[Eerste deel]
[Commentaar]
De sluiting van een paar Nederlandse bedrijven heeft van sociaal bewogen zijde reacties uitgelokt, die toch doen herinneren aan die van het ouderwetse patronaat. Aan het familiebedrijf dat zich wettelijk beschermd wenste te zien tegen economisch ontij.
Begrijpelijk waren in die reacties misschien de kritiek op de gebrekkigheden in bedrijfsvoering en voorlichting. Voorstelbaar desnoods was de wens tot herziening van het ondernemingsrecht. Maar onbegrijpelijk is dat het accent zozeer werd gelegd op de gevòlgen van die sluiting, in plaats van op de diepere oorzaken.
Omdat er nog een serie Nederlandse bedrijven op sluiten staat, is het nuttig die oorzaken nog eens na te gaan. In grote trekken zijn dat er twee. De ene (en die geldt onder meer voor textiel) is dat lager ontwikkelde landen arbeidsintensieve taken beter en goedkoper aankunnen dan wij. Objectief gezien is dat een verheugende ontwikkeling. Een eerste stap op weg naar een nieuwe internationale arbeidsverdeling. En die is de gezondst denkbare vorm van hulpverlening.
Die ontwikkeling noopt ons wel tot een industriële conversie: het opzoeken en ter hand nemen van veel gecompliceerder technische taken dan het weven en bedrukken van katoentjes.
Oorzaak twee is de noodzaak van een economische sanering. Concentratie, een organisatorische conversie dus, is een levensnoodzaak voor het Nederlandse bedrijfsleven.
Als men het antwoord op een zo geweldige uitdaging zoekt in het gladstrijken van de sociale gevolgen van het economisch tekortschieten, dan is men niet op een vooruit- maar op een achteruitstrevende weg.
Moderne werkgevers en werknemers weten zeer goed dat de rechtslinks-discussie over het eigendom der produktiemiddelen in het antiquariaat thuishoort. En dat de essentiële maatschappelijke vraag het probleem geldt hoe groot de hap der collectieve voorzieningen uit het national inkomen moet zijn.
Gesteld voor de diep ingrijpende noodzaak van een technische en economische conversie van het Nederlandse bedrijfsleven, dat onze enige welvaartsbron is, moet aan die vraag een tweede worden toegevoegd. Omdat die conversie enorme investeringen zal eisen, moet men zich afvragen of niet zij in eerste instantie tot de collectieve voorzieningen gerekend moet worden. Of die gemeenschappelijke uitgaven niet in overwegende mate eerder produktief dan consumptief gericht moeten worden.
Slaagt men erin het Nederlandse bedrijfsleven door een algemene krachtsinspanning bij de tijd te brengen, dan wordt de vervulling van sociale wensen wèl zo makkelijk. - (Br)
|
|