| |
| |
| |
Nieuwe boeken
Bertus Aafjes, Odysseus in Italië. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1962. 280 blz.
Bertus Aafjes heeft, zoals hij zelf zegt, de Odyssee van jongsaf aan gelezen ‘als had deze dichterlijke avonturenroman eenmaal werkelijk plaats gehad’. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat hij op den duur het plan heeft opgevat Odysseus achterna te reizen. Homerus zelf en diens talrijke commentatoren dienden hem daarbij tot gids.
Odysseus' tocht naar Griekenland heeft hij al gedeeltelijk beschreven in Goden en eilanden. In Dag van gramschap in Pompeji zijn al hoofdstukken te vinden die handelen over het onderwerp van zijn laatste boek: Odysseus in Italië. Deze reisverhalen bevatten ook vele fragmenten van een goed leesbare Odyssee-vertaling in vijfvoetige jamben. Het uiteindelijke plan van Aafjes: een volledige vertaling van de Odyssee dichten en een volledige beschrijving geven van Odysseus' zwerftochten, is dus al voor een groot gedeelte gerealiseerd. Misschien beschikken we binnen afzienbare tijd over een Nederlandse tegenhanger van het werk van Victor Bérard, alleen met minder wetenschappelijke pretenties.
Aafjes meent niet, dat de door hem beschreven plaatsen werkelijk identiek zijn met de plaatsen die in de Odyssee voorkomen. Dit zou immers onmogelijk te bewijzen zijn. ‘Ik bezocht de Homerische plaatsen en beschreef hen dan ook op grond van de overtuiging,’ zegt hij, ‘dat zij - gewijd door de overlevering - een Homerisch karakter bezitten en nog vandaag dienen kunnen als decor voor de Homerische gebeurtenissen. Ik heb niet meer gepoogd dan een passende achtergrond voor de Homerische gebeurtenissen te vinden, mij daarbij uiteraard houdend aan de Homerische topografie, zoals ik deze aanvaard en beschreven vond bij klassieke zowel als moderne auteurs’ (blz. 277).
Maar ook tegen deze benadering van de Odyssee heb ik een fundamenteel bezwaar. De topografie neemt in Aafjes' boek een zó'n overheersende plaats in, dat men gaat vergeten dat ieder literair kunstwerk zich afspeelt in een geheel eigen werkelijkheid: de realiteit van het boek, die iedere lezer als zodanig dient te accepteren, wil hij niet op zijwegen terechtkomen. Wellicht kan men zich met behulp van boeken als die van Aafjes gemakkelijker een voorstelling maken van diverse passages uit de Odyssee, al heeft Homerus dergelijke commentaren eigenlijk niet nodig, omdat hij zelf de beschrijvingskunst uitnemend verstaat. Op grond van Aafjes' beschrijvingen moet de lezer echter vrijwel uitsluitend gaan denken: wat merkwaardig, dat deze oude verhalen zo'n grote kern van waarheid bezitten. De schrijver trekt die conclusie trouwens herhaaldelijk zelf.
| |
| |
Homerus was echter geen topograaf, hoeveel historische of geografische waarheid zijn gedicht ook moge bezitten. Hij was een dichter en had een doel van geheel andere aard. Of zijn beschrijvingen corresponderen met de werkelijkheid is in laatste instantie een volkomen irrelevante vraag.
Op de flap van Aafjes' boek mag dan wel staan, dat de mens in al zijn grootheid en ellende het middelpunt van deze reisverhalen is, de mens zoals de grootste dichter aller tijden hem gestalte gaf, - in feite raakt de schrijver dit thema bijna niet aan. Zelf zegt hij, dat hij wil vernemen wat Homerus denkt over het meest belachelijk gemaakte ding dezer dagen: de menselijke waardigheid, - maar wat Homerus daarover door middel van zijn gedicht te zeggen zou hebben, horen we eigenlijk niet.
Het is jammer dat Aafjes, op zoek naar pakkende bijzonderheden zoals een journalist dat pleegt te doen, het hoofdthema van de Odyssee uit het oog is gaan verliezen. Dit is een gemiste kans, want zijn reisbrieven zullen zeker vele lezers vinden. De schrijver kan immers vlot vertellen; niet alleen over zijn bezoeken aan het eiland der Sirenen of over Scylla en Charybdis. over de Laistrygonen of Circe, maar ook over het Italië van vandaag.
