De Gids. Jaargang 126
(1963)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 126]
| |
W. den Boer
| |
[pagina 127]
| |
anderszins uit Athene verbannen waren. Aan de linkerzijde is de steen zeer beschadigd, maar hetgeen over is heeft de epigrafici in staat gesteld het geheel op de meeste plaatsen met voldoende zekerheid te herstellen. Hierbij worden zij geholpen door de omstandigheid, dat iedere regel een bepaald aantal letters telt, namelijk 42 (slechts de regels 38 tot en met 41 hebben één letter meer). De hieronder volgende vertaling geeft in de kantlijn door een cijfer telkens vijf regels van het origineel aan. Zij berust op de eerste publikatie van de tekst door M.H. Jameson in Hesperia, XXIX (1960), blz. 198 e.v., met enige veranderingen, die door een nieuw en nauwkeurig onderzoek van de tekst op de steen noodzakelijk zijn gebleken en door de eerste uitgever zijn samengevat in Hesperia, XXXI (1962), blz. 310 e.v. In regel 9 staan in de vertaling enige woorden tussen haakjes; zij zijn een plausibele aanvulling van een plaats, waar 21 letters ontbreken. De goden. | |
[pagina 128]
| |
niërs, Corinthiërs en Aegineten en de anderen die het gevaar willen delen. | |
[pagina *1]
| |
De zuil van Troizen
| |
[pagina *2]
| |
Buste van Themistocles, gevonden te Ostia bij Rome
| |
[pagina 129]
| |
Het decreet draagt het stempel van zijn maker Themistocles, burger uit de wijk Phrearrhoi. Met Troizen hebben de Atheners oude banden. Theseus, die volgens de sage Athene stichtte, was daar geboren en opgevoed; zijn grootvader Pittheus - een geheroïseerde figuur uit het verre, legendarische verleden - gold als de ‘oudste leider’ of ‘aartsleider’ van beide steden. Op de kust van de Saronische golf, in Troizen en omgeving, zouden de kinderen en vrouwen voorlopig veilig zijn. Zolang de landengte van Corinthe door de Perzen nog niet was geforceerd, behoefden de mannen zich om hun gezinnen niet ongerust te maken. Dat deze smalle toegang tot de Peloponnesus vooral door de Spartanen met man en macht zou worden verdedigd, daaraan bestond geen twijfel. Ook ‘de vreemdelingen’ die in Athene wonen, nemen deel aan de evacuatie. Later worden zij metoiken, bijwoners, genoemd. Over hun aantal in 480 tast men in het duister. Het aantal burgers van Athene is bij benadering bekend en voor dit zelfde jaar ongeveer 140.000, waarvan 35.000 mannen in de dienstplichtige leeftijd, dat wil zeggen tussen 16 of 18 en 59 jaar. Het is merkwaardig dat hier alleen over de 200 schepen wordt gesproken; zij vormen de nieuwe vloot, die Themistocles heeft laten bouwen. Wij weten, dat Athene ook andere schepen had, van een ouder type, en dat deze aan de strijd hebben deelgenomen, bemand met burgers, vreemdelingen en bondgenoten, is zeker. De inscriptie spreekt van een verdeling van alle burgers en bondgenoten over de 200 schepen. Wij zullen dit zó moeten opvatten, dat de bemanning voor de oude schepen al voltooid was en dat ‘alle andere Atheners en vreemdelingen’ (r. 12-13) doelt op de grote meerderheid der inwoners die nog niet op vlooteenheden waren ingedeeld. Als de restauratie van regel 32 juist is, bedroeg dit totaal ongeveer 20.000 schepelingen, waarbij dan nog 2000 mariniers, 800 boogschutters en de 200 kapiteins moeten worden opgeteld; deze allen te zamen dus ongeveer 23.000 man. Ten slotte moet men hierbij nog rekenen de lagere officieren (r. 26), waarvan het aantal niet | |
[pagina 130]
| |
