De Gids. Jaargang 124
(1961)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 212]
| |||||||||||
L.J. Hartog
| |||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||
Volgens generaal Wilson dragen de Duitsers uitsluitend de verantwoordelijkheid voor de verwoesting van de Rotterdamse binnenstad. Zijn bewijs culmineert daarbij in een tweetal stellingen. De Duitsers mogen zich niet beroepen op het feit dat Rotterdam op 14 mei een verdedigde stad was (die ze, gezien artikel 25 van het Landoorlogsreglement: ‘onverdedigde steden mogen met geen enkel middel worden aangevallen’, dus mochten bombarderen), omdat men zich niet beroepen mag op een artikel uit het oorlogsrecht dat men vier dagen eerder zelf geschonden heeft. Want, aldus generaal Wilson: Rotterdam was op 10 mei 1940 een onverdedigde stad... (Vijf oorlogsdagen, blz. 143)Ga naar eind2.. Deze constructie is een trouvaille. Maar tevens onjuist. Op 10 mei 1940 waren er in Rotterdam (naar generaal Wilson op blz. 143 aangeeft) gevechtsklare troepen, die nadat ‘men aan nederlandse zijde van de eerste schrik bekomen was’ (blz. 144) de vijand metterdaad weerstand boden toen deze de rechter Maasoever wilde bezetten, respectievelijk zijn bruggehoofdje wilde uitbreiden en/of consolideren. En daarmede was Rotterdam vanaf de 10de mei geen onverdedigde stad meer. Want een onverdedigde stad is - uiteraard! - een stad waarin aan het binnendringen van vijandelijke troepen geen weerstand wordt geboden. Voorbeeld: Parijs, 14 juni 1940 (Kabinetsbesluit 13 juni 1940) - géén voorbeeld: Rotterdam, 10 mei 1940. Trouwens... Rotterdam werd toch op 14 mei gebombardeerd, omdat het door ‘het voortvarend optreden van mc-III-39 R.I.... de aanvallers niet gelukte in de morgen van 10 mei, in Rotterdam ten noorden van de Maas verder door te dringen’ (blz. 145)? Het is bepaald onbegrijpelijk hoe generaal Wilson stellen kan (en daarop het antwoord naar de schuldvraag baseren) dat Rotterdam op 10 mei 1940 een onverdedigde stad was. Want ‘unverteidigt ist ein Ort der dem eindringenden Gegner bei der beabsichtigten Besetzung keinen militärischen Widerstand entgegensetzt’Ga naar eind3.. | |||||||||||
Bevelstechnische fouten?Toen bleek dat het bombardement niet moest worden uitgevoerd, zonden de Duitsers lichtkogels de lucht in. Deze werden door de rechtergroep der aanvliegende toestellen niet opgemerkt - ten onrechte suggereert generaal Wilson dat ze in het geheel niet werden | |||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||
opgemerkt: ‘De bedoeling was het bombardement niet te doen doorgaan, maar dit doel werd niet bereikt’ (blz. 263) -; de linkergroep zag de rode lichtkogels na het vallen der eerste bommen wel, draaide af, verliet het Rotterdamse luchtruim en viel het ‘Ausweichziel’ aan de kust aanGa naar eind4.. Generaal Wilson aanvaardt nu het Duitse argument (met betrekking tot de rechtergroep) van overmacht niet (waarin hij in principe gelijk heeft). Want, aldus luidt het tweede deel van zijn bewijsvoering van de Duitse schuld: ‘Het is een onvergefelijke fout van de Duitsers geweest om de vliegtuigen te laten starten drie kwartier voordat het ultimatum afliep.’ Hier, in deze ‘onbegrijpelijke en onvergefelijke fout’, ligt, aldus generaal Wilson, de ‘oorzaak van het drama’. En filosoferend over de uitstekende Duitse bevelmachine zegt hij: ‘dit wetende is de duitse blunder op 14 mei 1940 onverklaarbaar’ en hij toont aan de hand van een grafiek ‘naar het vroeger in het Duitse leger zo geliefde Falsch-und-Richtig-systeem’Ga naar eind5. aan, hoe het, foutief, gebeurde en hoe het, indien goed, had moeten gebeuren. Ook deze stelling van generaal Wilson moeten wij afwijzen. Zij berust op een denkfout. En wel op een denkfout van bevelstechnische aard. Want het vertrekuur der vliegtuigen is volkomen irrelevant ten opzichte van de schuldvraag. Immers men mag (en zal bij voorkeur, om analoge redenen als waarom men een ultimatum zo laat mogelijk beantwoordt) de vliegtuigen in een geval als op 14 mei 1940 (wel degelijk) tijdens de looptijd van het ultimatum laten opstijgen, mits men (bij zekerheid van niet-falende verbindingen) de instructie meegeeft dat niet moet worden gebombardeerd als men bij voorbeeld lichtkogels ziet, of mits men (bij twijfel aan de kwaliteit der verbindingen) de instructie meegeeft dat eerst moet worden gebombardeerd nadat men lichtkogels heeft gezien. Het zijn dus de elementen ‘verbindingen’ en ‘instructies’ die essentieel zijn als het om de schuldvraag gaat. Het vertrekuur der vliegtuigen heeft daar niets mee te maken.
Het is jammer dat generaal Wilson dit niet heeft ingezien (overigens: men heeft het in Neurenberg ook niet ingezien), want anders zou de oplossing van de schuldvraag hem niet moeilijk zijn gevallen. Immers op dit vlak ligt de oplossing van het vraagstuk, welke resulteert in de conclusie dat de Duitsers (n'en déplaise de gehele Duitse | |||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||
krijgshistorie, die anders beweert, maar dan ook een juiste aanpak van het probleem altijd schuwt) inderdaad een misdaad begingen toen ze Rotterdam bombardeerden. De verwoesting van Rotterdam behoorde tot een van die door Von Clausewitz als ‘kürzere Wege’ gedefinieerde middelen, ‘auf den man zu allen Zeiten das Ziel schneller... zu erreichen versucht hat’. Maar de kortere weg in deze vorm behoorde niet tot de Duitse militaire traditie en aan de verwoesting van Rotterdam liggen naar onze overtuiging in wezen geen bevelstechnische fouten van militaire zijde ten grondslag, maar - na het ingrijpen van Goering op de morgen van de 14de mei - morele fouten, waarin de nationaalsocialistische ‘Risikopolitik’ bewust op het militaire getransponeerd werd en men, ten gevolge van een verminderd moreel verantwoordelijkheidsbesef, aan de traditionele eis ‘erst wägen, dann wagen’ (Von Moltke) niet meer wenste te voldoen. In Schmidts welgemeend excuus aan kolonel Scharroo: ‘Ich verstehe, Herr Oberst, daß Sie bitter sind’, ligt de tragiek van de Wehrmacht, waarin het aantal slechte elementen het statistische gemiddelde niet overtrof. Want de tragiek van de Wehrmacht in de Tweede Wereldoorlog ligt niet daar waar men van de weinige slechte elementen gebruik, maar van de vele goede elementen misbruik heeft gemaakt. Hoe van uit het vraagstuk der verbindingen en instructies de schuld op logische wijze afleidbaar is, is een aangelegenheid welke hier niet verder zal worden nagegaan, daar we dit vroeger reeds uitvoerig deden.Ga naar eind6. Maar nog één opmerking. Generaal Wilson stelt, dat de Duitsers, om bevelstechnische redenen, de vliegtuigen toch niet konden laten opstijgen vóór het Nederlandse antwoord bekend was. Het lijkt wel zeer aannemelijk dat generaal Wilson dit op 14 mei 1940, toen hij in Rotterdam een beslissende of medebeslissende stem had, óók heeft geloofd... Maar uit die gedachtengang kon logisch voortvloeien dat men dan het vertrek der vliegtuigen en daarmede het bombardement zou kunnen doen ophouden, indien men een argument kon vinden om het definitieve antwoord uit te stellen. Wel, uitgaande van een kardinale denkfout, vond men, zoals hierna blijken zal, óók nog een foutief juridisch argument. En zo begon men met vuur te spelen. Niet met opzet. Maar uit onkunde. | |||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||
