| |
| |
| |
W.L. Brugsma
Duitsland: de grote leugen
Vraagt men Willy Brandt of hij de Oder-Neisse-grens wil erkennen, dan zegt hij: ‘De Duitse hereniging is geen territoriale kwestie. Mijn volk moet herenigd worden daar waar het nu woont.’
Dit antwoord betekent natuurlijk gewoon ‘ja’. Maar dàt eenvoudige woord mag Willy Brandt niet uitspreken. Doet hij het wel, dan is hij morgen een politiek lijk, een feestmaal voor zekere aasgieren uit de cdu. En Brandt wenst geen politiek lijk te worden, maar integendeel als bondskanselier uit de verkiezingen van 1965 te voorschijn te treden. Om dat te bereiken moet hij een voortdurende semantische tijgersluipgang maken door de leugenjungle van ‘het Duitse probleem’. Die noodzaak is voor hem nog groter dan voor anderen. Want hij gaat ook gebukt onder de handicap dat hij in de tweede wereldoorlog tegen het nazisme heeft gestreden (zeggen wij), tegen Duitsland (zeggen zij).
Brandts antwoord bewijst de noodzaak de leugen van de Duitse herenigingspolitiek eens uit de doeken te doen. Wat ten hoogste een zaak van historische hygiëne was, is nu een politieke noodzaak geworden. Zolang het Stalinisme in de Sowjet-Unie heerste en iedere modus vivendi tussen Oost en West onmogelijk maakte, bleef de discussie over Duitsland van academische aard. Nu Chroesjtsjows revisionisme het mogelijk maakt de wereld voor een nucleaire catastrofe te behoeden en een reële poging te doen aan de oplossing van het Noord-Zuid-conflict te beginnen, ligt dat anders.
Als het democratische Duitsland met het blind geroep om hereniging de vrede torpedeert, nu die nog vastgelegd kan worden, begaat het een de facto-oorlogsmisdaad waarbij die van de nazi's nog verbleekt. Het begaat ook een vergrijp tegen zichzelf, tegen de wens tot wèrkelijke hereniging. Want die kan alleen tot stand komen, wanneer een modus
| |
| |
vivendi tussen Oost en West zich voortzet en zich consolideert in een politieke orde, een wereld waarin Duitsland voor niemand meer gevaarlijk kan zijn.
Ik behoor niet tot degenen die er behagen in scheppen dat ‘althans 17 miljoen Duitsers het slecht hebben en de prijs betalen voor de tweede wereldoorlog’. Ik gun het geen mens onder de creatuur Ulbricht te leven. De prijs is mij ook te onevenredig verdeeld. De boete voor een oorlog moet niet in termen van wraak worden berekend, maar in termen van preventie. De prijs die Duitsland voor de tweede wereldoorlog heeft te betalen is de voorkoming van de derde. Alleen daarmee kan de rekening worden voldaan.
Nu zien de meeste Duitsers het probleem niet in deze termen. Zij schrijven de verdeling van hun land niet toe aan zichzelf, maar aan agressief communisme en Sowjet-expan-sie. Zij vergeten dat elf eeuwen lang hun ‘Drang nach Osten’ zich bediend heeft van verschillende mombakkesen: van de christelijkheid der Teutoonse ridders, de Übermenschlichkeit der nazi's, tot de Bonner neo-democratie van vandaag. Bismarck was er nog het duidelijkst over. Die schreef aan zijn zus: ‘Men moet de Polen slaan tot zij de wil tot leven verliezen.’
Hoe hard men dan moet slaan, hebben de jaren '39 tot '45 geleerd. Toen was de Drang op zijn hevigst, hoogtepunt van een fase die overigens in 1917 begonnen was. Rekenen wij het nog eens na. De Duitsers, die Marx en Engels hadden geproduceerd, stuurden de enige man die van het communisme een staatswerkelijkheid kon maken, in een verzegelde wagon naar Sint-Petersburg: Lenin. De tweede tegen het Westen gerichte stap was de hulp die de Duitse generaals onder Von Seeckt aan het Rode Leger gaven. Later is dat hun lelijk opgebroken, toen zij de oorlog begonnen die 55 miljoen doden kostte, een waanzinnig avontuur dat bij zijn onvermijdelijke terugtocht in het zelf-gecreëerde vacuüm de Sowjet-invloed achter zich aan zoog tot midden in Europa.