bekend is maar dat het totaal van de bemanningen zeker nog met 1000 zal hebben verhoogd. De uitgever van de tekst, Jameson, neemt evenwel aan, dat met deze laatstgenoemde categorie de mariniers en boogschutters bedoeld zijn, wat mij op grond van het Griekse taalgebruik niet waarschijnlijk voorkomt. De algehele leiding van het uitrusten der schepen berust bij de strategen (r. 19-20). Zij zijn de militaire bevelhebbers, tien in getal, experts in het leiden van operaties te land en ter zee, en worden telken jare door een stemming in de volksvergadering aangewezen. Zij waren terstond herkiesbaar. In de hoogtijdagen van de democratie hebben zij een voorzitter, die als hij bekwaam is in de staat grote macht kan verkrijgen. Pericles zal later door dit ambt dertig jaren lang, bijna zonder onderbreken, zijn stempel drukken op Athenes politiek. Deze strategen nu stellen de bevelhebbers over de schepen aan. De kapiteins moeten aan speciale voorwaarden beantwoorden. Zij moeten een eigen huis en grond bezitten, wat betekent dat zij aan bepaalde welstandseisen moeten voldoen. Ik wil hier wijzen op een in Nederland nogal vaak voorkomend vooroordeel betreffende de Atheense staat sinds de democratische hervormingen van Clisthenes (508 v. Chr.). Men denkt wel eens dat de radicale democratie in Athene vanaf dat moment is ingevoerd, en dat daarom geldbezit of grondbezit er niet meer toe deed. Zelfs in de meest geavanceerde democratie is dat heden ten dage niet het geval. Hoe zou het in de oudheid anders zijn geweest? Altijd en overal heeft de bezittende klasse, hoe zij ook aan haar positie kwam, zekere voorrechten genoten, ook al waren zij niet in de constitutie verankerd. Wie de geschiedenis van de vijfde eeuw bestudeert, ziet de strijd tussen oligarchische grondbezitters en radicale democraten voortgaan. Miltiades, Cimon en Thucydides, de zoon van Melesias, zijn de grote voorbeelden van staatslieden, die de radicale democraten onder de leiding van Themistocles, Ephialtes en Pericles hebben getrotseerd. Tot in het jaar 443 v. Chr., | |
[pagina 131]
| |
toen Thucydides, de zoon van Melesias, werd geostraciseerdGa naar eind1, heeft de bittere strijd tussen de beide groepen gewoed. Het is volstrekt in overeenstemming met de geschiedenis van de vroege vijfde eeuw, dat grondbezit mensen kwalificeerde voor hoge functies. Als men bedenkt, dat pas in 457 het archontaat voor de derde klasse van burgers is opengesteld en dat het nooit aan iemand uit de vierde of laagste burgerklasse heeft vrijgestaan archont te worden, zelfs niet toen de democratie in haar meest volstrekte vorm heerste, kan men begrijpen dat de sociale status van de mensen, aan wie een leidende en verantwoordelijke positie werd toevertrouwd, ook in deze inscriptie wordt onderstreept. Nog altijd gold, dat in de oorlog de bezittende klasse de spits moest afbijten. Evenals later in Rome was een bepaalde vorm van welstand nodig om als volwaardig strijder aan het krijgsbedrijf deel te nemen. Weliswaar heeft de vorming van de Atheense vloot de democratisering van de oorlogvoering in de hand gewerkt, omdat de vierde burgerklasse op de vloot kon dienst doen (als roeiers), maar ook in de nederigste functies op de vloot waren burgers van de derde klasse werkzaam (ook als roeiers), en in de tweede plaats doet deze vernieuwing van de Atheense oorlogvoering (in plaats van te land, thans ter zee) aan de algemene en hardnekkige tendentie van standsonderscheid geen afbreuk. Men bedenke ten slotte, dat het vlootplan van Themistocles nog slechts enkele jaren oud was en dat sociale vooroordelen of gewoonten een lang en taai leven hebben. Bovendien is het niet zo gek gezien, dat men de verantwoordelijke personen juist koos uit degenen die het meeste te verliezen hadden. In dit verband vraagt ook de tweede eis waaraan de kapitein had te voldoen, onze aandacht, namelijk het bezit van wettige kinderen. Dit betekent, dat de kinderen van deze kapiteins moesten geboren zijn uit een wettig huwelijk, zodat de vaders hun nageslacht hoopten te zien arbeiden op de voorvaderlijke grond. Iemand die zelf geen boerenhoeve, akker of tuin bezat, kende deze verbondenheid met de bodem niet. De laagste burgers, die | |
[pagina 132]
| |
