zijn filosofie niet meer, niet minder, dan de plezante uitvinding die men de regel van drie noemt.
Zo heb ik tot Stijn Streuvels nog nooit Stijn Streuvels gezegd, altijd meneer Lateur, liefst Meneer, met hoofdletter. Het heeft jaren geduurd eer ik Herman Teirlinck bij zijn voornaam durfde, wilde aanspreken. Dat hij mijn voornaam zei, precies daarom, maakte me nog schuchterder. Alle titulatuur stemt me kinderlijk ondeugend en toen iemand me onlangs in Zuid-Afrika aan een sympathieke klas Bantoe-studenten voorstelde als doctor Jonckheere, titel waarop ik overigens geen recht heb, knipte ik zo lodderlijk het rechteroog naar de eerbiedig luisterende jongens dat hun onthutst en olijk opklarend gezicht mijn diepste loon werd.
Wat het bij mij altijd doet, althans enkele ogenblikken, is de eerste kennismaking met de mysterieuze koppeling naakte voornaam plus familienaam. Jean de la Fontaine, die naam verwekt iets bij mij. Racine zonder voornaam blijft een haperende gewaarwording. De voornaam moet voornaam blijven, Jan Pyckevet krijgt een kans in mijn belangstelling. Pyckevet, Jan blijft nul.
Ik moet dit vertellen, anders krijgt wat volgt geen zin.
Mijn vader heeft me een onschendbare verering voor de verte meegegeven. Als koewachter, die wees was, verliet hij op zekere avond de hoeve in de kustpolder, waar hij voederketel en paplepel hanteerde, en samen met een oudere paardeknecht trok hij te voet naar Spanje, eindpunt het dorp Ernani, waardoor het bijna gelijknamig drama van Victor Hugo op mij lange tijd een betere indruk maakte dan het verdient. Na drie uur stappens onder de zomersterren roken ze vers hooi en daar het toch naar middernacht liep, besloten ze wat te rusten, kropen door een haag en gingen liggen. Toen ze in de bedauwde dageraad wakker werden, lagen ze op een kerkhof en sloegen, verbouwereerd en blij tegelijkertijd, een verlossend kruis. Sedertdien weet ik dat reizen verder leidt dan de dood.
De winter van 1920 naar 1921 voerde me naar mijn vijf-