De Duitsers die in 1939 zonder met de ogen te knipperen
| |
| |
samen met de Sowjet-Unie Polen verdeelden, zijn nu zelf verdeeld. Niet alleen weigeren zij dat als een logisch uitvloeisel van hun eigen politiek te beschouwen, maar zij verlangen dat het Westen die deling ongedaan maakt door het nucleaire zwaard van Damocles boven de wereld te laten hangen.
Nu dat duidelijk is geworden zijn er ruim voldoende historische, politieke èn morele gronden om de Duitsers op de man af te vragen of zij niet goed bij het hoofd zijn geworden.
De historische gronden zijn al kort genoemd. De politieke liggen voor de hand. De splitsing van Duitsland mag onbevredigend zijn, de hereniging van Duitsland - zo zij al mogelijk was - zou een dodelijk gevaar voor de wereldvrede zijn, omdat zij de stabiliteit van Oost-Europa direct zou bedreigen. En de Oosteuropese leiders mogen revisionisten zijn, zelfmoordenaars zijn zij niet.
De morele dan: iedere keer dat er op de Berlijnse muur een vluchteling wordt doodgeschoten, zijn de Duitsers oprecht en terecht geschokt. Maar hun verontwaardiging wordt vergemakkelijkt door de kortheid van hun memorie. Bij het ‘auf der Flucht erschossen’ denken wíj eerst aan iets anders. Misschien hebben zíj dat niet allemaal geweten. Maar wat hun van Auschwitz en Buchenwald ook onbekend is gebleven, de pogingen tot moord op Polen, Frankrijk, België en de Sowjet-Unie kennen zij, want zij hebben eraan deelgenomen. En wel - omdat zij zich niet tegen Hitler hebben verzet - als diens willig instrument. Zij zijn dus bij uitstek ‘mal placés’ om toorn over totalitaire praktijken af te scheiden. En omdat het praktijken van hun eigen land-, althans volksgenoten betreft, is niet een verontwaardigd beroep op het buitenland geboden maar inkeer en een onderzoek naar de reële mogelijkheden om deze gevolgen van de splitsing te voorkomen door inter-Duitse regelingen voor dit inter-Duitse probleem.
Voordat er naar de toekomst gekeken kan worden, moet ik één ding zeggen over mijn referenties aan het verleden.
| |
| |
De Duitsers hebben de neiging om deelname aan de discussie over het Duitse probleem te ontzeggen aan slachtoffers van het nazi-regime, vanwege hun veronderstelde partijdigheid in deze. De Duitse pers verwijt de Polen voortdurend dat zij getraumatiseerd zijn door hun ervaringen van oorlog en bezetting. Het komt voor mij dus slecht uit, dat ik in Dachau heb gezeten. Ik hoop dat mijn lezers mij de voortzetting van dit betoog toch zullen gedogen, want wij kunnen de discussie nauwelijks geheel en al overlaten aan diegenen in Europa die níet aan de strijd tegen het nazisme hebben deelgenomen. Ook al vindt men onder hen vaak de zuiverste antibolsjewisten, die bij iedere stap naar een modus vivendi tussen Oost en West ‘München’ roepen. Vreemd: het akkoord van München was minder een poging tot ‘vrede om iedere prijs’ dan een poging om het Duitse gevaar oostwaarts te richten. En ook daarvoor heeft het Westen zijn prijs betaald: het pact Molotow-Ribbentrop.
De moraal van de politiek is er slechts één: alles wat men doet heeft zijn prijs. Uit hoofde dáárvan zal ik ook de schadeloosstelling voor nazi-slachtoffers accepteren, die ik, ware ik rancuneus, zou weigeren. De Duitsers, in Oost en West, kunnen zich trouwens niet werkelijk beklagen over een teveel aan rancune. Toch hebben zij de neiging het presenteren van de rekening in die zin weg te rationaliseren. Zij zullen dus moeten wennen aan de deelname van hun slachtoffers aan de discussie, al treft het ongelukkig dat zij zoveel slachtoffers hebben gemaakt.