leefden aan de kust, onder andere bij het havencentrum Phaleron, hadden deze verbondenheid minder of in het geheel niet. De kapiteins moeten een normaal gezin hebben, zij zijn dan sterker gebonden aan de belangen van de Atheense staat, aan de grond van Attica, en aan de toekomst van hun eigen geslacht. Wie zich realiseert, hoezeer de antieke maatschappij kinderloosheid (en dat wil zeggen het gemis van wettige kinderen) de vader als een schuld aanrekende, als een tekortschieten tegenover de gemeenschap, beseft, dat men een zodanige kinderloze (ook al mocht hij een reeks van kinderen verwekt hebben bij slavinnen) als een eerloze beschouwde. De laatste eis, namelijk niet ouder dan vijftig jaar, vinden wij herhaaldelijk in inscripties ten aanzien van personen, die een verantwoordelijke taak moeten vervullen. De bepaling bewijst, hoeveel vroeger dan tegenwoordig een man 'versleten' was. Ook van elders zijn er gegevens, die weliswaar onvoldoende onderzocht zijn, dat de leeftijd gemiddeld veel lager lag dan tegenwoordig. Regel 22 tot 23 schrijft voor, dat de tweehonderd schepen bij loting aan de tweehonderd kapiteins worden toegewezen. Hier zit een moeilijkheid, omdat deze functionarissen gedurende de gehele vijfde eeuw, voor zover wij weten, zijn benoemd; pas in de vierde eeuw werd voor de vervulling van deze functie geloot, terwijl na 324 kapiteins wederom door een ambtenaar werden benoemd. Het komt mij voor, dat deze bijzonderheid ons in de gegeven situatie niet kan bevreemden. Pas sinds 482 was het nieuwe vlootplan van Themistocles in werking getreden. Dat men uit de agrarische rijkere Atheners tweehonderd werkelijk deskundige kapiteins zou hebben kunnen benoemen, lijkt onmogelijk; velen van deze kapiteins zullen op hun ondergeschikten (waarover zo straks) zijn aangewezen voor alle nautische kwesties, die zich ter zee konden voordoen. Hun kapiteinschap impliceerde verantwoordelijkheid, niet - zoals wij zouden verwachten - in de eerste plaats kundigheid. In de tachtiger jaren van de vijfde eeuw | |
[pagina 133]
| |
heeft de loting een grote mate van populariteit gewonnen. Sinds 487 is zij toegepast voor het aanwijzen van archonten. Het is daarom volstrekt niet zo ongerijmd, dat ook in deze noodsituatie dit populaire procédé is toegepast, te meer daar - gelijk gezegd - op waarlijke deskundigheid niet kon worden gerekend. Een algemene opmerking aangaande de Atheense staat in zijn bloeitijd is hier op haar plaats. De Athener heeft de specialist gewantrouwd. Verantwoordelijkheid en specialisme heeft men slechts zelden, en dan nog met tegenzin, in één persoon aanvaard. Het is de kracht en de zwakheid van de Atheense democratie dat zij voortdurend de improvisatie stelde boven de rationele planning. De lagere officieren, zoals stuurman, bootsman, scheepstimmerman, worden tegelijk met de kapiteins aangewezen. De tekst is hier gereconstrueerd. Of van loting of directe keuze sprake is, valt niet uit te maken. Ook hier zal men moeten bedenken dat het zeer moeilijk geweest is specialisten te vinden voor elke functie. Op tweehonderd schepen had men in totaal circa duizend lagere officieren nodig. Het is uitermate onwaarschijnlijk, dat men uitsluitend met geoefend personeel kon werken. Het is zeer boeiend zich te realiseren, dat de slag bij Salamis waarlijk niet door kundige zeelieden is gewonnen. Men kan begrijpen, hoe Themistocles, die dit ten volle beseft heeft, met de meeste energie gewerkt heeft voor het slag leveren in de nauwe zeestraat van Salamis vlak onder de kust, en hoe hij een beslissende ontmoeting met de vijand, die veel bekwamere zeelui in veel grotere getale tot zijn beschikking had, in volle zee heeft willen vermijden. Deze inscriptie bevestigt eens te meer, dat het lot van Griekenland, en dat betekent het lot van de Griekse beschaving en al wat uit haar is voortgekomen, aan een zijden draad heeft gehangen, met recht ‘op de scherpte van een scheermes’. Stellig zullen Themistocles en de zijnen moeite hebben gedaan het nieuwe scheepstype, de triëre, zo deskundig mogelijk te bemannen. Zowel de literaire overlevering als | |
[pagina 134]
| |
