De Gids. Jaargang 128
(1965)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 311]
| |
B.V.A. RölingGa naar voetnoot+
| |
[pagina 312]
| |
ter. McNamara verklaarde in het Amerikaanse parlement, dat in een totale oorlog met de Sowjet-Unie de dood van 149 miljoen Amerikanen niet zou kunnen worden verhinderd. De technische ontwikkeling van het wapen deed dit wapen van karakter veranderen. Het ontaardde van krachtmetingsmiddel tot middel van wederzijdse vernietiging. Maar daarmede verloor de oorlog zijn zin. En werd hij ondraaglijk. Intussen veranderde weinig aan de gewone gang van zaken. Het eeuwenoude patroon van statenrelaties bleef hetzelfde: men bleef de nationale veiligheid zoeken in nationale wapenmacht en in militaire allianties. Men bleef de internationale relaties afstemmen op een competitie, waarbij de grenzen van het eigen optreden vooral werden bepaald door de macht van de tegenspeler. Men bleef ernaar streven de ander vóór te blijven of vóór te komen in wapenmacht. In de naoorlogse jaren had een wapenwedloop plaats zoals nog nooit tevoren. Recent onderzoek leidde tot de conclusie dat op het ogenblik per jaar 180 miljard dollar wordt uitgegeven aan bewapening.
Verontrusting over deze gang van zaken is begrijpelijk. Maar ook andere aspecten van deze situatie droegen tot groeiend onbehagen bij. Met name het morele aspect. Morele depravatie is inherent aan het atoomwapen. Moreel verval is onherroepelijk verbonden aan een situatie waarin thermonucleaire wapens wezenlijk bestanddeel zijn van de internationale verhoudingen. Eigen moreel verval is moeilijk te constateren, daar de normen waarmede men meet juist dat verval inhouden. De ‘counter-city strategy’ (waarbij de kernwapens gericht zijn op de steden) is logisch gevolg van de wapensituatie. Nu de wapens niet meer krachtmetingsmiddelen zijn, maar middelen van wederzijdse verdelging, is hun taak niet meer om de oorlog te winnen, maar om de oorlog te voorkomen. Het devies van het Strategic Air Command is dan ook ‘Peace is our profession’. Die vrede wordt beoogd door bedreiging, door afschrikking: indien de ander naar de wapens zal grijpen, dan zullen zijn steden vernietigd worden. Dit was duidelijk in de leer van de ‘massive retaliation’ die opgeld deed toen Amerika praktisch nog het monopolie bezat. De ‘counter-city strategy’ is overigens evenzeer bestanddeel van de doctrine van de ‘flexible response’, McNamara's leer van het genuanceerde antwoord, waartoe men wel komen moest toen de tegenstander ook de beschikking over massaal werkende vernietigingsmiddelen gekregen had. De leer van het genuanceerde antwoord was nodig omdat de doctrine van de massale vergelding te ongeloofwaardig was geworden. Maar ook bij de leer van de ‘flexible response’ past de gedachte, dat hoofddoel van de wapens niet is om de strijd te winnen, maar om uitbreiding van de oorlog te voorkomen. Simplistisch gezegd: als men bij de ‘flexible response’ uit is op overwinning, dan bestaat de grote kans dat de verliezende partij naar zwaarder wapens zal grijpen om het evenwicht te herstellen. Daarmede begint de ‘escalation’, de verheviging van de strijd, die wellicht gaat leiden tot de totale thermonucleaire oorlog, waaraan beide partijen zouden ten onder gaan. Vandaar dat het wapengebruik in de beperkte oorlog niet alleen wordt bepaald door argumenten ontleend aan de situatie op het slagveld, maar ook en vooral door de strijd-beperkende werking die ermede moet worden bereikt. Wapengebruik dient om aan de ander duidelijk te maken hoever men bereid is te gaan, hoe groot risico men bereid is te nemen, welke grenzen men bereid is in acht te nemen. Zoals Thomas Schelling duidelijk stelde: in geval de Verenigde Staten en de Sowjet-Unie een beperkte oorlog voeren in Europa is hun beider hoofddoel te voorkomen dat er bommen vallen in Amerika of Rusland. De wapens die