Stellen wij de rekening voor de laatste oorlog in de constructieve zin van het voorkomen van de volgende, dan kan niet worden gezegd dat de Duitsers al aan de afbetaling zijn begonnen. Zij hebben iedere poging van de Westelijke diplomatie tot een geleidelijke oplossing van het Duitse probleem, een normalisering in het tijdelijk bestaan der twee Duitse staten, geblokkeerd. En daarbij zijn zij ongewild maar zeer effectief geholpen door de verachtelijkheid van het Ulbrichtregime, waarin zowel Duitse als communistische trekken
| |
| |
de rigoureusheid bewerkstelligen.
Nu het wegnemen van de oorzaken der spanning - het door de Duitsers betwisten van de status quo, de weigering om de grens tussen de invloedssferen te formaliseren - door Bonn onmogelijk wordt gemaakt, zijn de grootmachten begonnen aan een poging tot het begrenzen van de gevolgen dier spanning. Op de weg naar de beperking der bewapening is nu de eerste stap gezet: het akkoord tot gedeeltelijke stopzetting der proeven met kernwapens. Om daar een aarzelende Westduitse handtekening onder te krijgen, heeft Dean Rusk in Bonn enige ‘arm-twisting’ moeten uitvoeren. Minister Schröder, die zelf geen onredelijk man is, werd daarop zo in de clinch genomen door de neo-democraten Von Brentano en Krone, dat hij terstond een veto-recht over verdere Westelijke stappen naar de détente heeft moeten eisen.
Dat is een lelijke ontwikkeling. De Duitsers hebben namelijk neiging àlle politieke ontwikkelingen op de Duitse splitsing te betrekken. Zij gedragen zich als de Fransman, die, voor het eerst New York bezoekend, op de vraag waar de stad hem aan deed denken, zei: ‘Aan een naakte vrouw.’ En, gevraagd waaròm, zei: ‘Omdat ik daar altijd aan denk.’
Welke maatregelen de Verenigde Staten en de Sowjet-Unie nu ook overwegen om, met behoud van het huidige machtsevenwicht, te voorkomen dat de wereld bij vergissing een radioactieve puinhoop wordt, steeds weer stuit men op het Duitse veto. Want, waar men ook begint, bij een militaire uitdunning langs de spanningsgrens, het instellen van controleposten tegen conventionele verrassingsaanvallen, zelfs maar een non-agressieverklaring tussen Oost en West, steeds weer heeft men daarbij de fysieke medewerking van de Westduitsers nodig. En niet alleen willen en kunnen zij die weigeren, maar zij isoleren er zich zelfs niet meer geheel mee. Nadat zij het Westen jarenlang slechts hebben kunnen chanteren met het nogal theoretische spookbeeld van een nieuw Rapaallo, persen zij nu de Amerikanen af met een reëler alternatief: de as Bonn-Parijs. Het is een levensge- | |
| |
vaarlijk alternatief, een verraad aan West-Europa, want het zou het Westen in zijn confrontatie met het Sowjet-blok ontmachten. Maar het wordt gehanteerd.
Om de Amerikanen enig inzicht over de betrouwbaarheid van hun Bonner partners te verschaffen, hebben de Russen hun meegedeeld dat Krupp-directeur Berthold Beitz in Moskou tegen Sowjet-diplomaten zei: ‘Wees niet bevreesd voor de Frans-Duitse alliantie. Zij is niet tegen de Sowjet-Unie gericht, maar wil slechts de Amerikaanse invloeden van het Europese continent verdrijven. Als dat is geschied kan er een Frans-Duits-Russisch arrangement worden bereikt.’ Inderdaad: een arrangement tussen een beer en een geit.
Het enige verheugende aan het griezelig verhaal is, dat de Sowjets het doorvertellen. Zij blijven geïnteresseerd in een akkoord met de Westelijke alliantie onder Amerikaans voormanschap en niet in een regeling met de Gaulle. De directie van de Bijenkorf doet geen zaken met het Waterlooplein.