Het Duitse ultimatumIn de morgen van de 14de mei 1940 overhandigden de Duitsers aan kolonel Scharroo een ultimatum. Onder dat ultimatum stond: ‘De Kommandant van de Duitse Troepen’. Er stond geen naam onder, geen rang, geen handtekening. Na ruggespraak met generaal Winkelman werd besloten de Duitse commandant mede te delen dat hij, indien hij wenste te corresponderen, met zijn naam, rang en handtekening voor den dag zou moeten komen. Anders gezegd, het ultimatum werd van Nederlandse zijde niet rechtsgeldig verklaard. Generaal Wilson heeft deze handelwijze ‘handig’ genoemd. Want, zo stelt hij, ‘doordat het stuk niet was ondertekend was het... “een vodje papier” van onbekende herkomst’ (Vijf oorlogsdagen, blz. 262). Wel zijn er mensen, die anders beweren en zeggen dat nergens is voorgeschreven, dat een ultimatum moet zijn ondertekend, maar dat is, aldus de schrijver, ‘uiteraard te absurd om over te discusseren’ (blz. 262). Tot hen die zulke absurditeiten verkondigen, behoort schrijver dezes. Trouwens ook onder anderen prof. François, die er voor de Parlementaire Enquête Commissie tevens op wees dat in het diplomatieke verkeer meermalen ongetekende stukken gewisseld worden.Ga naar eind7. Concreet: waarom wordt een ultimatum niet ondertekend, of beter, waarom mag men van zijn tegenstander, in situaties als op 14 mei 1940, niet eisen dat hij zijn ultimatum ondertekent? Er zijn daartoe een reeks van redenen, waarvan we hier slechts enkele zullen noemen.
| |||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||
Want men wist aan geallieerde zijde wel degelijk wat een naam als Guderian betekende, men wist alleen niet waar hij zat. Als men dit via een ultimatum aan de weet zou zijn gekomen, had de gehele veldtocht in 1940 wel eens een ander beloop kunnen krijgen. Want in dat geval zou Gamelin vrij zeker niet hebben aangenomen dat de tankstoot door de Ardennen een afleidingsmanoeuvre was, een randversiering van het Plan-Schlieffen, met het doel de geallieerden ertoe te brengen troepen aan hun linkervleugel te onttrekken ten einde ze aan de rechtervleugel in te zetten - hetgeen men nu dacht en waaraan men ten gronde ging... Ook dit voorbeeld toont wel duidelijk aan dat men van de afzender niet mag eisen dat hij het ultimatum voorziet van naam en handtekening. Vatten we 1 en 2 samen dan kunnen we het zó stellen. Wanneer men stelt dat een ultimatum moet zijn ondertekend, dan vraagt men van de afzender inlichtingen, die hem kunnen hinderen in zijn geóórloofde vormen van oorlogvoering. Dat kan nooit de bedoeling van het oorlogsrecht zijn. En zeer terecht zal een afzender zich tegen het verwijt dat hij niet ondertekent beroepen op het dan wel geldende beginsel der Kriegsnotwendigkeit. Want het oorlogsrecht mag de (gegeven de oorlogssituatie) geoorloofde oorlogvoering niet in de rug aanvallen. ‘Krieg ist eine politische und keine rechtliche Handlung’, merkt Paget terecht op, hetgeen inhoudt, ‘daß Krieg durch Gesetz nur dann beschränkt werden kann, wenn das Gesetz sich auf das beschränkt, was die Kriegführung nicht wesentlich tangiert’Ga naar eind8.. 