zij gebruiken, de doelen die zij vernietigen zijn middelen om elkaar op de hoogte te stellen van de inhoud van hun aspiraties en de vastheid van hun wilskracht. Vernietiging van met zorg gekozen steden is geworden tot een communicatiemiddel. Dit alles is logische consequentie van het wapen. Degene die ethisch geschokt is door deze stand van zaken kan met recht gevraagd worden of hij het dan verkieslijker vindt deze beperkingen niet aan te brengen en direct alle wapens te gebruiken. Logisch is tegen de gangbare strategische opvatting niets in te brengen. Psychologisch zijn wellicht geheel onverwachte reacties het gevolg: door deze gedragswijze - waarbij tienduizenden vrouwen en kinderen worden ge- | |
[pagina 313]
| |
dood als aanschouwelijk onderricht omtrent eigen opvattingen en doelstellingen - zou wellicht het ongeremde antwoord met thermonucleaire wapens kunnen worden uitgelokt. Dat ongeremde antwoord zou niet verstandig zijn, en onredelijk. Het zou de wederzijdse vernietiging meebrengen. Maar het zou kunnen bevorderd worden door de psychologisch verklaarbare onwil om nog verder in dit soort wereld te leven. Het zou uiting kunnen zijn van de overtuiging dat zo'n wereld zou verdienen aan zijn atoomwapens ten onder te gaan. In de ‘counter-city strategy’ is de burgerbevolking oorlogsdoel geworden. Die burgerbevolking zal gedood worden als haar regering zich misdraagt door ten oorlog te gaan. Die burgerbevolking is massaal gijzelaar voor het goed gedrag van haar regering. Zo is de situatie, ondanks het feit dat de Rode Kruis-verdragen van 1949 op straffe verbieden om gijzelaars te nemen en te doden. Aan deze vroegere normen van het volkenrecht, met name het verbod van de oorlog tegen de burgerij en het verbod van gijzelaars, kan men aflezen hoezeer de standaarden zijn gedaald, hoezeer het atoomwapen ethisch depraveert.
Vandaar de belangstelling voor vragen van oorlog en vrede, vandaar de vredeswetenschap, ‘peace research’, polemologie (polemos = oorlog), de wetenschap omtrent de oorlog. Ook vroeger is de oorlog bestudeerd, heeft men erover nagedacht, heeft men er bepaalde houdingen tegenover aangenomen. Ook hier is een ontwikkeling duidelijk die enigszins het gangbare stramien volgt van de religieuze, via de filosofisch-ideologische, naar de maatschappelijkredelijke opvatting. Men heeft lange tijd de oorlog gezien als een gesel Gods, als een onontkoombare ramp, waar men machteloos tegenover stond. Er is de opvatting geweest, die van de nood een deugd maakte, en de oorlog zag als de brenger van cultuur, als het instrument van de evolutie waardoor de ‘survival of the fittest’ werd verzekerd. Er is, in deze zelfde gedachten gang van oorlog als gigantisch cataclysme waar de mens hulpeloos tegenover staat, de opvatting dat ontelbare en onzichtbare, blinde maatschappelijke krachten de oorlog teweegbrengen. Die oorlogsopvatting is magistraal verbeeld in Tolstojs Oorlog en vrede. Tolstoj bespot in dit heldendicht van Napoleons nederlaag de opvatting van mensen die menen dat de oorlog door enkelingen gemaakt wordt. Hij betoogt, dat de oorlog het gevolg is van ontelbare blinde krachten. De zogenaamde grote mannen zijn slechts de etiketten van de geschiedenis: zij geven hun naam aan de gebeurtenissen, zonder daar de oorzaak van te zijn.Ga naar eind1 Tolstoj analyseert de situatie vóór Borodino, en komt tot de conclusie dat Napoleon en Koetoezow absurd handelden door de slag aan te bieden en te accepteren. ‘Maar de historici herleiden uit de voldongen feiten achteraf subtiel geconstrueerde bewijzen voor de vooruitziende blik en de genialiteit van beide veldheren, die van alle onvrijwillige werktuigen bij het wereldgebeuren in slaafsheid en gebondenheid door niets overtroffen werden’ (iii. blz, 797-798). Elders vraagt Tolstoj zich af, of het waar was dat de mensen zich in deze tijden lieten