Het droevige is dat het Waterlooplein inmiddels de zaken van belang wel kan blokkeren. Noodzakelijk blijft dus dat Nederland, ook uit zijn nationaal belang dat ligt in de grote alliantie der maritieme mogendheden met de Westeuropese periferie, naar vermogen meewerkt om Bonn en Parijs te isoleren en uit elkaar te drijven: liever geen eeg dan een eeg onder Frans-Duitse leiding.
Natuurlijk zal er tegenover dat isolement een alternatief moeten worden geplaatst. Daarvoor zullen de Duitsers (en mogelijk een aantal Nederlanders) ervan moeten worden overtuigd dat Adenauers herenigingspolitiek níet in het Duitse belang is, sterker nog: dat zij geen herenigingspolitiek is. Als men die politiek toetst aan haar doel, dan rest er slechts één conclusie: òf Adenauer spreekt onwaarheid als hij zegt de hereniging te willen òf hij is een politieke sukkel. Het is uiteindelijk aan de Duitsers om uit die twee mogelijkheden te kiezen. Maar wat hun te denken moet geven
| |
| |
is dat zij hun alliantie met Frankrijk zijn aangegaan met een man, de Gaulle, die tot zijn laatste snik tegen de Duitse hereniging zal strijden, want tegenover een herenigd Duitsland zou Frankrijk een zeer ondergeschikte partner zijn. Om die hereniging te vermijden heeft de Gaulle het effectiefste middel gevonden: hij heeft zich verenigd met Adenauers versie van de hereniging, die neerkomt op het verzwelgen van Oost-Duitsland door de Bondsrepubliek. Dan zou Duitsland voorlopig eerst maar weer eens aan de Oder-Neisse-lijn en straks - wie weet - wat verderop staan. Maar dan zouden eerst Chroesjtsjow en de Oosteuropese leiders - communist of niet - collectief stapelkrankzinnig moeten worden.
Te veronderstellen dat Adenauer dit waarschijnlijk acht, is oneerbiediger dan de verdenking dat hij onwaarheid spreekt. Misschien is hij slechts verstijfd of een gevangene van een wensdroom uit de roll-back-periode van Dulles, zaliger nagedachtenis. In die tijd is immers de herenigingsgedachte geboren. Zou Dulles de moed of de dwaasheid bezeten hebben die voor het terugrollen van de Sowjet-invloedssfeer nodig was, misschien ware de Duitse hereniging mogelijk geweest. Maar toen de roll-back-politiek haar lakmoesproef onderging in Hongarije en in een bitter moreel failliet eindigde, had zij - en alles wat bij haar hoorde - als bruikbaar middel afgedaan. Boedapest bezegelde de status quo, ook voor Duitsland.
Toen is Adenauers versie van de Duitse hereniging geworden tot wat zij nu is: de grote leugen van de Westduitse binnenlandse politiek. Men bewijst er lippendienst aan of maakt er politieke tegenstanders mee af. Men heeft een geest uit een fles gelaten en geen Duitse politicus heeft de moed gehad het fantoom te grijpen en terug te duwen in de fles. Integendeel: men roept de niet geringe Duitse macht in het geweer tegen alle pogingen van buiten om dat - ook in het Duitse belang - alsnog te doen.
Het Duitse belang: als de Westduitsers zich werkelijk zorgen maken over het ongelukkig lot van de Oostduitsers,
| |
| |
dan moeten zij anders handelen. Ulbricht wordt niet in het zadel gehouden omdat de Sowjets op hem gesteld zijn, maar omdat tegenover Bonns onverzoenlijke eisen in Pankow een tegenwicht moet staan. Zo gauw de modus vivendi tussen Oost en West zich op Duits gebied kan concretiseren, valt Ulbricht, want men zal hem niet meer nodig hebben. Meer nog, men zal een ander nodig hebben, Karl Schirdewan bij voorbeeld die nu in Moskou in reserve wordt gehouden, om een politiek à la Gomoelka of Kadar de toets van de vergelijking met West-Duitsland althans enigszins te kunnen doorstaan. Dat zal dan moeten, want door het losbreken uit de verstarring zullen de contacten tussen de twee Duitslanden zich vermenigvuldigen.
