A. de Froe
Apartheid
Op nieuwjaarsdag 1863, nu alweer en toch maar pas honderd jaren geleden en dus nog binnen het bereik van een mensenleven, tekende Abraham Lincoln de proclamatie die de afschaffing aankondigde van de slavernij op het grondgebied van de Verenigde Staten. Nog in hetzelfde jaar, op 19 november, gaf hij in een enkele zin de grond aan van deze beslissing: ‘All men are created equal.’
In de ontkenning van deze verklaring is de apartheid de naaste verwant van de slavernij en met deze de grofste hoon onze medemenselijkheid aangedaan. Van deze beide is de apartheid het meest verachtelijk. Zij stelt niet, als de slavernij, de mens als eigendom van de ander, maar als gevaar, als pestilentie.
De slaaf was nog voorwerp van zorg als alle eigendom en kwam er soms nog beter af dan de arbeider in de negentiende eeuw. Meester en slaaf konden nog vrienden zijn - de apartheid eist en kweekt haat. Apartheid richt zich altijd tegen de fysiek zwakkere; zij is verachting ontleend aan het bezit van brute kracht.
Zeker, wij mensen zijn niet gelijk, niet gelijkvormig, niet gelijkwaardig. Ieder van ons is een uniek verschijnsel in het gebeuren. Wij ontlenen zelfs onze waardigheid mede aan onze verscheidenheid. Maar dit alles betreft iets aan ons, iets aan onze verschijning, sommige van onze vermogens, enkele manieren van ons handelen, het bijzondere van onze plaats in de wereld, ons, in enig opzicht of aspect, maar niet onszelf.
Als mens zijn wij gelijk, gelijk van gedaante, gelijk in waarde, onbetaalbaar en onbetaald. Niet gekocht, noch verkregen, onkoopbaar en niet weg te schenken, zijn wij die wij zijn, onszelf tot soeverein. Wie dit voor de ander ontkent, ontkent het voor zichzelf. Wie het voor zichzelf aanvaardt,