de inscriptie zwijgt echter over de moeilijkheden, die hier bij ongetwijfeld zullen zijn gerezen. Met het nieuwe scheepstype houdt het aantal van tien mariniers per schip verband. In het begin van de vijfde eeuw ligt dit aantal elders belangrijk hoger, namelijk veertig. Wij weten echter dat de triëre lichter gebouwd was dan de schepen van het oude type, de zogenaamde triakonteroi en pentekonteroi. De triëre of trireme was een uitvinding van de Corinthiërs geweest. Dit nieuwe type kon een groot aantal roeiers hebben, zonder dat de lengte van het schip groter behoefde te worden. De oude triakonteroi en pentekonteroi waren open schepen met 30 en 50 roeiers, respectievelijk 15 en 25 aan elke kant; de pentekonteros moest ongeveer 32 meter lang zijn, wat naar scheepsbouwers mededelen een maximum is voor de praktisch bruikbare lengte van een open houten schip. In een diëre hadden twee roeiers en in een triëre hadden drie roeiers niet veel meer lengte-ruimte nodig dan één roeier in de pentekonteros. Ik laat het moeilijke probleem rusten of zij op roeibanken zaten die boven elkaar waren geplaatst, òf dat zij gedrieën naast elkaar zaten, zoals in de Venetiaanse galeien. De verdere verbetering in de triëre bestond uit het aanbrengen van dekken en bruggen, die twee praktische betekenissen hadden: zij beschermden de roeiers en verhoogden de beweeglijkheid van officieren en mariniers. De speciale Atheense verbetering was het lichter maken van het gehele schip. Men had ervaring gekregen in het bouwen, zodat het schip hechter was, het aantal mariniers werd van 40 tot 10 teruggebracht. Niet langer was het voornaamste doel, in de zeeslag het vijandelijke schip te enteren, maar snelheid in het manoeuvreren in de slag. Anders gezegd: een groot aantal mariniers, die eigenlijk zwaargewapende infanteristen waren, was niet meer nodig; de oude gewoonte om van een zeeslag door enteren als het ware een landgevecht te maken, werd opgeheven. Ten slotte droegen de lichtere bemanning en lichtere schepen ertoe bij dat minder van de roeiers werd geëist. Uitputting van de roeiers vlak voor de zeeslag, wat | |
[pagina 135]
| |
zich dikwijls had voorgedaan, kwam hierdoor minder voor. Daarmee was een gevaarlijke situatie voor het oorlogsschip (wij zouden zeggen opraken van de brandstof) vermeden of althans beperkt.Ga naar eind2 Voor Athene heeft deze ontwikkeling, naar men tot nu toe algemeen aannam, eerst na Salamis plaatsgevonden. De geschiedschrijver Thucydides (I, 14), op wie men zich hiervoor beroept, is echter niet zó stellig in zijn uitspraak. Plutarchus (Leven van Cimon 12, 2) vertelt, dat Themistocles de schepen sneller en beter manoeuvreerbaar heeft gemaakt, maar dat zijn opvolger Cimon vlak na 470 voor zijn tocht langs de Pamphylische kust weer bredere schepen heeft gebruikt. We zien hier heel duidelijk een ook ons vertrouwde strijd tussen modern en conservatief in marine-aangelegenheden. Themistocles had, als in zovele zaken, met een brede en vooruitziende blik, de weg naar de toekomst gewezen; een geniale intuïtie, waarom Thucydides hem in een van de uiterst zeldzame persoonlijke passages van zijn werk terecht heeft geprezen (I, 138). Er is niets tegen, aan te nemen dat Themistocles reeds in het revolutionaire vlootprogramma de snellere manoeuvreerbaarheid en als onderdeel daarvan de verlaging van het aantal mariniers heeft doorgevoerd. Men begrijpe dit goed: niet voor alle schepen zal deze vernieuwing zijn doorgevoerd, voor de oude plompe schepen, de pentekonteroi, zullen de oude regels zijn blijven gelden. Over de registratie van de burgers horen wij in de regels 29 en 30. Zij geschiedt geheel volgens voorschriften die men van de democratische wetgeving van Clisthenes (508 v. Chr.) kan verwachten en biedt geen enkele historische moeilijkheid. Sinds 508 waren alle burgers geregistreerd in hun wijk (of: deme); Attica telde ongeveer 150 van deze wijken. Bij zijn geboorte werd ieder burgerkind reeds geregistreerd. De ‘burgerlijke stand’ stond onder beheer van de lèxiarchos, een ambtenaar die blijkens zijn naam vroeger de registratie en administratie van het grondbezit had gevoerd (lèxis: stuk grond); maar na 508, toen ook de niet-grondbezitters ruime burgerrechten hadden gekregen, | |
