De Gids. Jaargang 128
(1965)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
W.L. BrugsmaGa naar voetnoot+
| |
[pagina 88]
| |
brief, waaraan het volgende citaat wordt ontleend: ‘Zegt u mijn vrienden over de hele wereld: ik bezweer hen hun plannen op te geven. Zij moeten Duitsland niet in stukjes hakken. Zij moeten het laten zoals het is. Het Duitse volk is nooit slecht geweest. Het is alleen maar het slachtoffer geworden van een man die het verleid heeft. Behandel het Duitse volk rechtvaardig en fatsoenlijk. Zeg het de waarheid en het zal weer gezond zijn, tot inkeer komen en zijn taak vervullen. Deze ligt in de bescherming van Europa tegen de Russische overmacht en tegen het bolsjewisme.’
Ziedaar Staufenbergs en Goerdelers voorstellingen omtrent het continent waarin wij leven. Men zou ze nog als achterhaald ter zijde kunnen leggen, ware het niet dat de diplomatieke vertegenwoordiging van het neo-democratische Duitsland ze voldoende de moeite waard acht om ze alsnog te verspreiden, zonder dat zij er zich met één woord van distantieert. Daarom, en niet om de twee geëxecuteerden een trap na te geven, verdienen ze een nadere analyse. Wat Staufenberg vroeg is vrij duidelijk. Hij verwachtte dat de westelijke geallieerden zouden zinken tot een peil van verachtelijkheid, dat gelukkig ten onzent slechts bij kleine groepen wordt aangetroffen. Hij hoopte dat wij onze Poolse en Russische, lees onze Slavische, bondgenoten achter Gods rug zouden laten uitmoorden door een christelijk Junker-regime. Dat wij het verkrachte Polen, voor welks verdediging een Westeuropese generatie, slecht toegerust, vrouw en kind adieu had gekust, van de landkaart zouden laten verdwijnen (immers: de grenzen van 1914). Dat wij Rusland, dat toen al twintig millioen mensen had verloren, voor de wolven zouden hebben gegooid, terwijl wij langs de zijlijnen zouden staan, de wolven aanmoedigend, hen misschien voedend. Wat Staufenberg als regententelg van onze regenten dacht te kunnen verwachten, omdat hij ten slotte geboren was in een atmosfeer waarin het traditioneel ‘Fetzen Papier’ regende, hij moest - maar kon niet - beter weten omtrent de trouw van de westelijke volken. In het hypothetisch geval dat Churchill en Roosevelt dit soort staatsraison gebezigd zouden hebben, zouden zij daarmee de enige reële mogelijkheid voor procommunistische revoluties in de westelijke landen hebben geschapen. Die afficheren weliswaar het ‘Meine Ehre heisst Treue’ niet op de navel, maar een zodanig gevoel kennen zij wel. Wat Goerdeler schrijft, is in wezen niet anders dan wat Staufenberg voor ogen stond. Wat politieker, wat minder soldatesk, plus een doekje voor het bloeden: het bolsjewisme. Nu doet de bezwering tegen het bolsjewisme altijd wat vreemd aan uit de mond van een lid der regerende klasse die Lenin franco thuis in Petersburg bezorgde. Maar Goerdeler heeft het ook expliciet over de Russische overmacht en dat is niet een ideologische maar een etnische kwalificatie. Trouwens, Staufenbergs hang naar de grenzen van 1914 bewijst dat het de rechtse Duitse oppositie niet om communisten maar om Slaven ging. Want het Polen dat hij van de landkaart wilde doen verdwijnen, was geenszins een communistisch Polen. Het was een zeer rechts, uttgesproken anti-communistisch Polen, dit Polen van de kolonels dat als eerste viel toen Duitsland wéér voor de slag ‘gen Osten’ uithaalde. Wat uit Staufenbergs en Goerdelers woorden spreekt, is de huiveringwekkende historische constante van de Duitse politiek: de afkeer van de Slavische volken, het merkwaardig mengsel van minachting en vrees voor Russen, Polen, Tsjechen, Zuidslaven, de zucht om ‘orde’ te brengen in en winst te halen uit de door ‘Untermenschen’ bewoonde wijd-open vlaktes van Centraal-en Oost-Europa. En dat te doen met westelijke rugdekking. De vraag rijst waarom de diplomatieke vertegenwoordiging van onze Duitse bondgenoot deze lectuur verspreidt. Omdat zij gelooft dat het aardig in de huidige constellatie past? Schrikbarend genoeg valt vast te stellen dat de naoorlogse ontwikkeling ons gedreven of gedwongen heeft goeddeels aan het verlanglijstje van Goerdeler tegemoet te komen. Leest u het nog maar eens na!
