De Gids. Jaargang 128
(1965)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 218]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Peter LohrGa naar voetnoot+
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tabel i Aantallen gespeelde stukken, uitgebracht door de gesubsidieerde gezelschappen in de periode 1955-1965 en gerubriceerd naar de taal, waarvan de schrijver zich bediend heeft.
in het overzicht opgenomen, zodat bij voorbeeld de ‘readings’ van Puck/Centrum, overigens een sterk toe te juichen initiatief, hier buiten vallen. Eenakters worden meegeteld als afzonderlijke premières. Het is logisch om bij een nadere analyse van de cijfers twee groepen te onderscheiden: a. de buitenlandse stukken (80,5% van het totaal) en b. de Nederlandse (19,5%). Uitgangspunt voor deze afzonderlijke behandeling is het bestaande verschil in jachtgewoonten, dat veroorzaakt wordt door de gesteldheid van het terrein: een nietsontziende klopjacht in den vreemde en af en toe een aarzelende vuurstoot, die naar men hopen mag geen bok raakt, in het eigen land. Cijfers spreken een duidelijke maar eenzijdige taal. Waarderingscijfers gegrond op kwaliteit ontbreken in deze tabel. Er komt niets aan het licht dat als bewijs kan dienen voor het bestaan van een streven bij de gezelschappen een eigen gezicht te trekken. De verhouding tussen klassiek en modern ontbreekt. Toch is er tegen de hantering van absolute cijfers in dit geval geen bezwaar: formeel is de keuze van het te spelen repertoire een taak van de artistieke leiding, maar deze handelt hierbij op grond van strikt zakelqke motieven.
De jacht op buitenlandse stukken vormt een epos van taaie concurrentiestrijd en oer-Hollands zakeninstinct. Het reserveren en kopen van deze stukken is zwaar werk en vreemd genoeg niet zonder risico, want soms wil het wispelturige Nederlandse publiek er niet aan en dan blijkt zo'n stuk toch nog peilloos te kunnen vallen. Altijd weer een onverklaarbare tegenvaller. Ruim 75% van het import-repertoire is vertaald uit het Engels of het Frans en is terug te vinden in de oude jaargangen van What's on in London, The New Yorker en Semaine de Paris. Het relatief bescheiden aantal Duitse stukken is minder een gevolg van een blijvende afkeer tegen alles wat Duits is, maar kan eerder verklaard worden door de meer gedecentraliseerde organisatie van het Duitse toneelbestel, wat het uitzicht op de mogelijkheden belemmert. Nederlandse schrijvers en acteurs, die de moderne schooltalen redelijk beheersen, hebben in de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
laatste tien jaar 473 Franse, Duitse en Engelse stukken vertaald. Van het resterende percentage buitenlandse, niet tot de vorige groep behorende stukken staat een deel vet gedrukt in de gevestigde theaterhandboeken (Ibsen, Goldoni, Euripides), terwijl de rest inmiddels al doorgedrongen was tot de bekende centra en ons bereikt heeft via getrapte vertalingen; bij voorbeeld Italiaans - Frans - Nederlands of Sanskriet - Engels - Nederlands. De keuze van het Russische repertoire ten slotte is onverbrekelijk verbonden met de naam van Pjotr Sjaroff. Om enig inzicht te geven in de bestaande voorkeuren van de gezelschappen geeft tabel ii een lijst van de meest gespeelde acteurs. Natuurlijk is ook bij het trekken van conclusies uit deze opsomming voorzichtigheid geboden. Het ontbreken van jonge talenten als Albee, Gelber, Wesker en andere, is niet te wijten aan importbelemmeringen, maar hun produktiviteit kan de snelle groei van het succes niet bijbenen. Meestal concentreert de strijd om het alleenvertoningsrecht zich het sterkst op Jean Anouilh, waarbij vrijwel altijd de Haagsche Comedie als overwinnaar de bokshandschoen mag opsteken. Het beleid van de Nederlandse gezelschappen met betrekking tot het buitenlandse repertoire is prozaïsch en weinig origineel. Zakelijk gezien hebben ze gelijk. Het toneelstuk is een economisch goed. Het is nuttig, verhandelbaar en schaars. De Nederlandse beroepsmarkt vraagt jaarlijks ongeveer zeventig stukken, terwijl het aanbod beperkt blijft tot de beschikbare hoeveelheid kassuccessen van de belangrijkste theaterhoofdsteden - Londen, Parijs en New York - en tot de inhoud van de erkende handboeken over toneel. Weliswaar is er ook een, kwalitatief bescheiden, aanbod van vaderlandse bodem, maar men neemt liever geen risico met produkten die hun succes nog niet bewezen hebben. Nederland boekt een belangrijke winst door te bezuinigen op de researchkosten, want de onzekere investering in een eigen dramaproduktie wordt, uitzonderingen daargelaten, liever niet dan wel gedaan. Bij deze gezonde economische politiek treedt alleen de regering als spelbreker op door bij de subsidieverlening aan toneelgezelschappen extra aandacht te vragen voor het Nederlandse stuk. Dit legt wel geen plicht op de directies, maar belast ze toch met een morele zorg. tabel ii Meest gespeelde buitenlandse auteurs, van wie ten minste vijf stukken in première gingen gedurende de bestudeerde periode