leiden door gevoelens van opoffering en heldenmoed. Hij komt tot de conclusie, dat zij zich gemeenlijk lieten leiden door hun kleine persoonlijke belangen, en dat zij juist daardoor werden tot ‘de nuttigste krachten in die tijd’ (iv, blz. 993). Zij die probeerden het geheel te overzien, en hun houding welbewust daartegenover te bepalen, werden daardoor tot de meest nutteloze leden van de samenleving: ‘Zij zagen alles averechts in en al hun goed bedoelde pogingen liepen op niets uit’ (l.c). Begrijpelijk is de minachting en verachting waarmede Tolstoj de Duitse officieren beschrijft, die aan Russische zijde streden tegen Napoleon. Zij beschouwden de oorlog als iets dan kon worden gemanipuleerd, dat kon gevoerd worden naar bepaalde plannen. Tolstoj beschrijft vooral de generaal Pfuhl, die de Russische krijgsplannen had ontworpen. Hij was de theoreticus wiens opvattingen geleid hadden tot Jena en Auerstadt, maar die daardoor niets had geleerd. De nederlagen waren, naar zijn mening, te wijten aan fouten in de uitvoering, niet in de gemaakte plannen: ‘De Duitse eigendunk is de ergste, hardnekkigste en antipathiekste van alle, omdat een Duitser zich verbeeldt, dat hij de waarheid kent, d.w.z. de wetenschap, die hij zelf heeft uitgedacht, maar die voor hem gelijk staat met de absolute waarheid’ (iii, blz. 675). Pfuhl geloofde onvoorwaardelijk in het militaire plan, meende ook dat Na- | |
[pagina 314]
| |
poleon volgens dat plan te verslaan zou zijn als het slechts tot in details zou worden uitgevoerd. Anderen mochten in een soort panische angst geraakt zijn door de onoverwinnelijk lijkende Napoleon. ‘Alleen Pfuhl scheen hem, Napoleon, voor precies zo'n barbaar te houden als alle tegenstanders van zijn theorie’ (iii, blz. 678). Hij was rotsvast overtuigd, dat de oorlog kan gevoerd worden naar plan, en kan gewonnen worden op grond van de strategische theorie. Pfuhls naam is vrijwel verdwenen, voor zover niet levend gehouden door Tolstojs boek. Maar de theorie van Pfuhl werd gedeeld door zijn adjudant Clausewitz, die ook in Oorlog en vrede sprekende ten tonele verschijnt in een conversatie met Woltzogen, waarin zij het er over eens zijn dat de oorlog moet worden uitgebreid: ‘Der Krieg muss im Raum verlegt werden. Der Ansicht kann ich nicht genug Preis geben’, zei de een. ‘O ja’, zei de stem van den ander, ‘der Zweck ist nur den Feind zu schwächen, so kann man gewiss nicht den Verlust der Privatpersonen in Achtung nehmen’ (iii, blz. 819). De prins André, die de conversatie aanhoort, is verbitterd over deze houding; door hem spreekt Tolstoj, als hij de uitslag van de veldslagen en de oorlog toeschrijft aan de moed, het uithoudingsvermogen, de taaie volharding van het Russische volk, en als hij de overtuiging uitspreekt dat de militaire wetenschap niet bestaat, en dat er daarom geen sprake kan zijn van zo iets als een militair genie.
Carl von Clausewitz gaf de door Tolstoj zo gelaakte oorlogsopvatting gestalte in een eigen meesterwerk, dat na zijn dood, in 1832, verscheen: Vom Kriege. In dit werk trekt hij de consequentie van bepaalde grondstellingen betreffende de oorlog, waarbij in het centrum staat: ‘der Krieg ist nichts, als eine Fortsetzung des politischen Verkehrs mit Einmischung anderer Mittel’,Ga naar eind2 ‘ein Akt der Gewalt, um den Gegner zur Erfüllung unseres Willens zu zwingen’ (l.c., blz. 35). Vom Kriege is het klassieke werk waarin de oorlog gezien wordt als instrument van de politiek, de veldslag staat in dienst van het oorlogsdoel, en de strijdkrachten staan in dienst van de veldslag.Ga naar eind3 Grondslag van de gehele theorie is de gedachte dat de oorlog willig en hanteerbaar instrument is, waarvan men al dan niet kan gebruik maken, niet meer gesel Gods, maar werkmethode van de mensen, niet meer het resultaat van blinde krachten, maar het produkt van welbewuste, koele berekening.