3. We wijzen in dit verband ook nog op het volgende. Het volkenrecht bepaalt dat een ultimatum ook mondeling mag worden verstrekt. Volgt hieruit niet dat de vraag naar de ondertekening irrelevant is voor het geval men het nochtans schriftelijk doet toekomen? (Deze vraag werd, terecht, maar zonder succes, ook door mr. P.J. Oud, destijds burgemeester van Rotterdam, aan de militaire autoriteiten gesteld.) Het feit dat het ultimatum ook mondeling mag worden verstrekt, betekent dat de authenticiteit ervan bijgevolg slechts afhankelijk kan zijn van de omstandigheden waaruit blijkt dat het ‘echt’ is. En aan deze echtheid kan toch niet getwijfeld worden indien (als op 14 mei 1940) officieren duidelijk waarneembaar over de frontlinie komen, geblinddoekt, met een witte | |||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||
vlag, dat wil zeggen voldoen aan de eisen, welke het oorlogsrecht aan de parlementair stelt. Hoe men, gezien deze omstandigheden, gezien het feit dat de Duitse officier door ons als parlementair erkend werd, kan stellen dat een door deze officier overhandigd schriftstuk ‘een vodje papier van onbekende herkomst’ was, blijft ons een raadsel. Toen tijdens het Ardennen-offensief de Duitsers een ultimatum kwamen overhandigen in Bastogne, stond daar ook alléén maar onder: ‘The German Commander’Ga naar eind9.. En waarlijk, het beroemde ‘nuts’ betekende niet: dit ultimatum is niet rechtsgeldig (hetgeen een foutieve stelling zou zijn geweest), het betekende wel: we gaan er niet op in, dat wil zeggen we geven ons niet over (hetgeen een aan de bevelhebber voorbehouden strategische beslissing inhield). Ten slotte: wie ondertekening vraagt, vraagt in onze gedachtengang van 14 mei tevens dat de tegenstander zijn bevelsverhoudingen tijdens de looptijd van het ultimatum bevriest - en dat kan men toch zeker niet eisen. Naar het ons voorkomt kan uit het voorafgaande een meer algemene stelling worden afgeleid, namelijk deze dat (in het algemeen) geen enkele correspondentie tussen tegenover elkaar liggende troepen mag worden ondertekend. Want voor de vijand is men geen leger met namen (‘Schmidt’) en rangen (‘generaal’), maar uitsluitend een leger met functies (‘commandant van de Duitse troepen’).Ga naar eind10. Ten slotte wijzen we erop dat uit het voorafgaande volgt, dat
| |||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||
De historicus past het woord ‘absurd’ evenmin als de diplomaat het woord ‘nooit’. Want de historie is een ‘discussie zonder einde’ en de krijgshistorie vormt daarop geen uitzondering: ze is de voortzetting van de oorlog met papieren middelen. Dat ze het ook met betrekking tot Rotterdam is, vindt naar onze mening mede zijn oorzaak in het feit dat het dabei-gewesen-sein eerder het tegendeel dan het hoogste criterium van historische objectiviteit is, al was het slechts omdat door participatie aan het gebeuren de (zo begrijpelijke) neiging bestaat fouten aan eigen zijde goed te praten, een verschijnsel dat zo oud is als de krijgshistorie en reeds Von Moltke deed waarschuwen, dat men met een teveel aan ‘patriotischen Gefühle... nicht das Ziel aller geschichtlichen Forschung, die Wahrheit, erreichen kann’. | |||||||||||