Van werkelijk artistiek beleid is pas sprake bij het uitbrengen van Nederlandse stukken. De kans op een mislukking is uiteraard veel groter, daar het hierbij gaat om stukken, die zelden of nooit in het buitenland op hun effect getoetst zijn. De introductie van een Nederlandse schrijver vereist visie, durf, kennis van het métier, kortom alles wat een artistiek leider tot een producer maakt. Alleen dan is hij te vergelijken met de Amerikaan die het wel eens wil wagen met de totaal onbekende Albee en staat hij mijlen verwijderd van zijn vaderlandse collega die de gevestigde Albee op zijn repertoire neemt. Natuurlijk is er ook visie nodig om uit het beschikbare buitenlandse aanbod een juiste keus te doen en durf om Anouilh een keer te laten schieten voor Arrabal, maar het ontbrekende geloof in de toekomst van de Nederlandse toneelschrijfkunst leidt tot te sterke kwantitatieve verschillen tussen de beide groepen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tabel iii Aantallen Nederlandse stukken, gerubriceerd naar de volgende groepen:
In totaal 137 stukken behoren tot de Nederlandse groep die, evenals de buitenlandse, heterogeen van samenstelling is. Uitgaande van het feit dat de produktie van een eigentijds Nederlands stuk speciale en riskantere eisen stelt, geeft Tabel iii een nadere specificatie van deze groep. Een paar notities over de verschillende categorieën: Onder de klassieke rubriek vallen twintig voorstellingen van de Nederlandse Comedie, die steeds weer als premières worden aangekondigd (tien maal de Gijsbreght en tien maal Elckerlijc). Daarnaast speelde dit Amsterdamse gezelschap nog drie maal Vondel en éénmaal Bredero, zodat hier praktisch sprake is van een monopolie. Het schrijven van stukken voor de jeugd is bijna voor honderd procent een Nederlandse zaak. Hier is het buitenlandse repertoire inferieur aan de binnenlandse produktie. Een bedreiging van het jeugdtoneel vormt dan ook niet een gebrek aan talent bij de schrijvers, maar de wijziging in de opzet van sommige gezelschappen: bepaalde groepen, die aanvankelijk hun subsidie te danken hebben aan het werk voor de jeugd, richten later hun artistieke peilen op de volwassenen. De blijvende waarde van Heijermans voor het Nederlandse toneel wordt afdoende bewezen door een totaal van tien premières. De herdenking van zijn honderdjarige geboortedag tijdens het seizoen 1963-1964 trekt de werkelijke waardering natuurlijk enigszins scheef. Onder de rubriek bewerkingen vallen bij voorbeeld Lijmen van Manuel van Loggem en De avonturen van de brave soldaat Svejk van Hans Croiset. Als belangrijkste groep blijft dus over de rubriek oorspronkelijke, Nederlandse stukken van contemporaine auteurs. Honderden schrijvers hebben in de afgelopen jaren waarschijnlijk duizenden stukken geschreven en als resultaat van dat zwoegen hebben 32 auteurs, met in totaal 56 verschillende stukken, genade gevonden bij de gezelschappen. Gevolg hiervan is in de eerste plaats een verklaarbare frustratie bij velen, maar ook de geslaagden zijn vaak teleurgesteld door het uiteindelijke resultaat van hun produkt op het toneel. Het mes van de Nederlandse toneelmalaise snijdt immers aan twee kanten: naast de onervarenheid in het schrijven bestaat er de onervarenheid in de opvoering van die stukken, die niet regelrecht van een bestaand model kunnen worden gekopieerd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook bij deze eigentijdse groep hoort een verhaal van strijd; nu niet van de gezelschappen om de rechten te verkrijgen, maar integendeel van de schrijvers om hun produkten, al is de prijs nog zo laag, aan de man te brengen. Het hebben van de juiste relaties speelt hier vaak een rol en daarom is het geen wonder, dat er onder de schrijvers veel acteurs - en soms een dramaturg - te vinden zijn. Op zichzelf is er geen bezwaar tegen de combinatie van schrijver en acteur, maar het relatief grote aantal opgevoerde stukken in deze groep is uit kwalitatief oogpunt maar ten dele te verklaren. Werkelijk succes hebben Nederlandse schrijvers pas, wanneer voor de tweede maal een stuk van hen wordt opgevoerd. Tabel iv geeft een opsomming van deze gelukkigen en hieruit blijkt dat slechts van een zestal met recht gezegd kan worden, dat zij de top gehaald hebben.