Ziedaar de twee oorlogsconcepties, die men met Anatol Rapoport kan noemen het cataclytische oorlogsbegrip en het strategische oorlogsbegrip. Deze twee oorlogsopvattingen beheersen, bewust of onbewust, nog steeds het denken. Het cataclytische oorlogsbegrip ligt ten grondslag aan het werk van Lewis Richardson, die in zijn Statistics of deadly quarrels probeerde het verloop van de blinde krachten te meten om zo te kunnen voorspellen wanneer een oorlog zou zijn te verwachten. Hij trachtte aan te tonen hoe die blinde krachten onherroepelijk ten oorlog zouden leiden als zij vrijelijk hun loop werden gelaten, ‘if people don't stop, to think’. Hij wilde instrumenten ontwikkelen om die blinde krachten te registreren, in de verwachting dat zij dan wellicht zouden kunnen beïnvloed worden en afgebogen naar andere werking. Ook Boulding gaat uit van de cataclytische oorlogsopvatting waar hij voorstelt om een systeem te ontwerpen dat de blinde krachten in de wereldverhoudingen zal kunnen meten.Ga naar eind4 Ook het strategisch oorlogsbegrip leeft, en ligt ten grondslag aan de vele studies, vooral van Amerikaansen huize, die beogen de oorlog te beheersen en dienstbaar te maken aan de nationale veiligheid. Men denke aan de boeken van Herman Kahn, Henry Kissinger, Thomas Schelling en zovele anderen.Ga naar eind5 Het komt mij voor, dat te onzent ook dr. P. Valkenburgh in zijn studie Mensen in de koude oorlog (Meppel, 1964) van een strategische oorlogsconceptie uitgaat, waar hij aan de beslissing om ten oorlog te gaan zo'n wezenlijke betekenis toekent (blz. 128 e.v.).
Met de genoemde onderscheiding tussen het strategische en het cataclytische oorlogsbegrip hangt samen de onderscheiding tussen de gewilde en de ongewilde oorlog. De gewilde oorlog, de doelbewuste voortzetting van de politiek met militaire middelen, komt overeen met de oorlog in de zin van Clausewitz. De ongewilde oorlog is de oorlog die ontstaat terwijl beide partijen die oorlog niet wensten. Er zijn vele | |
[pagina 315]
| |
redenen waardoor zo'n ongewilde oorlog kan uitbreken, gemeenlijk brengt men ze onder in drie groepen, ‘accident, miscalculation, escalation’: uit ongeluk, uit misrekening of door verheviging van een klein conflict. De ongewilde oorlog heeft het karakter van een verkeersongeluk in een gevaarlijk en driest internationaal verkeer. Beide oorlogstypen bestaan, beide spelen een rol in de tegenwoordige internationale situatie. Het is van belang steeds voor ogen te houden, dat beide soorten kunnen voorkomen. Al te vaak worden bepaalde theorieën verkondigd betreffende de handhaving van de vrede, die slechts voor de Clausewitz-oorlog betekenis hebben. Als voorbeeld daarvan wil ik twee opvattingen noemen: de theorie van de vredeshandhaving door geweldverbod en de theorie van de vredeshandhaving door de wederzijdse bedreiging. Vredeshandhaving door oorlogsverbod wordt beoogd in het Handvest van de V.N. Artikel 2 lid 4 verbiedt het gebruik van militair geweld of de dreiging ermede, behalve indien een gewapende aanval moet worden afgeslagen (art. 51). Dit vèrgaand geweldsverbod wordt door allerlei redeneringen ondermijnd. Maar zelfs al zou het integraal worden erkend en nageleefd, dan zou het toch alleen maar de gewilde oorlog kunnen voorkomen. Het oorlogsverbod treft alleen de gewilde oorlog, maar niet de ongewilde oorlog, die tot stand komt ondanks het feit dat geen van de partijen die oorlog beoogt. Wanneer men de oorlog begint omdat men meent te worden aangevallen, dan overtreedt men het oorlogsverbod niet. In een escalatie-proces, ontstaan rond een klein plaatselijk gevecht, behoeft er geen enkel ogenblik te bestaan waarin men schending van het oorlogsverbod zou kunnen verwijten. Velen vertrouwen, wat