[pagina 136]
| |
waren tevens de burgerlijsten, waarop allen (en niet meer de grondbezitters alleen) sindsdien werden opgenomen, aan zijn beheer toevertrouwd. Van deze wijklijsten had het stadsbestuur naar alle waarschijnlijkheid gebruik willen maken, toen het in 483 de onverwachte en fortuinlijke opbrengst van de zilvermijnen te Laurion (in Z.O.-Attica) onder de volwassen mannelijke burgers, tien drachmen de man, wilde verdelen. Maar Themistocles had dit unieke potverteren weten te voorkomen. Op zijn raad hadden de Atheners deze gelden voor vlootbouw aangewend (Herodotus VII, 144). Misschien waren deze lijsten al uit de wijkarchieven gelicht, vóórdat Themistocles het volk wist te overreden; misschien waren zij zelfs bewaard gebleven, zodat zij nu goede diensten konden bewijzen bij het indelen der mannen op de vloot. Want in 483 had het stadsbestuur voor de verdeling van de winsten alle volwassenen in aanmerking willen nemen. En deze allen waren ook thans nodig. De minimum leeftijd zal niet 18 (de gewone leeftijd van wettelijke meerderjarigheid) zijn geweest, maar 16 jaar. Hierop lijkt een uitdrukking bij Herodotus te wijzen, dat de mannen, na het bereiken der fysieke èn legale puberteit op de verdelingslijsten stonden. De verdeling der gelden zou namelijk ‘klootsgewijs’ (dit is: per man) geschieden. Men verbaze zich niet over deze uitdrukking. De oude volken waren minder preuts dan wij. De Romeinen spreken van pubes, schaamhaar, en vormen daarvan het woord publicus (ons woord publiek, dat wil zeggen: van de staat). Ook de Grieken hebben, uitgaande van de verandering der geslachtsorganen tijdens de puberteit, hun jonge mannen bij de volwassenen ingedeeld. Onze inscriptie spreekt eveneens van ‘volwassen’ (r. 13), maar met het meer gebruikelijke woord, dat echter oorspronkelijk ongeveer dezelfde betekenis heeft als het Latijnse pubesGa naar eind3: ‘to show the outward signs of manhood’, zegt een bekend Engels lexicon. De goden aan wie moet geofferd worden, zijn in regel 39 en 40 opgesomd. Men kan de keuze, in deze omstandig- | |
[pagina 137]
| |
heden, verwachten. Dat Nikè, de personificatie van de overwinning, hier apart wordt genoemd, en niet in één persoon verenigd met Athena als Athena-Nikè, is geheel in overeenstemming met Herodotus, die de orakels heeft bewaard, welke Delphi tijdens en voor deze gedenkwaardige gebeurtenissen had gegeven. Daarin komt Nikè ook zelfstandig voor. Het verzoeningsoffer is een oude gewoonte, met name wanneer, zoals in dit geval tijdens een grote beproeving van de gemeenschap, de heilige plaatsen onbeschermd worden gelaten. Een van de allerinteressantste mededelingen van de inscriptie bevatten de regels 44 e.v.: het terugroepen van de geostraciseerden. Op het eerste gezicht is het vreemd, dat dezen zich eerst naar Salamis moeten begeven en daar moeten blijven, blijkbaar totdat het Volk een nader besluit over hen heeft genomen. Het schijnt niet logisch om aan deze personen aanwijzingen te geven, voordat het ostracisme is opgeheven. In de eerste plaats dient erop gewezen te worden, dat ostracisme iets anders is dan verklaren tot atimos. In het laatste geval is een burger van bepaalde rechten, die voor elk geval apart kunnen worden omschreven, vervallen verklaard. Deze straf kon tijdelijk zijn: een schuld aan de staat kon atimia ten gevolge hebben, maar verviel automatisch wanneer de schuld was betaald. Blijvende beroving van alle actieve rechten was de straf voor verraad, omkopen van een magistraat, lafheid in de strijd tegenover de vijand, meineed voor een gerechtshof en enkele vergrijpen tegen de wetten op het burgerschap. Helaas vertelt de inscriptie ons niet meer wat aan deze categorie van gestraften werd opgedragen. Hun positie is echter juridisch en praktisch verschillend van die van hen die door het ostracisme getroffen zijn. Want ostracisme veroorzaakt een ‘ballingschap’ zonder verlies van rechten of bezit, en wel voor de tijd van tien jaren. Terecht maakt daarom de inscriptie onderscheid tussen deze beide categorieën. Geostraciseerden zijn dus burgers, die op dezelfde wijze als hun medeburgers getroffen zijn. Hun bezit, dat hun eigendom ge- | |
