De Gids. Jaargang 128
(1965)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 337]
| |
Hendrik van TeylingenGa naar voetnoot+
| |
[pagina 338]
| |
en een netje met fruit. In de loop van oudejaarsmiddag verstrekte een andere bewaarder me namens hetzelfde Leger een zak oliebollen. Even later deelde de huisomroeper mee dat de radio, in plaats van tot tweeëntwintig uur, zou aanblijven tot middernacht. Een lange avond stond me tegen, en ik ging op de gewone tijd naar bed. Twee mannen riepen elkaar onophoudelijk ‘Dag buur!’ toe. Te middernacht ontstond een tumult. Vuistslagen en trappen tegen de deuren en stoffergeroffel op de verwarmingsbuizen klonken de jaren aaneen. Begin januari kreeg ik bezoek van een hooggeplaatste kennis, die vernomen had dat ik in Scheveningen zat. Hij bracht me de groeten over van familie. Nauwelijks was hij weg, of een bewaarder vertelde me dat er arrestanten waren die, niet tevreden met mes en lepel, graag ook een vork bij de maaltijd hanteerden; als ik er soms zo een was, kon hij makkelijk een volledig bestek voor me apart leggen. Tien minuten later zei de huismeester me dat ik in de bibliotheek kon werken als ik dat wilde. De bibliotheek stond onder supervisie van de onderwijzer, een nogal lange man. De dagelijkse leiding berustte bij een zekere Laub. Gedetineerden die hem niet aanstonden kregen stichtelijke lectuur. Een van mijn collega's daar was een ex-sergeant-majoor, vader van talloze wettige kinderen. Zijn op een na jongste dochter was op wonderlijke wijze geboren; toen zijn vrouw, even lief als zwaarlijvig, gehurkt in bad haar rug schrobde, voelde ze ineens iets op haar voeten glijden; ‘Bart, kom eens gauw kijken!’ had ze geroepen. Intussen bereidde mijn advocaat me voor op de zitting van de Krijgsraad. Voor dienstweigeraars werd er elke maand een gehouden op de ochtend van de laatste maandag. De laatste maandag van januari kwam en ging. Een paar maal bezocht ik onder gewapend geleide een psychiater en de officier-commissaris. Van Knossenburg kreeg werk op de pakzaal. Hij moest er halve chocolade-eieren tot hele maken en die omwikkelen met gekleurd zilverpapier. Toen hij op een middag in een doos houtwol een nest muizen vond, sprak hij, zeggende:
Dacht u dat ik
dit werk voor nop
zonder meer slik,
firma Jamin?
Dan sluit ik nu
- let op de plop -
een muis op in
zo'n ei van u.
De laatste maandag van februari stond ik wel voor de Krijgsraad. De provoost trok mijn handen van mijn rug en hing ze langs mijn zijden; met felle schopjes schoof hij mijn voeten tegen elkaar. Vijf Jehovagetuigen van mijn leeftijd waren juist veroordeeld tot drie jaar. Ik kwam eraf met mijn acht maanden voorarrest en een jaar proeftijd. Nee, ik mocht tevreden zijn. Twee marechaussees reden me in een volkswagenbusje naar het Huis van Bewaring. Weer ging ik onder de douche, weer inspecteerde de badmeester mijn lichaamsopeningen. Daarna kreeg ik mijn kleren. Een bewaarder bracht me naar de administratie. Een ambtenaar vond in een kastje mijn eigendommen, hief zijn handen en sprak, zeggende:
De bewaarder
en zijn gebaarde
oeroude sleutels
zullen u geleiden
over de vleugels
tot de poort.
Uw bescheiden.
Uw witte boord.
|
|