betreft het voorkomen van de oorlog, op de werking van de ‘deterrent’, de wederzijdse dreiging van de onaantastbare wapens, die maakt dat geen redelijke regering een thermonucleaire oorlog zal beginnen. Het gaat hier om de vrede door de wapenmacht, de realisering van het ‘peace is our profession’, de moderne vorm van het ‘si vis pacem para bellum’. Het is zonder meer duidelijk, dat inderdaad de thermonucleaire wapens de totale oorlog als gewilde, bedoelde oorlog voorkomen. Men durft die oorlog niet te beginnen, al zou men redenen hebben om naar de wapens te grijpen. Ondanks het Russisch optreden in Hongarije kwamen de Verenigde Staten de Hongaarse opstandelingen niet te hulp, uit angst voor de thermonucleaire oorlog. De wapens sluiten dus de totale, thermonucleaire oorlog als Clausewitz-oorlog uit. Maar zij kunnen op den duur in het geheel niet verhinderen dat die totale oorlog als ongewilde oorlog zou uitbreken. Men kan zelfs stellen, dat die wapens de ongewilde Derde Wereldoorlog kunnen bevorderen. Grote wapenmacht verleidt immers gemakkelijk tot uitdagende politiek. Zeer wel denkbaar is de kleine geweldpleging als ‘fait accompli’, waarbij men er op rekent dat een militaire reactie uit angst voor de thermonucleaire wapens zal achterwege blijven. De verleiding om een beperkte oorlog te gaan voeren is des te groter naar gelang men er méér op vertrouwt, dat de ‘deterrent’ de totale oorlog zal verhinderen. De mate waarin men subversie, interne agressie durft te plegen is afhankelijk van de verwachting dat een oorlog als antwoord zal uitblijven uit angst. Maar op dit terrein is dan de misrekening zeer wel mogelijk, en speelt de kans op escalatie, verheviging van het kleine conflict zowel militair (steeds meer of groter wapens) als politiek (uitbreiding van de kring der betrokkenen) een rol. Zowel de juridische als de militaire methode om de oorlog te voorkomen betreft slechts de oorlog in de zin van Clausewitz, en laat buiten beschouwing de ongewilde oorlog. Men kan de ‘unintentional war’ wel in een juridische regeling trachten te vangen. Maar dan treedt men buiten het oorlogsverbod, om te komen tot een regeling en beperking van het gevaarlijke internationale verkeer. Dat is zeer wel denkbaar. Zij zou betreffen het wapenverbod, de juridische regeling van de algehele en algemene ontwapening, en het internationaal gedrag in een stelsel van vreedzame coëxistentie, waarbij vooral van belang zou zijn de beperking der toegelaten subversie.
Er is reeds herhaaldelijk onderscheid gemaakt tussen de totale thermonucleaire oorlog en de beperkte oorlog, gevoerd op beperkt terrein, met beperkte wapens, en met beperkte doelstellingen. Men kan zeggen dat de wapensituatie de eerstgenoemde als gewilde oorlog uitsluit, maar dat naarmate de zekerheid van het uitblijven van de totale oorlog toeneemt, de kans wordt | |
[pagina 316]
| |
vergroot van het optreden van welbewuste beperkte oorlogen. Menig deskundige is overtuigd, dat het enige duidelijke onderscheid tussen de onbeperkte en de beperkte oorlog het al dan niet gebruik van nucleaire wapens is. Maar er zijn schrijvers die nog van beperkte oorlogen blijven spreken al worden tactische atoomwapens gebruikt. De generaal André Beaufre onderscheidt drie mogelijke wijzen van conflict-verhouding tussen staten: de totale oorlog, de beperkte oorlog (inclusief tactische atoomwapens) en de koude oorlog.Ga naar eind6 Deze gebieden hebben met elkaar te maken. De totale oorlog is uitgesloten door de ‘balance of horror’, door de ‘dissuasion’, die echter slechts dan met zekerheid werkt als onzekerheid omtrent de werking blijft bestaan: immers bij volstrekte zekerheid van uitblijven van de thermonucleaire oorlog krijgt de beperkte oorlog weer