Misschien zal iemand enkele schoonheidsbloempjes die wat uit de toon vallen, minder kunnen waarderen. Als Aafjes bij voorbeeld wil aangeven, dat het stoomschip het zeilschip verdrongen heeft, zegt hij: ‘Helaas wordt dan op veertien november van het jaar 1765 in de Amerikaanse staat Pennsylvania, onder de naam Robert Fulton, de slang geboren, die de paradijselijke rust van Positano’ - een Italiaans stadje - ‘verstoren zal’ (blz. 33). En elders staat, dat de jasmijn geurt ‘als een Egyptische danseres op een Isisfeest’ (blz. 22). Soms zal men vinden, dat de schrijver wat ver gaat, als hij bij iedere gelegenheid onmiddellijk aan de Odyssee moet denken: zo herinnert een ruzie tussen twee Italiaanse bedelaars hem dadelijk aan het gevecht tussen Odysseus en de bedelaar Iros op Ithaca. Maar wie door zijn enthousiasme meegesleept wordt, vergeeft men graag het een en ander.
j.m.j. sigking
| |
Dr. Joh. de Vries, Ontsloten poorten. Vijftig jaren volksuniversiteit in Nederland, 1913-1963. Bouwstenen voor de kennis der maatschappij, nr. 46. - Van Gorcum & Comp. N.V. - Dr. H.J. Prakke & H.M.G. Prakke, Assen, 1963. 2, 174 blz. + 5 bladen met afb.
Het feit dat in 1913 in Amsterdam de eerste volksuniversiteit in ons land werd opgericht, is voor het bestuur de aanleiding geweest aan dr. Joh. de Vries de opdracht te geven tot het schrijven van een boek, waarin dit werk in dienst van de culturele vorming van ons volk in het licht zou
| |
| |
worden gesteld. Het boek dat uit deze opdracht ontstond is dus geen gedenkboek van de Amsterdamse volksuniversiteit geworden in deze zin, dat het de lotgevallen van deze instelling gedurende de halve eeuw van haar bestaan kroniekmatig beschrijft, met lijsten van bestuursleden en andere gegevens die eigenlijk alleen diegenen interesseren die er zelf bij betrokken zijn geweest. De opdracht was wijder en de schrijver heeft zijn taak in overeenstemming daarmee zo opgevat dat hij ons de geschiedenis van het volksuniversiteitswezen heeft geschetst tegen de achtergrond van de geestelijke ontwikkeling van Nederland tussen 1913 en 1963. Hij haalt de geschiedenis op tot 1863 om aldus te scherper de situatie te kunnen weergeven waarin ons volk in 1913 verkeerde. Alleen al om dit meesterlijke eerste hoofdstuk is het boek zijn geld waard. In 1863 is er van volksontwikkeling nauwelijks sprake; de pogingen die enkele idealistisch gezinden daartoe deden waren doorgaans weinig effectief, omdat men met een hongerige maag nu eenmaal weinig behoefte pleegt te hebben om ontwikkeld te worden. Maar in de dan volgende halve eeuw ontwaart men op allerlei gebied groei en vooruitgang; een oude, verouderde maatschappij verdwijnt voorgoed, een nieuwe generatie, van een nieuwe geest bezield, ontdekt met vele andere zaken ook het sociale vraagstuk. In dezelfde tijd breekt de arbeidersbeweging zich, aanvankelijk aarzelend, maar weldra met kracht baan. In de jaren '90 ontstaan vrijwel gelijktijdig het Toynbeewerk, de University Extension en de leeszaalbeweging. In 1892 wordt in Amsterdam ‘Ons Huis’ opgericht, in 1898 neemt het Nut het initiatief tot hoger onderwijs buiten de universiteiten. Vooral dit Nutshogeronderwijs is van invloed geweest op het ontstaan van de volksuniversiteit, waarvan S.R. Steinmetz de eerste voorzitter werd. Steinmetz, sinds 1918 hoogleraar in de politieke (later sociale) aardrijkskunde en volkenkunde te Amsterdam, had zich al van 1889 af met de
volksontwikkeling beziggehouden, waarbij hij dan vooral aan de zedelijke en geestelijke verheffing van de arbeider dacht. Van het Toynbeewerk in ons land was hij een pionier. Een initiatief van een joodse kring, dat tot de oprichting van een Vereeniging tot Bevordering van Populair Wetenschappelijke Kennis leidde, was ten slotte de directe aanleiding tot de oprichting van de eerste volksuniversiteit in ons land. De tijd bleek rijp voor deze gedachte; de ene stad na de andere volgde het Amsterdamse voorbeeld, zodat al in 1918 een Bond van Nederlandsche Volksuniversiteiten kon worden opgericht. In weinige jaren was de volksuniversiteit in Nederland een gevestigd en omvangrijk instituut geworden. Naast de neutrale ontstonden al spoedig ook katholieke en protestants-christelijke volksuniversiteiten; de als ideaal gewenste vereniging van alle richtingen bleek al spoedig onuitvoerbaar te zijn.