Een Britse diplomaat zei mij eens: ‘Ik begrijp de Westduitsers niet. Zij hebben een uitgelezen kans om door legale contacten de ddr te infiltreren en het Ulbricht-regime te ondergraven. Waar gaat het ze nu eigenlijk om? Om een onbereikbare formele eenheid of om het opnieuw bouwen van een werkelijke eenheid?’
Die onbegrijpelijkheid is inmiddels vergroot. Want waar men zich nog kan voorstellen, dat het Bonn niet mogelijk is tot regelrechte erkenning van de ddr te komen, daar doet zich nu een ongedroomde kans voor om zonder gezichtsverlies langs een omweg naar een erkenning van een feitelijke toestand te geraken. Namelijk langs Oost-West-overeenkomsten over bewapeningsbeperking en militaire uitdunning. Britse politici zouden die kans met beide handen hebben aangegrepen en er volstrekt niet over gesproken hebben dat die akkoorden een beperkte de facto-erkenning van de ddr inhouden. Bonn heeft juist het tegenovergestelde gedaan en daarmee voor de zoveelste maal de boot gemist om tot een normalisering van de inter-Duitse betrekkingen te raken. En het is uitsluitend die normalisering die ten slotte tot het herstel van de eenheid in een of andere vorm kan leiden.
In een of andere vorm: zelfs al zou de Oost-West-spanning als bij toverslag verdwijnen en er dus geen bezwaar
| |
| |
meer tegen de Duitse hereniging bestaan, dan nog zullen Oost- en West-Duitsland geen eenheidsstaat kunnen vormen: men kookt uit een socialistische en een kapitalistische volkshuishouding geen ‘Eintopfgericht’. Men maakt van de socialistische omelet niet in een handomdraai weer kapitalistische eieren. De enige mogelijkheid blijft voorshands een confederatie, later misschien een federatie.
Voorlopig lijkt van dat alles nog niets te komen. Bonn leidt de aandacht af van de wezenlijke weg naar eenheid met het probleem-Berlijn. Vreemd: als de twee Duitse staten tot een modus vivendi raken is er geen probleem-Berlijn meer. Het probleem-Berlijn is uit de Duitse kwestie geboren, zoals het Oost-West-conflict de Duitse kwestie heeft gebaard. Alleen, wij zitten nu met het zelf-genererend effect van conflictstof. De gevolgen van het Oost-West-conflict blijken haast sterker dan de oorzaken, die met Stalin ten grave zijn gedragen.
Wat er van Stalins werk ten onder is gegaan, één, overigens ongewilde, constructie staat nog overeind: de Westduitse Bondsrepubliek. Want niet Marshall of Erhard zijn de werkelijke vaders van het Duitse wonder, maar de Georgische maarschalk die de oorlogsalliantie opzegde en het Westen dwong tot het opwerpen van een ‘Ostwall’. Ware ik burgemeester van Düsseldorf of Frankfurt, ik zette een monument voor Stalin op het marktplein. Want zonder hem hadden de fabrieksschoorstenen minder vurig gerookt, de Mercedessen niet zo talrijk gezoefd en - ter zijde - de exnazi's niet zo hard geschreeuwd.
Voor ons, deelhebbers van het Westen, die op een tweesprong staan en ons moeten beraden of wij de weg naar meer of die naar minder spanning zullen inslaan, is het harde noodzaak ons te bevrijden van de grote leugen van de Duitse hereniging. Wij wensen de Duitsers niets dan goeds, maar er is geen enkele reden meer dat wij de prijs betalen voor een oorlog die ons is opgedrongen, als het ons belang is de spanning nu te verminderen. Zelfs al zouden Oost-Duitsland en Berlijn nog een kwalijke tijd moeten
| |
| |
doormaken, dan nog wegen andere verplichtingen zwaarder in een wereld, waar per dag honderdduizend mensen aan ondervoeding en de gevolgen daarvan sterven. Maar waar het aantoonbaar is, dat een modus vivendi het bestaan van Oost-Duitsland en Berlijn juist draaglijker zou maken, valt de laatste reden weg voor steun aan de fata morgana van de Duitse hereniging ‘made in Bonn’.
|
|