zijn kans, ontstaat de zekerheid van de ‘limited war’, die (vooral als daar tactische atoomwapens bij gebruikt worden) wel heel gemakkelijk door escalatie tot totale, thermonucleaire oorlog uitgroeit. Vandaar de stelling van Beaufre: ‘le danger de destruction crée la stabilité, l'excès de stabilité recrée le danger (de guerre)’. Vandaar het nieuwe spel in de internationale verhoudingen ‘qui vise à maintenir la dissuasion par un dosage convenable de danger et de stabilité’.Ga naar eind7 Beaufre noemt het elders een pokerspel. De ware vrijheid van actie bestaat alleen op het derde gebied, dat van de koude oorlog: ‘à l'âge de la dissuasion nucléaire l'action se concentre sur le niveau de la guerre froide’ (blz. 83). Maar ook hier bestaat een directe relatie met de andere gebieden. De vrijheid van actie wordt ingekrompen door de kans van de beperkte oorlog. Onder de oorlogsvormen die nog ‘practicables’ zijn, noemt Beaufre ‘la guerre froide sans guérilla’, ‘la guerre froide avec guérillas’, ‘la guerre demi-chaude’, ‘la guerre classique limitée’ (blz. 120). Gezien de samenhang der verschillende mogelijkheden is nodig een ‘stratégie totale’ die het gehele terrein bestrijkt en bespeelt. De doeleinden worden in Beaufres visie bepaald door de politici, maar bij de keuze van de middelen heeft de militair een grote, wellicht beslissende rol. De sfeer van zijn boeken kondigt reeds aan de vermilitarisering van een wereld waarin de gehele buitenlandse politiek komt te staan in de ban van de nucleaire wapens.Ga naar eind8 De driedeling van de generaal Beaufre is vrij willekeurig en wellicht al te simplistisch. In onze tijd zijn de grenzen van oorlog en vrede vervaagd, zijn allerlei overgangsvormen ontstaan zonder duidelijke grenzen. Zeker is dat aan het einde van de ladder de totale thermonucleaire oorlog te vinden is, die de wederzijdse vernietiging van de strijdenden zou meebrengen en daarom moet vermeden worden. Aan het begin van de ladder zijn we op het gebied van de daden die gevarieerd kunnen worden in graden van onvriendelijkheid, maar nog geheel vallen binnen de vrije beslissingssfeer van een staat. Wat is mogelijk tussen deze twee uitersten van competitie? In zijn nieuwste boek On escalation: metaphors and scenarios (New York, 1965) heeft Herman Kahn de geleidelijke overgangen tussen deze twee uitersten in 44 treden geschilderd, met gebruikmaking van voorbeelden uit de geschiedenis (metaphors) en verzinsels (scenarios).Ga naar eind9 Kahn onderscheidt zeven stadia: ‘subcrisis maneuvring, traditional crisis, intense crisis, bizarre crisis, exemplary central attacks, military central wars, central civilian wars’. Hij komt tot de conclusie, dat veel te weinig genuanceerd wordt gedacht op deze punten, dat veel te veel belangrijke treden van de escalatie-ladder worden verwaarloosd: ‘it is possible, that the lack of discussion, thought, and planning for the middle and upper rungs, and resulting weaknesses in actual physical planning and preparations, could lead to disaster’ (blz. 252). Ook blijkt uit het zich verdiepen in de beschreven oorlogssituaties, dat veel van de conclusies uit vroegere ervaring niet meer geldig is. Een enkel voorbeeld: in de Tweede Wereldoorlog werd het bombarderen van steden tot ‘proper action’. Maar als de fase van kernoorlogen eenmaal is aangebroken, heeft het bombarderen van steden geen zin meer, want de oorlog zal nog maar kort duren, zodat militaire produktie en militaire scholing geen betekenis meer hebben. Vernietiging van steden wordt dan zinloos, maar of de regeringen zich dit realiseren wordt door Kahn betwijfeld: ‘If our side or the other decided to go to war, it might, simply because of this lack of thought, attack cities’ (blz. 49).