Opmerkelijk is dat terwijl de volksontwikkeling die Steinmetz en anderen bedoelden vooral op de arbeiders gericht was, het arbeiders- | |
| |
element onder de deelnemers van meet af betrekkelijk gering was. Daarom was er dan ook alle aanleiding voor de oprichting van het Instituut voor Arbeidersontwikkeling (1924), dat door het N.V.V. en de S.D.A.P. werd opgericht. Is de volksuniversiteit in dit opzicht te kort geschoten? Dr. De Vries probeert het verschijnsel althans te verklaren.
Er zijn sinds 1913 allerlei organisaties ontstaan die gelijksoortig werk verrichten. Niettemin heeft de volksuniversiteit zich kunnen handhaven tot de snelle verbreiding van de televisie een ernstige bedreiging voor haar zou worden. Betekent dit het langzame, maar zekere einde van haar activiteit? In elk geval blijft dan haar verdienste dat ze gedurende een halve eeuw voor brede lagen der bevolking de poorten heeft ontsloten die toegang geven tot culturen en wetenschap.
p.j. meertens
| |
Adam Olearius, Moskowitische und Persische Reise. Bearbeitet von E. Meißner. Mit 45 zeitgenössischen Stahlstichen. - Rütten und Loening, Berlin, 1959. 532 blz.
Het bekende reisboek van Adam Olearius Vermehrte Newe Beschreibung der Muscowitischen und Persischen Reyse, dat in 1656 verscheen, zag nu opnieuw in een enigszins verkorte uitgave het licht. De uitgever vond het wenselijk bepaalde gedeelten, welke voor de tegenwoordige lezer van minder belang zijn, te bekorten, echter op dusdanige wijze, dat dit reisverslag - bepaald van uitzonderlijke waarde voor de kennis van het zeventiende-eeuwse Rusland en Perzië - niet te kort werd gedaan. Terecht heeft men dan ook de taal en stijl ongewijzigd gelaten.
Adam Olearius (zoon van de kleermaker Oelschläger), werd in 1599 in Aschersleben geboren. Hij studeerde in Leipzig theologie, filosofie, wiskunde en fysica. In 1633 werd hij benoemd tot secretaris van het gezantschap dat hertog Friedrich III von Schleswig-Holstein-Gottorp naar Perzië zond. Olearius sloeg een verzoek van de tsaar om zich als hofastronoom en cartograaf in Moskou te vestigen af en wijdde zich verder in Gottorp aan wetenschappelijk werk, waaronder de publikatie van zijn reisverslag. Ook schreef hij een vertaling van Gulistan (Rozentuin) van de Perzische dichter Saadi. In 1671 overleed hij.
De moeizame en gevaarlijke reis van Gottorp naar Isfahan ging via de Oostzee, Narwa, Nowgorod, Moskou, de Kaspische Zee, Derbent, Kaswin, Koem en Kasjan. Olearius was een scherp waarnemer met een zeer uitgebreide belangstelling niet alleen voor de levensgewoonten van de verschillende volken, maar ook voor hun geschiedenis, de landbouw en handel, het dieren- en plantenleven in de verschillende streken,
| |
| |
de geaardheid van de bodem enzovoort. Ook de staatsvorm en het rechtswezen interesseerden hem en hij vergelijkt de betrekkelijk vrije Perzische samenleving met de gesloten Russische maatschappij: ‘Persien ist ein freies, offenes und nicht ein wie der Russen verschlossenes Land’ (blz. 416).