Door het ontbreken van een centraal beleid in zaken die het Nederlandse toneel betreffen is de schrijver van een eersteling uitsluitend aan zijn eigen initiatieven overgelaten. Ieder succesverhaal is te vergelijken met het relaas van de Kanaalzwemmer, die tot zijn stomme verbazing, ondanks storm en tegenstroom, Dover bereikt heeft. Ook hij heeft zijn overwinning te danken aan eigen wilskracht en eventueel aan wat bemoedigende woorden uit de volgboot. Natuurlijk wordt de Nederlandse schrijver wel eens geholpen, maar de initiatieven hiertoe zijn te incidenteel en te weinig doordacht. Op dit terrein verschilt het beleid van de gezelschappen onderling sterk. Voor de ontwikkeling van het talent van Hugo Claus heeft Ton Lutz veel bijgedragen, terwijl Peter Oosthoek en Hans Roduin veel plaats inruimen voor Nederlandse stukken, respectievelijk bij Studio en Centrum. Hoe sterk of zwak de verantwoordelijkheid voor het eigen toneel bij de gezelschappen leeft, volgt uit de laatste tabel, waarin alleen die gezelschappen zijn opgenomen die sinds 1955 onder een tamelijk constante leiding hebben gestaan en in die tijd ten minste vijftig premières hebben gegeven.
Het is niet de bedoeling van dit artikel een lans te breken voor de middelmatige schrijver. Het is juist een rustige gedachte dat er tabel iv Nederlandse auteurs, van wie meer dan één stuk gespeeld is in de bestudeerde periode.
stapels vlijtig genoteerde onzin nooit openbaar gemaakt zal worden, maar het blijft zorgwekkend dat er schrijvers rondlopen die wel degelijk iets te vertellen hebben, maar dàt door het ontbreken van de vereiste scholing niet in theatervorm kwijt kunnen. Het argument dat een werkelijk talentvol schrijver zijn doel altijd zal bereiken is, zoal juist, hier niet op zijn plaats: gedacht wordt niet in de eerste plaats aan de schrijvers die er toch gekomen zijn, maar aan een volgende generatie die aan publiceren toe is en de mogelijkheden van het toneelschrijven onbenut laat, bekend als zij is met de traditionele moeilijkheden op dit gebied. Het beleid met betrekking tot de Nederlandse toneelschrijfkunst is vaak kortzichtig. Een duidelijk bewijs daarvan is het qualitate qua verstrekken van opdrachten aan succesvolle dichters en romanschrijvers. Het verwachten van resultaat van deze aansporingen is gebaseerd op de gedachte dat schrijven nu eenmaal schrijven is. Hierbij verliest men uit het oog dat een romanschrijver vierkante centimeters papier vult, terwijl de toneelschrijver situaties moet passen in kubieke meters ruimte, met of zonder woorden. Oog voor dit verschil in werkwijze heeft zin in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tabel v Aantallen eigentijdse Nederlandse stukken in hun verhouding tot het totaal aantal premières, dat door de vermelde gezelschappen werd uitgebracht.
Het algemeen gemiddelde Nederlandse stukken is 8%.
een land, waar successen worden geboekt door een tekstschrijver, een altviolist, een schilder, een beeldhouwer en een aantal acteurs.
De Nederlandse toneelschrijfkunst dient een voorwerp van aanhoudende zorg te zijn en dat niet alleen van de overheid. De behoefte aan centralisatie in opleiding, selectie en voorlichting moet hierbij op de voorgrond staan. Los van goedbedoelde experimenten moet er nu eindelijk eens een instituut voor dramaturgie komen, dat volgens van tevoren opgestelde richtlijnen kan samenwerken met de gezelschappen en waar ervaren beroepslezers de binnengekomen en in het instituut zelf geschreven stukken kunnen selecteren. Misschien zal er dan iets concreets in de plaats komen van de vage uitnodiging om een Nederlands stuk te spelen, die de regering nu verbindt aan de subsidieverlening. Laat bij toerbeurt ieder jaar een aantal gezelschappen die stukken spelen, die door het bovengenoemde instituut worden voorgesteld. Zo'n regeling brengt ongetwijfeld bezwaren mee voor gezelschappen die ‘creatief’ graag onafhankelijk zijn, maar die komen volgens dit plan niet ieder jaar aan de beurt. Een voordeel van deze verplichte keuze door bevoegde derden voor de gezelschappen is ongetwijfeld de dan aanwezige mogelijkheid een stempel te drukken op een terrein, dat nu zonder vertrouwen en fantasieloos bestuurd wordt. De tijd moet nu rijp zijn voor nieuwe initatieven. Er gaan steeds meer stemmen op, die verkondigen dat er iets moet veranderen in het Nederlandse toneelleven. Vaak is het enige gevolg dat de ontevredenen samengaan in een nieuw gezelschap en dan hun artistieke renaissance vieren met een Frans blijspelletje. Toch is het een frappanter teken van vernieuwing, wanneer het Nederlandse toneel misschien over een paar jaar het bewijs levert, dat ook de Kalverstraat dramatisch bouwrijpe grond is en een stuk niet per definitie moet spelen op Broadway. |
|