[pagina 138]
| |
bleven is, is bedreigd, maar verraad loert overal. Juist uit deze groep - het waren er slechts enkelen, maar zij waren belangrijke burgers - zullen de Perzen hun sympathisanten hebben gerecruteerd, die zij als spionnen en ook voor ondermijning van het moreel der troepen hebben kunnen gebruiken. Het is volkomen begrijpelijk, dat deze mensen eerst in quarantaine worden gestuurd, naar Salamis, om hen te onderwerpen aan een nader onderzoek. Zijn zij betrouwbaar, dan kunnen zij in deze omstandigheden, waarin iedere man zijn plaats waard is, van goede dienst zijn. Zijn zij echter niet betrouwbaar, dan kunnen zij op geen enkele wijze worden ingezet. Het zou een dwaze lichtzinnigheid zijn geweest, indien de Atheners zonder meer een algemene amnestie zouden hebben afgekondigd; een onderzoek naar de antecedenten van ieder van hen gedurende hun ballingschapsperiode was dringend gewenst. Wij weten van gevallen, dat deze lieden in verbittering zich bij de vijand aansloten. Een van de verraders wordt met name genoemd: Hipparchus, de zoon van Charmus. In de literaire over levering wordt het besluit de geostraciseerden terug te roepen, gesteld in het archontaat van Hypsichides, dat wil zeggen vóór de midzomer van 480. Dit kan slaan op de eerste algemene maatregel, die in de inscriptie wordt bedoeld, en biedt dan een terminus ante quem voor de datering van dit decreet. De allerbelangrijkste bepaling van de inscriptie staat in de regels 41 e.v. Daaruit blijkt, dat dit besluit is uitgevaardigd, niet als een noodmaatiegel, toen de noordelijke verdedigingslinie bij Artemision en de Thermopylae het had begeven, maar een onderdeel vormt van een weloverwogen plan, reeds vóórdat de genoemde noordelijke linie door de Perzen was doorbroken. Herodotus weet van een zo vroeg besluit niets. Mijns inziens bewijst de tekst van Herodotus wel zonneklaar, dat Themistocles, ingeval de vloot bij Artemision grote schade zou hebben geleden en de vijand niet had kunnen tegenhouden, erop had gerekend een laatste slag op leven en dood te strijden in de nauwe zeeëngte, waar hij zijn laatste kans beter zou kunnen beproeven dan | |
[pagina 139]
| |
in open zee. Maar volgens Herodotus is pas na de nederlagen in het noorden de paniek in Athene uitgebroken en in een stemming van ‘redde wie zich redden kan’ heeft een afkondiging van evacuatie plaatsgevonden (Herodotus VIII, 41), waarop de meeste vrouwen en kinderen naar Troizen in veiligheid werden gebracht, terwijl anderen hun toevlucht zochten op Aegina en Salamis. Zijn de gegevens van Herodotus in strijd met de inscriptie of is het mogelijk, ja zelfs wenselijk, ja zelfs historisch noodzakelijk, de beide tradities met elkaar te verenigen? Beginnen we dan vast te stellen, dat Plutarchus (Themistocles 7, 1-2) bericht, dat Themistocles reeds vóór de tocht naar het Tempe-dal (in het noorden) bezig is geweest met een besluit de bemanning van de triëren te verdelen, de burgers de stad te doen verlaten, en de barbaren zo ver mogelijk van Hellas in een zeeslag het hoofd te bieden. Daar echter het volk zich tegen dit plan verzette zou hij te zamen met de Lacedaemoniërs een sterk landleger naar de Tempepas hebben gevoerd. Deze mededeling komt door onze inscriptie in een bijzonder licht te staan. De schepper van de Attische vloot wilde deze terstond tegen de vijand inzetten, maar het is begrijpelijk dat de grote