Inmiddels: deze aap is nog eens uit de mouw gekropen op een vrij beslissend ogenblik. Namelijk op het moment waarop de constructie van Klein-Europa stokt (zie hierover A.L. Constandse in de Buitenlandse Kroniek van deze Gids). In tegenstelling tot de in Nederland overheersende spijtgevoelens over deze noodgedwongen pauze, geloof ik dat zij uiterst zegenrijk is. Ten eerste, omdat zij ons in de gelegenheid stelt, | |
[pagina 89]
| |
misschien voor de laatste maal, ons te buigen over de alles-beslissende vraag: wanneer wij het over Europa hebben, wèlk Europa bedoelen wij dan? En ten tweede, omdat wij een van die zeldzame momenten beleven waarop ons gewicht in de schaal der wankele constellatie van doorslaggevende, van wereldpolitieke invloed kan zijn. Geen academische excercitie dus ditmaal, al zijn wij ons dat slecht bewust. Minder bewust dan de Amerikanen, die voor het eerst een van hun beste diplomaten als ambassadeur naar Den Haag hebben gezonden. Zij weten, dat sinds de m.l.f.-affaire Nederland onmisbaar sluitstuk is in iedere coalitie binnen het Europese en het Atlantische bondgenootschap. En het gaat nu binnen die allianties om twee verschillende concepties: de lastige zienswijze van de Gaulle op het Europese en het Atlantische bondgenootschap enerzijds, de Duitse visie op Europa en de Duits-Amerikaanse visie op Atlantica anderzijds. De zaken enigszins comprimerend, kan men ook zeggen dat de overwinning van de Franse of de Duitse conceptie van Europa uiteindelijk zal beslissen over de toekomstige vorm van de Atlantische alliantie: een normaal, beperkt bondgenootschap of een Westeuropees-Amerikaanse integratie. Bepalen wij ons derhalve voorlopig tot de keuze binnen Europa, want daar ligt het moment van de waarheid: 1. Kiezen wij voor de Duitse conceptie, dan brengen wij Bonn belangrijke steun, zij het geen doorslaggevende, want zonder Frankrijk is een Europese of Atlantische gemeenschap moeilijk denkbaar en de Gaulles been is stijver dan men vaak gemakshalve aanneemt. 2. Kiezen wij voor de Franse conceptie, liever gezegd, gaan wij, als belangrijkste opponent daartegen, òm, dan wint die Franse conceptie. Italianen en Belgen hebben geen fundamentele bezwaren ertegen, Luxemburg steunt haar reeds, de stand binnen Klein-Europa wordt 5-1. Nu is het kunnen spelen van een doorslaggevende rol op zichzelf nog geen beslissend, hoewel vanwege het zuiver nationale belang wel een materieel sterk argument. Bezien wij derhalve het alternatief der Duitse en Franse concepties op zijn merites. Herleiden wij het tot zijn essentialia. Ontdoen wij het van zijn ideologische ‘Tarnung’, de Panamese vlaggen van democratie die andere, want lading van nationale belangen dekt. Dan zien die concepties er ongeveer als volgt uit: De Duitse versie: een geïntegreerd, supra-nationaal, eens gefederaliseerd West-Europa, op zijn beurt met de Verenigde Staten geïntegreerd in een Atlantische Gemeenschap. Een over de Atlantische Oceaan heen reikende, hoog-democratische familie, organisch vergroeide vorm van wat men de vrije wereld pleegt te noemen. Defensief gedacht: een bolwerk van ontzaglijke kracht waarbinnen ons, militair gesproken, niets kan gebeuren. Nog los van de vraag, of het vertrouwen op die kracht, samengebald in een stelling gelijk de Amerikaanse basis Da Nang in Vietnam, het Westen niet blind zal maken voor de wereldwijde uitdaging, die een ander, niet-militair antwoord vereist, rijst een voorbehoud. Namelijk: wòrdt er in de Duitse achterhoofden defensief gedacht? Vanwege die vraag heb ik in dit stuk eerst de historische ouverture over Staufenberg en Goerdeler afgespeeld. Er zijn overigens voorbeelden te over om deze historische constante op te roepen: de primair oostwaartse richting van de Duitse politiek. Met als begeleidende constante de pogingen om zich in West-Europa rugdekking te verschaffen voor die drang naar het Oosten (zie onder meer Trevor Roper, Fischer, Tuchmann). Alle verzekeringen omtrent de ideologische genezing, de neo-democratische bekering van de Bondsrepubliek ten spijt, is het veiliger historische constantes niet uit het oog te verliezen. De ervaring leert immers dat wereldbeschouwelijke overwegingen zich gemakkelijk laten gebruiken als camouflage, als salonfähige motivering, als rationalisatie van politieke aandrang die zijn oorsprong vindt in portefeuille, buik of onderbuik. Het is derhalve gewettigd voorzichtigheidshalve de verdenking te handhaven dat de Bondsrepubliek - op niet zulke slechte gronden - ervan overtuigd is, dat zij als sterkste macht de locomotief zal worden van het geïntegreerde Klein-Europa. Brave parlementariërs mogen denken dat de meeste stemmen gelden, maar in de internationale, of de supra-nationale, betrekkingen is dat nog nóóit het geval geweest. Wint de Bondsrepubliek die positie, dan wordt zij de ‘senior partner’ van 's werelds sterkste macht, de Verenigde Staten. Wat het voorheen in het Westen met de macht van zijn wapens zocht te vestigen, heeft Duitsland dan met de macht van zijn economie | |
[pagina 90]
| |
binnen een politieke constructie bereikt. Is die constructie gevestigd, dan keert het zich met de sterkste rugdekking die het ooit heeft gehad (want van bondgenoten en niet van onderworpen tegenstanders die men met inspanningbijhet nekvel moet houden) naar het traditionele gebied van zijn belangstelling: Oost-Europa. En die belangstelling moet brandender zijn dan ooit. Want nog nooit lag de demarcatielijn van de Slavische invloedssfeer zo ver naar het Westen. En achter die lijn liggen ditmaal ook geamputeerde ledematen van het Duitse Rijk. Aan deze Duitse gedachtengang ligt de logica van een historische manie ten grondslag. Men mag daarom niet vrezen de lijn van die logica nog een eindweegs door te trekken. Duitsland zal proberen, móet proberen, zijn teloorgeraakte gebieden en invloedssfeer te herwinnen. Zoal niet met direct dan toch met indirect gebruik van de bondgenootschappelijke macht. Een incident is snel geschapen. Of men dat nu in de ideologische context plaatst van de tegenstelling democratie - communisme, of het juridisch zoekt te verfraaien met een beroep op het zelfbeschikkingsrecht en het ‘Recht auf Heimat’, dat verandert geen jota aan de praktisch-politieke vaststelling, dat wij hier te maken krijgen met een concrete herleving van de ‘roll back’-gedachte van John Foster Dulles. Wie dacht dat deze vinding met John Foster Dulles, de Macchiavelli onder de padvinders, ten grave was gedragen, zou zich dan vergissen. Maar het besef dat de roll back-gedachte basis blijft van de huidige Duitse politiek, zou ook bij sommige Nederlandse parlementariërs, die zich met de beste bedoelingen beijveren voor het instellen van de supra-nationale Europese en Atlantische democratie, te laat kunnen ontwaken. Met te laat wordt bedoeld: mogelijkerwijs door de verblindende slagen van nucleaire explosies, die, al of niet door enige escalatie voorafgegaan, zouden bewijzen dat de Duitse Oost-politiek wederom te ver is gegaan. Klemmendst argument tegen een Duitse herenigingspolitiek, die stoelt op de integratie van de Europese en Atlantische macht, is dit: als Duitsland die macht niet gebruikt, werkt de westelijke integratie de deling van Europa en daarmee van Duitsland verder in de hand, maakt haar definitief. Slaagt Duitsland erin die macht wel tegen Oost-Europa aan te wenden, dan ontketent het de derde en mogelijk laatste wereldoorlog.