De burgers van RotterdamEr is, naar wij menen, door generaal Wilson een nog ernstiger vergissing op volkenrechtelijk terrein begaan. De Duitsers zonden een exemplaar van het ultimatum eveneens aan de Rotterdamse burgemeester. Generaal Wilson noemt nu het ultimatum ‘een zeer grove intimidatiepoging... omdat het mede aan B. en W. van Rotterdam was gericht. De poging om via het stadsbestuur invloed op een militaire tegenstander uit te oefenen is ongebruikelijk en unfair’ (Vijf oorlogsdagen, blz. 262). Volgens generaal Wilson had het voorgenomen bombardement dus niet mogen bekend gemaakt worden aan de burgerlijke autoriteiten, wel aan de militaire autoriteiten in de vorm van een ultimatum. Ook hier nemen we een tegengesteld standpunt in. Want artikel 26 van het Landoorlogsreglement (‘de commandant van de aanvallende troepen moet, alvorens te bombarderen, de autoriteiten waarschuwen’) verplicht de commandant van het aanvallende leger de burgerlijke autoriteiten in een verdedigde stad vooraf te waarschuwen dat hij gaat bombarderen (opdat de bevolking kan wegtrekken), maar verplicht geenszins dat hij aan de militairen een ultimatum zendt.Ga naar eind12. Want tussen militairen bestaat onder geen enkele | |||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||
omstandigheid de plicht ultimata te zenden voor men elkaar gaat aanvallen. Dat de Duitsers de Rotterdamse militaire autoriteiten een ultimatum zonden was geen volkenrechtelijke verplichting (het is echter in een dergelijke situatie vanzelfsprekend dat men het doet), dat ze het Rotterdamse gemeentebestuur waarschuwden was wel een verplichting. (Dat het ultimatum secundair is ten opzichte van de waarschuwing volgt ook hieruit, dat artikel 26 ook geldt voor een bombardement achter de frontlinie, terwijl dan van een ultimatum geen sprake kan zijn.) Dat de Duitsers om te waarschuwen een afschrift van het aan de militairen gezonden ultimatum gebruikten was niet verwerpelijk. Want die waarschuwing, hoe ook geformuleerd, had toch moeten inhouden dat Rotterdam na minimaal twee uur geteisterd zou kunnen worden - hetgeen óók de zakelijke inhoud van het ultimatum was. Dat dit stuk niet als ‘ultimatum’ aan burgemeester Oud werd gezonden blijkt ten overvloede toch waarlijk ook wel uit de tekst waarin van ‘Uwe weerstand’ gesproken werd, welke weerstand (en welks ‘U’ hier en vervolgens in het ultimatum) toch slechts op kolonel Scharroo betrokken kan zijn geweest! Toen de Duitsers over de Maasbrug kwamen, riepen ze de Nederlanders toe dat ze een bericht hadden voor de burgemeester van Rotterdam (‘Holland in Ehren. Wir haben parlementäre Briefe für den Bürgermeister’).Ga naar eind13. Min of meer toevallig kwam burgemeester Oud dit te weten (hij werd door een burger opgebeld) en kwam zo min of meer toevallig op de commandopost van kolonel Scharroo terecht. Zouden de opvattingen van generaal Wilson destijds, dus op de 14de mei 1940, gemeengoed zijn geweest, dan impliceert dit, dat men de Rotterdamse burgemeester niet zou hebben gewaarschuwd vóórdat door de militaire autoriteiten de beslissing zou zijn genomen of men al dan niet op het ultimatum zou moeten ingaan. Bedenkt men nu dat de militairen het recht hebben deze beslissing zo lang mogelijk uit te stellen (men deed het ook op 14 mei 1940 en men zal het om begrijpelijke redenen in het algemeen doen), maar dat de waarschuwing vooraf door de commandant van de aanvallende troepen juist gegeven wordt om in de tussentijd de burgerbevolking de kans te geven weg te trekken (de essentie van artikel 26 van het Landoorlogsreglement), dan is het duidelijk dat de bovengenoemde stelling van generaal Wilson (dat de Duitsers | |||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||