massa van zijn stadgenoten niet direct rijp was voor zijn plan. De meerderheid der boeren of zeugiten, de overwinnaars bij Marathon, had een optimistisch vertrouwen in een gevecht te land. Herodotus vertelt, hoe eerst de onheilspellende orakels de bevolking de toestand in al zijn ernst onder ogen hebben gebracht (Herodotus VII, 140-141). Het besluit om een stad te evacueren en de uitvoering daarvan behoeven geenszins vlak na elkaar te liggen, integendeel! Het ligt voor de hand, dat allerlei maatregelen getroffen moesten worden die tijd kostten. Ik herinner mij zeer goed de berichten uit Zierikzee in begin februari 1953. Prins Bernhard, de commissaris van de koningin in Zeeland en het gemeentebestuur hadden de bevolking gemaand de stad te verlaten: het verblijf op Schouwen was te gevaarlijk. | |
[pagina 140]
| |
Zelfs de dominees konden 's zondags in de kerk de alleszins godsdienstige Zeeuwen niet bijbrengen, dat zij in een evacuatie moesten berusten. Zeker zijn er mensen geweest, die toen de aanwijzingen van de overheid hebben gevolgd, maar zeer velen bleven waar zij waren. Kan men zich nu voorstellen dat het bij de Attische eigenerfde boeren anders is geweest dan bij onze Zeeuwen? In de landbouw- en bergdistricten van Attica zullen de vaders van de boeren, die later in Aristophanes' komedies naar het leven getekend zullen worden, er evenmin op gebrand zijn geweest de overheid voetstoots te volgen. Waarlijk, indien ons nieuwe besluit niet was ontdekt, had men het moeten verzinnen om als modern historicus de evacuatie van Athene goed te begrijpen! Het begin van de evacuatie van Attica kan men ongeveer stellen in het midden van juni van 480. Men moet zich, zo meen ik, voorstellen, dat velen zich aan deze evacuatie onttrokken, maar pas tegen het eind van augustus, na het bericht van de Thermopylae en Artemision, in paniek geraakt, tot evacuatie overgingen. Dat Themistocles reeds in het voorjaar de noodzakelijkheid had gezien en had begrepen, dat Griekenland te land niet te redden zou zijn, past geheel bij de tekening van zijn vooruitziend beleid, zoals deze gegeven is door Thucydides. Zijn tijdgenoot Aeschylus heeft hem niet ten onrechte grotendeels de verdienste van de overwinning toegeschreven (Perzen, 355 e.v.). Een bevolking van circa 100.000 vrouwen en kinderen kan niet van de ene dag op de andere, zelfs niet van de ene week op de andere worden verplaatst. Men denke zich alleen reeds in de transportmiddelen, die nodig zijn geweest om deze grote aantallen te vervoeren. Er moet wekenlang een soort pontdienst van Athene naar Troizen en de eilanden hebben bestaan. De weg over land zal om militaire redenen door de Spartanen niet zijn vrijgegeven, of slechts voor zeer beperkt gebruik zijn opengesteld. Daarom is de evacuatie een langdurige zaak geweest. Herodotus spreekt daarover niet, maar zijn verhaal wordt door de inscriptie aangevuld. Het besluit, dat in de inscriptie wordt be- | |
[pagina 141]
| |
waard, moet daarom gedateerd worden vóór het moment, dat aan de onwilligen op pijnlijke wijze duidelijk werd, dat Themistocles gelijk had gehad. Vraagt men zich af, hoe deze dit onpopulaire besluit erdoor heeft kunnen jagen, dan meen ik dat men rekening moet houden met het absenteïsme van de boeren in de volksvergadering ten tijde dat de oogst rijp te velde stond (juni). Op zijn ‘vierde stand’, de haven- en kustbewoners, kon de leider echter rekenen. Betekent dit alles nu, dat de tekst van de inscriptie een authentiek volksbesluit bevat? Mijns inziens is dit niet het geval. Er zijn in de vorm verschillende onderdelen, die doen vermoeden dat we te maken hebben met een latere bewerking. Wij zullen de uiteenzettingen der epigrafici, die de inscriptie dateren in het begin of het midden van de derde eeuw vóór Christus, au sérieux moeten nemen. Dit betekent echter niet, dat van een vervalsing sprake is. Zeker, de waarde als oorkonde in technische zin moge dan niet