Tenover de Duitse conceptie van Europa staat een Franse, die een inleidende omschrijving behoeft. En wel omdat die conceptie omkleed is met een aantal mystificaties zowel van Franse als van niet-Franse makelij. Die zijn het produkt van de omstandigheid dat de Gaulles Frankrijk onvoldoende concrete macht bezit en daarom met ‘nuisance value’, sibillijnse uitspraken, ondoorzichtige manoeuvres en het bruuskeren van bondgenoten zich speelruimte heeft moeten verschaffen. Toch laat de Franse conceptie op het toekomstig Europa zich wel definiëren op grond van een aantal fundamentele uitspraken van de generaalpresident en van een interpretatie die wat verder zoekt te reiken dan de voor de hand liggende. Van die wijze van interpreteren heeft Chroesjtsjow een klassiek voorbeeld gegeven, toen hij over de ‘force de frappe’ zei: ‘Die is er niet om òns, maar om de Amerikanen schrik aan te jagen.’ Dat is inderdaad aannemelijk. De ‘force de frappe’ is de voetzoeker om de vuurwerkwinkel in brand te steken. De Gaulle gaat ervan uit dat de Amerikanen niet bereid zullen zijn om op beperkte agressie uit het Oosten te antwoorden met een ‘massive retaliation’, die al kaatsende, de nucleaire bal terug zou moeten verwachten op Amerikaanse steden. Hij vertaalt het Amerikaanse begrip ‘escalatie’ als de innige wens om op andermans en niet op eigen gebied een oorlog uit te vechten. Ziet daarin bovendien het enige dat minder voorzichtige Sowjet-leiders ooit tot actie tegen West-Europa zou kunnen verleiden. Houdt derhalve zijn nucleaire voetzoeker gereed om de Amerikanen tot ‘all out’-verdediging van West-Europa te dwingen. En met de afschrikkende werking daarvan een gewapend conflict te voorkomen. In die zin is de ‘force de frappe’, die trouwens vanwege zijn geringe omvang nooit een agressief wapen kan zijn, inderdaad per definitie een defensief wapen. Hij is nog meer: hij is er ook om te voorkomen dat een Europese regeling een Amerikaans-Russisch dictaat zou kunnen worden. De Gaulle gaat ervan uit - gewend om in termen van nationaal belang te rekenen - dat het nationale belang van de Verenigde Staten hen er vroeger of later toe | |
[pagina 91]
| |
zal dwingen een modus vivendi met de Sowjet-Unie te bereiken. De Verenigde Staten zullen niet ten eeuwigen dage een troepenmacht in Europa willen legeren. Zelfs niet kunnen legeren, omdat revolutionaire bewegingen in Azië, Afrika en Latijns-Amerika, die in eerste instantie tegen de Verenigde Staten gericht zijn, de Amerikaanse aandacht in toenemende mate in beslag zullen nemen. Die ontwikkeling zal de Amerikaanse neiging om een modus vivendi met de Sowjet-Unie te bereiken, nog doen toenemen. Omdat iedere territoriale regeling, iedere afbakening van invloedssferen, iedere garantie-arrangement voor de wederzijdse veiligheid onlosmakelijk vastzit aan de kwestie van be- of ontwapening, bezit de Gaulle in de ‘force de frappe’ het onmisbaar nucleair entreebewijs tot de conferentiezaal waar de beslissende overeenkomsten eens getroffen zullen moeten worden. Wie mocht menen dat het de Gaulle erom te doen is de Amerikanen buiten Europa te dwingen, simplificeert. De Gaulle ziet een modus vivendi in eerste instantie, maar niet exclusief, als een inter-Europese aangelegenheid. Eenvoudigweg omdat het Europese continent door Europeanen wordt bewoond en zij bijaldien een directer belang hebben bij een bevredigende regeling dan de Amerikanen ooit kunnen hebben. Maar hoe onhandelbaar de Franse president ook kan zijn, krankzinnig is hij niet. Men mag bij hem veilig het besef veronderstellen, dat die regeling alleen bereikt kan worden onder dekking van de Amerikaanse macht, die West-Europa's veiligheid moet garanderen, totdat die veiligheid wordt verankerd in een groot-Europees akkoord. En zelfs zo'n akkoord zou een Amerikaanse garantie behoeven. Het is bovendien hoogst onwaarschijnlijk dat de Gaulle zijn belangrijkste ruilmiddel uit handen zou geven door een op zichzelf al even onwaarschijnlijk unilateraal terugtrekken van Amerikaanse troepen uit Europa te bewerkstelligen. Een disengagement van Russische en Amerikaanse militaire macht in Europa zou een gelijktijdig terugtrekken moeten zijn. Maar om een groot-Europees akkoord mogelijk te maken, moet de Gaulle een zo groot mogelijke Franse vrijheid van