Hij beschrijft het harde leven, de tradities, de huwelijksgebruiken, het bijgeloof van Letten en Russen en geeft een goede karakteristiek van de Russisch-orthodoxe kerk en het Russische paasfeest, het belangrijkste van de kerkelijke feesten. Het oordeel over de Russen is niet onverdeeld gunstig: ‘Wenn man die Russen nach Gemüt, Sitte und Leben betrachtet, sind sie billig unter die Barbaren zu rechnen’ (blz. 98). Hun scherpzinnigheid en deemoed treffen hem evenzeer als hun neiging tot drankmisbruik en hun krijgshaftigheid, welke laatste hij aldus verklaart: ‘Wegen der Sklaverei und des groben, harten Lebens sind die Russen desto eher in den Krieg zu bringen und darin zu gebrauchen’ (blz. 105). De tirannieke autocratie vindt bij Olearius uiteraard weinig waardering. De wreedheden bij de rechtspraak (de knoet) tekent hij objectief en zakelijk, waarbij hij evenwel opmerkt: ‘Das Strafen mit der Knutpeitsche war für unsere Augen eine barbarische Art zu strafen’ (blz. 141).
Uitvoerig beschrijft Olearius de verschillende steden, die hij op zijn reis passeert: Nowgorod, Moskou, Nizjny-Nowgorod. Belangwekkend zijn zijn beschouwingen over de levensgewoonten en het karakter van de Tartaren. Nauwkeurig schetst hij de aard van de verschillende gebieden, de cultuurgewassen en de bronnen van bestaan, waarbij hij zijn ervaringen som kritisch vergelijkt met die van andere schrijvers. In het Wolgagebied zag hij nog de ruïnes die getuigden van de veldtochten van Tamerlan († 1405). Na de Wolga afgezakt te zijn werd de tocht voortgezet over de Kaspische Zee, waar het schip van Olearius strandde in de omgeving van Derbent. Hij vermeldt reeds het gebruik van aardolie bij Bakoe (blz. 232). Het bekende verhaal van de ark van Noach op de berg Ararat, dat tot in onze dagen aanleiding is tot onderzoekingen en expedities, wordt ook door Olearius vermeld: ‘Die Armenier wie auch die Perser, alle halten es für gewiß, daß noch itz ein Stück vom Kasten des Noah, welches so hart wie ein Stein soll geworden sein, darauf steht’ (blz. 221).
Bijzonder lezenswaardig is het ‘fünfte Buch der neuen Persianischen Reisebeschreibung’ (blz. 381 e.v.), waarin de schrijver het leven schetst in het Perzische rijk en in het bijzonder in Isfahan, dat door Shah Abbas tot een zeer fraaie hoofdstad van het bloeiende rijk werd gemaakt. Het hofceremonieel wordt uitvoerig beschreven. Allerlei cultuurgewassen, de zijdeteelt, de wijnbouw (de wijnfabricage werd gezien het Koranverbod aan de christelijke Armeniërs overgelaten!) hebben de aandacht van de veelzijdige auteur. Over het karakter der
| |
| |
Perzen vernemen wij: ‘Die Perser sind von Natur mit stattlichem Ingenü und gutem Verstande begabt, sind scharfsinnig und begreifen schnell; daher gibt es unter ihnen viele treffliche Poeten, welche nachdenkliche Dinge schreiben, und halten allgemein die Freien Künste in hohen Wert’ (blz. 421). De losse zeden in het Perzië van die dagen vinden bij Olearius de nodige kritiek. Doch bij alles wat hij waarneemt, tracht hij zich te beperken tot een zakelijke beschrijving, waarbij hij licht en schaduw gelijkelijk tot hun recht laat komen. In dit opzicht onderscheidt hij zich bepaald gunstig van andere reizigers in vorige eeuwen, die herhaaldelijk van hun vooringenomenheid tegen hun onbekende zeden en gewoonten blijk geven. Het reisverslag van Olearius is niet alleen een boeiend relaas, het blijft ook een belangrijk document, dat ons zeer veel gedetailleerde gegevens verschaft over het zeventiendeeeuwse Rusland en Perzië. Helaas zijn de opgenomen gravures nogal klein en daardoor niet al te duidelijk.
Vermelding verdienen voorts de 500 verklarende noten die werden opgenomen. Jammer dat een register in dit werk ontbreekt.
p. krug
|
|