De Gids. Jaargang 126(1963)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 225] [p. 225] Gabriël Smit Lage-Vuursche, Drakenstein Tussen de hoge stammen schemert het hoge huis. Grote ogen verleden strijken over het gras, tasten donkere struiken af en vangen een zilverwit winterlicht. Zien ze, waar het dorp begint, de weg? Tussen lage, groenbemoste daken gaan de mensen, honderd dagen, honderd jaren, de tijd houdt zich voorzichtig in, vertrouwt op eeuwigheid, wordt overbodig vlak voor de kleine kerk waar doden wachten op hun eerste dag. Alles is anders hier, er kan gesproken worden over dingen die niemand zich herinnert, zo ver reiken de woorden terug, zo dicht nu weer dichtbij. Een vlucht driftige, donkerbruine vogels vliegt hoog en sidderend over en heft de eeuwen op; de man die op het haast verloren pad ze nakijkt, lang, in grijze gedachten geborgen, kan blijven staan waar hij al duizend jaar gestaan heeft. Wat is adem waar stilte samenspreekt en voeten dwalen in alleen door wind omwoelde blaren? Alles wordt anders, er wordt door niemand iets ontkend, leven krijgt vrede en zegt amen op zichzelf, de dagen bewaren [pagina 226] [p. 226] de vrijheid van de nacht. Stil staat het hoge huis, het kan alles zien en alles overdenken, het is van ver gekomen, legde rustig kleine bloemen in het gras, deed levende ramen aan, een dak van glinsterende namen op en speelde met rijen dansende kinderen tegen het verdriet van steeds voorbijgaan. Het leeft, aandachtig, wijs, het staat vriendelijk verwonderd stil, ogen van binnenlicht glimlachend open naar het bos rondom, het dorp, mensen en dieren, de torenklok, de doden. Het weet alles, het luistert naar de vogels, naar het ruisen van wind en water, naar het bloed van die voorbijgaan, in wiegend groen verdwijnen en overstromen van verlangen en verlorenheid. Het staart ze peinzend na, het kijkt niet op een jaar, de stille wegen tussen de statige bomen keren een volgend leven terug. Het hart is eeuwig. Het heeft een dak, het kan slapen, het kan leven, het kan een mens bewegen, het kan kijken zoals een huis kan kijken, het heeft een tuin met hoge struiken van vertrouwen, bomen van zekerheid, ouder [pagina 227] [p. 227] wordt het nooit. Steeds komt een ander en ander leven wordt weer eigen, het is van ver gekomen en gaat naar eigen verte voort. Tussen de hoge stammen schemert het hoge huis. Vertrouwen zegt het, keren door jaren heen, naar jaren toe, bloemen en groen in overvloed. Mensen komen langs en kijken, de ramen blinken terug, belijden wat wonen en wat leven is: rondzien en praten, samen staan in verwondering, zwijgen in vrede, en een hart dat alle wegen weet reiken naar een hoog begin. Het wordt aangezegd door de wind. Vorige Volgende