handelen bereiken. Zolang de Sowjet-Unie de indruk heeft dat Amerikanen sámen met de Duitsers binnen de navo de dienst uitmaken, kùnnen zij niet naar zo'n akkoord streven, dat immers zou uitlopen op een ‘roll back’ aan de conferentietafel. Prealabale en absolute conditie voor het plaatsnemen aan de conferentietafel is de erkenning van de ‘status quo’, het uitgaan van de bestaande demarcatielijn der invloedssferen. Alleen op die basis is ontspanning mogelijk. Betekent die erkenning dan niet de eeuwige bestendiging van de deling van Europa? Dat hangt af van de vraag of de integrationistische tendensen in het Westen de overhand zullen krijgen. Als men het Westen tot een hecht doortimmerd machtsblok wil samensmeden, dan moet men zich neerleggen bij de zekerheid dat de Sowjet-Unie nooit kan gedogen dat landen die in haar invloedssfeer liggen, toenadering, laat staan aansluiting bij dat blok zullen zoeken. Dit zouden de niet-Duitse, derhalve niet expansief denkende integrationisten in het Westen wel moeten bedenken. Wat bij hen voorzit is namelijk inderdaad veelal de wens om Duitsland ongevaarlijk te maken door het in te kapselen, door het te verweven in het patroon van de Europese integratie. Nog los van het feit, dat men als vlieg voorzichtig moet zijn met pogingen om een spin in te kapselen, zou echter bij het slagen van die defensieve poging een ernstig nadeel resteren: de Duitse deling zou bestendigd blijven. Sommigen zullen dit niet als een nadeel zien. Maar zij onderschatten dan de natuurlijke en begrijpelijke wens van een groot volk. De Duitse hereniging zal eens komen en wie haar voor eeuwig blokkeert, legt een tijdbom onder de vrede in Europa. Wie die vrede wil bewaren moet zoeken naar wegen om die hereniging mogelijk te maken op een manier die voor Duitsland èn voor zijn buren in Oost en West aanvaardbaar is. Ik kan mij niet onttrekken aan de gedachte dat dit de basis is van de Gaulles conceptie en dat zij daar inderdaad een reële mogelijkheid toe schept. Omdat zij de ideologische blokvorming loslaat die spanningen oproept - althans markeert -, en terugkeert naar nationale belangen, die ondanks wereldbeschouwelijke verschillen, wel met elkaar in overeenstemming kunnen worden gebracht. Als deze veronderstelling juist is - en het is jammer dat de Franse president dat niet nog wat duidelijker zegt -, als de Gaulle langs deze weg streeft naar een groot-Europees arrangement, dat de Europese landen die zo lang gescheiden | |
[pagina 92]
| |
zijn, weer tot elkaar brengt in een proces dat uiteindelijk een geleidelijke en gevaarloze Duitse hereniging mogelijk maakt, dan kan men de eigenzinnige generaal onmogelijk verwijten dat hij een reactionaire politiek voert. Dan voert hij een uitermate wijze, vooruitstrevende politiek, die in ieders belang is. Ook in dat van de Amerikanen, die zoals eerder gezegd in Latijns-Amerika en Azië de handen nog vol zullen krijgen. Ook in dat van de Sowjet-Unie, die eindelijk aan haar westgrens de rust krijgt die zij nodig heeft om haar aandacht op haar bedreigde oostgrens te richten. In dat van landen als Polen en Tsjechoslowakije, die dan eindelijk hun nationale veiligheid gegarandeerd krijgen en zich, zo zij dat wensen met behoud van hun socialistische structuur, economisch en cultureel weer bij de Europese ‘mainstream’ kunnen voegen. En in dat van Duitsland, dat via confederatie en federatie een aanvaardbare vorm van eenheid terugkrijgt, ophoudt tijdbom te zijn en brug kan worden. Zonder zo ver te gaan als de Amerikaanse Oost-Europa-specialist George Kennan, die de vorming van de navo de ernstigste misstap van de westelijke diplomatie noemde, omdat zij uitging van een imaginaire bedreiging en nodeloos het ontwikkelde deel van de wereld in twee brokken splitste, kan men wel stellen dat de navo in de bovengeschetste ontwikkeling even overbodig zou worden als het Warschau-pact. Er zijn integrationistische democraten die dat misschien zouden betreuren, omdat zij integratie en democratie zo langzamerhand als doelen en niet meer als middelen zijn gaan zien. Zij zijn het die de Gaulle de bitterste verwijten doen toekomen. En toch geloof ik dat zij het zijn, die op het internationale terrein een in zijn effecten gevaarlijke en dus in dit geval reactionaire politiek voeren.