unfair handelden, omdat het ultimatum mede aan B. en W. van Rotterdam was gericht) niet alléén onjuist moet worden geacht. Maar gevaarlijk tevens. Laten we niet vergeten dat men in concrete gevallen handelend volgens de stellingen van generaal Wilson, de burgerbevolking (hetzij de eigen, hetzij bij eigen aanval de vreemde) zou blootstellen aan een zeer ernstig gevaar en dat dit gevaar zou voortkomen uit een verkeerde interpretatie van militaire zijde van een artikel uit het oorlogsrecht, dat nu juist ter bescherming van de burgerbevolking geschapen is. Om deze reden achten wij het een bezwaar, dat in een boekwerk dat ongetwijfeld door veel officieren zal worden gelezen, stellingen van zulk een bedenkelijke aard worden geponeerd. | |||||||||||
Ernstige vergissingen?We voegen hieraan nog het volgende toe. Generaal Wilson meent dat de Duitsers zich tot de Rotterdamse burgemeester wendden, ten einde te pogen ‘om via het stadsbestuur invloed op een militaire tegenstander uit te oefenen’ (blz. 262). Het wil ons voorkomen, dat artikel 26 van het Landoorlogsreglement het rechtstreekse contact tussen de vijandelijke commandant en ‘onze’ burgemeester juist bedoelt om de noodzaak van contact (en daarmede de mogelijkheid van beïnvloeding!) tussen ‘onze’ burgemeester en ‘onze’ militairen te kunnen voorkomen (dit is precies wat generaal Wilson - terecht! - wenst). Waarbij nog komt dat de vijand, door het doorgeven van de waarschuwing via ‘onze’ militaire autoriteiten, vroegtijdig zou kunnen worden ingelicht over de beslissing van zijn tegenstander. Want hij zal de evacuatie in vele gevallen wel kunnen waarnemen, hetgeen hem een wel zeer sterk vermoeden kan geven dat men op het ultimatum niet zal ingaan, omdat men doorgaans de bevolking niet zal laten wegtrekken, indien men tot overgave besloten heeft... Inderdaad had kolonel Scharroo burgemeester Oud niet behoeven te ontvangen. Maar waardóór kwam mr. Oud op de Statenweg en kon aldus (in theorie) trachten invloed uit te oefenen op een militaire beslissing? Omdat men van militaire zijde de Duitsers niet had toegestaan, waar ze - terecht! - om vroegen: naar het stadhuis te worden gebracht (om te waarschuwen) en eerst daarna naar kolonel Scharroo te gaan (om het ultimatum te overhandigen) - een volg- | |||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||
orde die wij hun, als wij verstandig waren geweest, ook hadden moeten toestaan, omdat men op deze manier (op legale wijze) tijd had kunnen winnen, aangezien de looptijd van het ultimatum eerst inging bij de overhandiging aan kolonel Scharroo. In principe hadden B. en W. van Rotterdam dan meer tijd gehad de burgerbevolking te doen vertrekken - waartoe men (nu) niet besloot omdat de tijd te kort was en er (naar men hoogstwaarschijnlijk terecht aannam) zeker een paniek uitbreken zou. Terloops vragen we ons in dit verband af of het niet onverstandig is een parlementair eenvoudigweg terug te sturen, niet te willen ontvangen (Utrecht, 14 mei 1940!). Want men mag de burgemeester de waarschuwing ten behoeve van de burgers niet onthouden en, daar een ultimatum doorgaans een tijdslimiet vermeldt, is het toch ook voor de militairen van belang te weten vanaf welk tijdstip vijandelijke actie verwacht kan worden.
