De Gids. Jaargang 125(1962)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 138] [p. 138] Maurits Mok Gedichten Gewoon Telkens staat het in mij op: een man die uit de avond komt, een moeder die met handgebaren het huis bezielt, twee kinderen die veel meer weten dan hun verstand verdraagt. Zij delen het maal, zij delen elkanders leven en drijven dan elk in de wolk van zijn eigen gedachten de grens van hun bewustzijn tegemoet, zo verbijsterend gewoon, zo diep geborgen in het nimmer te omarmen levensgeheel dat ik voortdurend achter hun beeld moet jagen om het nog een oogwenk in het vluchtende verleden te kunnen volgen. [pagina 139] [p. 139] Eertijds Achter mij drupte geluid de avondstilte binnen, mompeltaal van de gebluste zee. Boven mij openden sterren hun ogen. Door de straten ging een blauwe ademtocht. Ik liep te beven van inwendige verlatenheid. Voorbij een hoek zag ik opeens de duinen, in het zand geknielde bultige dieren. De wereld was teruggewenteld in een vroege angst. Bij elke schrede kwam ik dieper in de onverlosbaarheid te staan, de ene, eindeloze scheppingsdag. En later, met de huisdeur tussen mij en het heelal, lei ik mijn handen tegen de muren en streelde hun lichaam tot het de warmte aannam van mijn bloed. [pagina 140] [p. 140] Nietszeggend Ik zeg zo vaak: daar staat een boom, daar groeit een lichaam uit de grond en haakt zich vast tegen de lucht en schudt de stilte met zijn bladeren en rekt zijn armen boven hun kracht. Ik denk zo vaak: hoe kan ik nog zien, horen, stilstaan, de geladen leegte eten en drinken zonder te sterven? Vandaag weer een dag die alleen voor mij, vergeten sterveling, bestaat en tot avond verdampt. Tussen het dorp en de zee, met nauwelijks meer grond onder mijn leven, zie ik de sterren ontstaan en hoor hoe de golven onder de wind nietszeggend spreken. [pagina 141] [p. 141] Herfst in het dorp Ik denk elke dag aan dat dorp, hoe het in zijn open hand huizen omhooghield en mensen bewaarde in groeven vol stilstaand licht. Als het jaar langzaam kantelde, hing de aarde half in de blauwe mist van de hemel, werden mensenarmen tekens in de ruimte, benam het denken zich het leven en verijlde tot de kringloop van een ster. Geuren riepen een heldere zee op, water in zijn eigen blauw verdronken, een strand, een bleke lip die de stilte voorgoed bezegeld hield. Er was nog zonlicht over als de maan haar vinger opstak. Met verdampend goud vulden de mensen hun longen en bleven lang in hun warmte staan ofschoon de winter de deuren van de avond openhield. Vorige Volgende