bestaan, de inhoud van het document is voor ons veel belangrijker. Ik hoop te hebben aangetoond dat die inhoud geheel plausibel is en past bij de gegevens, welke ons door de andere bronnen omtrent de Perzische oorlogen worden verstrekt. Een van de redeneringen, die men gebruikt om de inhoud (en niet alleen de vorm) van het besluit der Atheners aan een vervalser toe te schrijven, is dat men andere volksbesluiten aanhaalt, die ongeveer uit dezelfde tijd stammen en waarvan reeds bewezen is of kan worden, dat zij vals zijn. De methode is bijzonder gevaarlijk. Analogieën bezitten op zichzelf geen bewijskracht. Bovendien zijn van de voorbeelden die men aanhaalt enkele volstrekt niet overtuigend. Er is een merkwaardige uitzondering, die deze critici plegen te maken, namelijk dat de eed die de volwassen geworden jonge man moest afleggen, voordat hij in de burgerschap werd opgenomen, als vrijwel authentiek wordt beschouwd. Een van hun voornaamste redenen is, dat deze eed, hoewel pas uit de vierde eeuw bewaard, van jaar tot jaar werd afgelegd, betrekkelijk kort was, en door de jonge burger uit het hoofd zal zijn geleerd. Hier komt een veelal | |
[pagina 142]
| |
verwaarloosd element in onze overlevering terecht ter sprake: de mondeling overgeleverde traditie. Het is aan te nemen, dat ook ten aanzien van beroemde volksbesluiten de kinderen de hoofdinhoud werd ingeprent. Dit kan bij voorbeeld pleiten voor de authenticiteit van de regels 12 e.v., die zo vaak als retoriek van latere tijd worden beschouwd. Terecht zegt een Engelsman: ‘I should be sorry to think that Themistocles was incapable of a little rhetoric on this occasion.’ Men kan evengoed de Rede van Lincoln te Gettysburg of de Eed in de Kaatsbaan op dezelfde wijze alle historiciteit ontzeggen. De Amerikaanse en Franse kinderen zijn er echter nog om ons te bewijzen dat mondelinge overlevering inderdaad iets betekent. Hiermee wil ik niet zeggen, dat alle onderdelen van het decreet van Themistocles mondeling zullen zijn bekend gebleven. Voor details van de evacuering is dat zelfs ondenkbaar. Ik wil slechts betogen, dat de inscriptie ons historische feiten onthult, die ten dele uit de herinnering van de ouders aan de kinderen zijn overgedragen. Wij weten stellig uit Sparta, dat bij de opvoeding van de jonge mannen de geschiedenis van het verleden hun door mondeling onderricht werd bijgebracht.
De slotsom waartoe ik kom, is dus deze, dat de inscriptie van Troizen een welkome aanvulling betekent van onze historische kennis en zonder wringen kan worden ingepast in hetgeen de verdere overlevering, bepaaldelijk Herodotus, ons mededeelt. Zoals vele edicten is ook deze inscriptie door een man die zich niet bekommerde om de authentieke vorm, te Troizen opgesteld. Naar aanleiding waarvan deze stèlè en inscriptie zijn gemaakt, weten wij niet. In een land, waar aardbevingen veelvuldig voorkwamen en voorkomen, waar voortdurend kleine oorlogjes tot verwoesting leidden, zijn er redenen genoeg te bedenken waarom bepaalde officiële stèlai zijn beschadigd of vernietigd. Men kan zich daarom voorstellen, dat in het begin van de derde eeuw te Troizen het beroemde besluit, dat aldaar ter herinnering aan de lotsverbondenheid van de twee steden was opgesteld, | |
[pagina 143]
| |
was beschadigd, ja bijna vernield. Een actief stadsbestuur, dat Athene welgezind gebleven was en de eigen roem tevens hoog wilde houden, kan besloten hebben het besluit opnieuw in steen te laten graveren; wanneer een kopie van het oorspronkelijke besluit niet beschikbaar was, is het duidelijk dat men met de voorhanden zijnde resten van de oorspronkelijke stèlè of vroegere stèlè genoegen moest nemen. Het is geen wonder, dat hierdoor enkele soms storende vormveranderingen zijn ontstaan. De Troizeniërs van het begin van de derde eeuw waren nu eenmaal niet zo punctueel als moderne epigrafici! Ziehier mijn reconstructie van een mogelijke gang van zaken. |
|