile anders speelt dan mijn vader. Cécile is van adel. Maar ik heb leren fluiten. Ik ben misschien wel een krekel, maar dan niet bij die oude waterpijpen waar je het over had. Wat je zei van die heidewortels, dat is beter. Ik fluit nog altijd net als vroeger, toen wij in de hei woonden. De paden op, de lanen in, dat kan ik. Ik sta altijd op om half zeven. Ik zet koffie en Cécile slaapt uit tot een uur of tien. Dan begint zij. |
|