De onderscheiding van soorten oorlogen, cataclytische of strategische, gewilde of onge- | |
[pagina 317]
| |
wilde, totale of beperkte, heeft betekenis voor de te nemen maatregelen, zowel wat betreft het eventueel voeren van de oorlog als wat betreft het voorkomen ervan. De onderscheiding heeft ook betekenis voor de polemologie, voor de wetenschap van oorlog en vrede. Er bestaan namelijk duidelijk twee richtingen die men zou kunnen typeren met de namen ‘defense analysis’ en ‘peace research’. Vooral in Amerika, maar ook in Engeland en Frankrijk, heeft de technische ontwikkeling van de wapensystemen ertoe geleid, dat de burgerlijke wetenschap werd binnengehaald in het militaire denken. Er ontstonden allerlei instituten die wetenschappelijk onderzoek gingen doen rondom het vraagstuk van de nationale veiligheid. Genoemd kunnen hier worden de Rand Corporation, het Institute of Defense Analysis, het Hudson Institute.Ga naar eind10 Interessant is vooral het u.s. Agency for Arms Control and Disarmament, een instituut dat bij de wet is ingesteld, een jaarlijks budget heeft van meer dan tien miljoen dollar, en waarvan de directeur qualitate qua deel uitmaakt van de regering, en vertegenwoordiger is van de Verenigde Staten bij de ontwapeningsonderhandelingen. Het gaat bij deze instituten om de wetenschap in dienst van de nationale veiligheid, Men wil meer weten van de oorlog om deze beter in de hand te hebben, om schadelijke oorlogen te kunnen vermijden, om uit te vinden waar oorlog nog profijtelijk kan zijn, en hoe deze oorlogen dan moeten gevoerd worden. Militairen zijn bij dit onderzoek direct betrokken, vaak wordt het vanwege militaire instanties gestimuleerd en gefinancierd. Het strategische oorlogsbegrip staat bij dit onderzoek in het centrum van de belangstelling. Maar het is vanzelfsprekend dat de wetenschappelijke benadering van het oorlogsvraagstuk, al is het primair doel de bevordering van de nationale veiligheid, tot inzichten kan leiden die ver daarboven uitstijgen. Al is bij de oprichting van deze instituten menigeen ervan uitgegaan dat ze zouden bijdragen tot de nationale macht en glorie, ze kunnen ook bijdragen tot het bevorderen van de wereldvrede als zij objectief trachten méér inzicht te krijgen in de situatie. Vandaar dat de onderwerpen van onderzoek voor een goed stuk dezelfde zijn als de onderwerpen van ‘peace research’, en dat de publikaties van research van het grootste belang zijn voor de polemologie.Ga naar eind11 Typische ‘peace research’, polemologie, de wetenschap van oorlog en vrede, het onderzoek van problemen van oorlog en vrede dat wordt gestimuleerd door de verwachting dat méér inzicht wellicht zou kunnen bijdragen tot succesvolle vredeshandhaving, kan worden onderscheiden van de genoemde wetenschappelijke bemoeienis met nationale veiligheid. Gemeenlijk wordt de vredeswetenschap beoefend in universitair milieu. Centraal staat de gedachte van vredeshandhaving. Als voorbeeld kan worden genoemd het Institute for Conflict Resolution (Ann Arbor), het Canadian Peace Research Institute, het Peace Research Institute te Lancaster, het Institut de Polémologie te Parijs, het Peace Research Institute Oslo, en het Polemologisch Instituut te Groningen. De vredeswetenschap is internationaal georganiseerd in de International Peace Research Association, die haar eerste conferentie heeft gehouden te Groningen, van 3 tot 5 juli 1965.Ga naar eind12 Polemologie houdt zich vanzelfsprekend bezig zowel met de gewilde als met de ongewilde oorlog. Haar werkterrein is ruimer dan dat van de ‘defense analysis’. Het bevat ook de studie van integratie en coöperatie. Beide stromingen maken gebruik van de conflictologie, de speltheorie en de onderhandelingstheorie, beide bouwen voort op de bestaande theorie van de internationale relaties. Het lijkt mij, dat Kenneth Boulding (l.c., blz. 414) terecht concludeert, dat beide stromingen veel gemeen hebben en beide nuttig werk kunnen verrichten. ‘The difference between peace research and national security research rests more, perhaps, in the value orientations of the researchers or in the motivations of those who finance it rather than in the content of research which is done.’ Hun doel behoeft ook niet al te zeer uiteen te lopen. ’It can also be argued that the problem of maximizing the probability of national security under the constraint of a high probability of peace is not very different from the problem of maximizing the probability of peace under the constraint of a high probability of national security’ (blz. 415). Maar ‘peace research’ is een noodzakelijke aanvulling van de ‘security research’. ‘Defense analysis’ heeft de neiging van | |
[pagina 318]
| |
het conflict en de competitie uit te gaan, en daarmede aan de coöperatieve oplossingen minder aandacht te schenken, terwijl het directe nationale belang wellicht een zwaar accent zal krijgen. ‘Peace research’ behoeft de meer symmetrische benadering, waarbij uitgegaan wordt van het wereldbelang van de vrede, dat tevens een ‘longterm interest’ is van de nationale staat. Vandaar dat het te wensen ware, dat aan de ‘peace research’ méér aandacht zou worden besteed. Voorlopig bestaat een onverdedigbare wanverhouding tussen de mogelijkheden die aan de ‘security research’ worden gegeven, en de speelruimte gelaten aan de polemologie. |
|