hospitaal werkt een heel intelligent en mooi meisje, zei ik, en dat zeg ik nu weer; een allerdonkerst meisje, donkerder dan haar lippen. Ik geloof niet, zei ze eens, dat wij zoveel te bevechten hebben, en als we willen kunnen we best het werk krijgen dat we waard zijn. Maar het contact, zei ik, is toch nog te gering, en de vriendschap, en het aantal gemengde huwelijken, dat toch verrijkend moet zijn. O nee, zei ze toen, de kinderen die daaruit voortkomen verliezen aan verstand wat ze aan schoonheid winnen. You are kidding, zei Charity.
In de avond brachten we haar naar het subway stationnetje. Het is twee hoeken ver; tot aan de eerste hoek onder breed uithangende bomen, wier moederlijke schaduw door lovertjes lamplicht werd verlicht, en langs de duistere kleine tuinen waaruit de bleke canna's opstaken, en de bleekste overblijfselen der rozen, en tegen de vagelijk gekalkte en gekleurde muren, als men goed keek, de soms wat verschuivende eigenaars, die goed naar ons keken. De hoek om wordt gelig en wittig schijnsel, met plankjes, nog wat verkoopbare kistjes vruchten, en enkele kleine kinderen van uit oude kleine winkels de straat op geworpen. Een deur waarop een hoofd is geverfd, dat door middel van roestkleurige smeusels en een verschijnsel op het haar tot indiaanskop is verwrongen, staat open; mannen zitten om twee dode tafeltjes, daarbinnen, een kinderwagen onder een lamp stuipt wat en krijst. Vlak naast de deur is het allerdonkerst, een veld vol borsthoog onkruid, dat zich ieder jaar opwringt door de verbannen matrassen heen die bruin paardehaar braken en schuimwitte kapok. Ook daar zijn kinderwagens, maar gekanteld en uitgestuipt.
Daar liepen we weer langs terug toen we Charity hadden weggebracht, en ik keek zowaar naar de negers om de integratiegloed erin weerkaatst te zien, maar het was nu toch werkelijk nacht.
Wel te rusten; dit is een korte brief wanneer je hem vlug leest, misschien de volgende keer wat langer. Dag hoor, allemaal. - Leo.