Een goed voorbeeld van progressieve intenties met reactionaire consequenties levert in het Nederlandse parlement de Partij van de Arbeid. De Nederlandse sociaal-democraten wensen, ongetwijfeld met de zindelijkste bedoelingen, overal de democratie gevestigd te zien: in Madrid en Moskou, in Boedapest en Parijs. En in Straatsburg. In afwachting daarvan moeten de totalitaire lepralijders in strikte quarantaine blijven, zodat zij niet de handen kunnen bezoedelen van hen die zich wel in stemhokjes mogen afzonderen. Dit democratisch formalisme en perfectionisme, deze neiging om van de democratie doel te maken in plaats van middel, drijft de Nederlandse sociaal-democraten er dan ook toe de voorhoede te zijn van hen die in de Straatsburgse supra-democratie het hoogst begeerbare zien, of het moest een Atlantisch hyper-parlement zijn. De Vietnamese tragedie en de ambivalente houding van de Partij van de Arbeid daarin zou haar toch tot voorzichtigheid en bescheidenheid moeten manen. Wie zich met een wereldmacht integreert, moet onvermijdelijk zijn handen vuilmaken. En wie zich uit democratische lust met West-Duitsland integreert moet daar ook voor oppassen. Want als die lust - zoals ik hierboven heb willen aantonen - resulteert in een voortzetting van Europa's tragische deling, in een Duitse ‘Vormachtstellung’ en een latent oorlogsrisico, dan schiet hij zijn doel wel enigszins voorbij. Resteert voor hen die van mening zijn dat de Franse conceptie voor een groot ‘Europe des Patries’ ons nationale, het werkelijk Europese en het wereldbelang beter dient dan de Duitse conceptie van een in een Atlantische Gemeenschap opgenomen half Europa, de vraag welke wegen de Nederlandse politiek zou moeten inslaan. Erg ingewikkeld is dat niet: het verder uitbouwen van de technische en economische voorzieningen van de Europese economische gemeenschap, die noodzaak in zichzelf zijn. Maar ook het aflaten van het streven naar politieke super-constructies, staatkundige integratievormen die in de toekomst de weg blokkeren voor een groot-Europese accommodatie. Wat voor de e.e.g. geldt, geldt voor de navo. Handhaving van de Atlantische defensie maar geen integratie, zeker geen nucleaire zoals in de m.l.f. Ter ere van de Partij van de Arbeid zij gezegd, dat zij voor deze uiterste consequentie van inkapselingsdrift terugschrikt. Al valt nog niet met zekerheid te zeggen, dat zij de weerzin tegen de m.l.f. overeind zal houden nu zij regeringspartij is. Het is uiteraard voor Nederlanders niet gemakkelijk om de vrij nauwkeurig uitgestippelde en overzichtelijke weg van de integratie te verlaten, zelfs al moet het duidelijk zijn dat het nagenoeg onmogelijk is om in een snel veranderende wereld de politiek van een zo belangrijk deel daarvan voor een jaar of vijftien vast te leggen. Het is min- | |
[pagina 93]
| |
der overzichtelijk maar wel praktischer om zich een doel voor ogen te stellen en aan de ontwikkeling der omstandigheden over te laten langs welke wegen men dat doel nader kan komen.
Kortere omschrijving van de Gaulles methodiek is niet makkelijk te bedenken. Het is er een die de schijnbare zekerheid ontbeert, waarnaar een land zonder diplomatieke tradities als het onze verlangt. Maar de wereld is hard en wij zullen het dan maar moeten leren. Al was het maar van Paul-Henri Spaak, wiens vindingrijkheid in Nederlands calvinistische ogen er als karakterloze ijdelheid uitziet. |
|