Toetsen we ten slotte de kwestie van de ondertekening van het ultimatum aan het feit, dat de Duitsers niet verplicht waren een ultimatum te zenden, dan blijkt nog eens dat de vraag naar de ondertekening in de situatie van 14 mei 1940 niet-relevant was. (Onderhandelen op basis van een ultimatum is trouwens onzes inziens een contradictio in terminis.) Dit wordt duidelijk als we het gesprek construeren, dat tussen Schmidt en kapitein Backer had kùnnen worden gevoerd, nadat Schmidt de mededeling van kolonel Scharroo (de vraag naar een ultimatum voorzien van naam, rang en handtekening) had gelezen. Schmidt: ‘We hebben gedaan wat we moesten doen: we hebben de Rotterdamse burgemeester gewaarschuwd. We hebben u tevens een ultimatum gezonden. Daartoe waren we niet verplicht. Het is dus volkomen buiten de orde als u nu om een ondertekend ultimatum komt vragen. U weet het dus: als de stad voor afloop van dit ultimatum niet wordt overgegeven, beginnen we onze actie.’ En wat had kapitein Backer daartegenover kunnen stellen? Alleen dit: ‘Wij achten uw waarschuwing onridderlijk en onhumaan. Want onder handhaving van de letter van het oorlogsrecht (artikel 26 Landoorlogsreglement!) ontkracht u de geest ervan. Want u begrijpt toch, dat men een stad als Rotterdam niet in twee uur ontruimen kan.’ | |||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||
Maar dit gesprek werd niet gevoerd. En het werd niet gevoerd omdat men noch van Nederlandse, noch van Duitse zijde op dat ogenblik inzag dat het ultimatum het uitvloeisel was van de waarschuwing aan de Rotterdamse burgemeester om de bevolking te laten wegtrekken. Men kende het oorlogsrecht niet of beter (en: ernstiger) men bleek niet in staat te zijn de kennis, welke van iedere soldaat verwacht mag worden (namelijk dat hij geen burgers mag aanvallen; waarover hierna), te transponeren in de realiteit van het Rotterdamse gebeuren. Er zijn, op de 14de mei 1940, aan Nederlandse zijde ernstige fouten gemaakt. Het wordt tijd dat het wordt toegegeven. Niet alleen van uit een oogpunt van historische objectiviteit. Maar ook omdat de krijgshistorie een belangrijker functie heeft dan het bevredigen van onze nieuwsgierigheid in ons vechtend verleden: te leren waar we faalden in het verleden ten einde dit falen in een onverhoopte toekomst te kunnen voorkomen. | |||||||||||
De eenvoud van het oorlogsrechtMen zou zich, naar aanleiding van het voorafgaande, kunnen afvragen of de kennis van het oorlogsrecht wel voldoende is bij hen, van wie een dergelijke kennis toch mag worden verwacht. Dit is een vraag, welke hier niet beantwoord behoeft te worden. Wel willen wij erop wijzen dat het Landoorlogsreglement een bijzonder eenvoudige structuur heeft en dat zijn regels afleidbaar zijn indien de officier in de concrete situatie, waarin een oordeel gevraagd wordt, tot ‘mentaal improviseren’ in staat is. Men behoeft daarbij in wezen slechts van een tweetal stellingen uit te gaan, die op zichzelf logisch en eenvoudig zijn - en vandaar uit laat zich de rest op simpele wijze deduceren. Deze twee stellingen leren, dat
Gaat men van deze punten uit, dan is de hiervoor genoemde problematiek tot zeer eenvoudige proporties herleidbaar. Want uit | |||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||
2 volgt dat men van zijn tegenstander niet mag eisen, dat hij zijn ultimatum voorziet van naam en rang, omdat dit de afzender zou kunnen benadelen in zijn geoorloofde vorm van oorlogvoering. En uit 1 volgt dat men alvorens te bombarderen, de burgemeester van de vijandelijke stad waarschuwt. Want ‘das Kriegsrecht soll an erster Stelle dafür sorgen, daß die Nichtkämpfer jeder Art, soviel wie nur einigermaßen möglich, geschont bleiben’Ga naar eind14.. En artikel 26 van het Landoorlogsreglement is niets anders dan de codificatie van deze fatsoensnorm, die duidelijk naar voren komt als we stellen: Wie mag ik aanvallen? De vijandelijke soldaat. Wie mag ik niet aanvallen? De vijandelijke burger. Wat moet ik dus doen als vijandelijke soldaten en burgers samen zitten, wanneer ik dus een verdedigde stad aanval? Schiften - dat wil zeggen: vooraf bericht geven aan de burgerlijke autoriteiten, opdat de bevolking kan wegtrekken. Het is dus eigenlijk heel eenvoudig. En dat is vanzelfsprekend. Hindenburg, die niet alleen een groot soldaat was, maar ook een diep inzicht had in het wezen van het oorlogsverschijnsel en van de oorlogvoering, heeft eens opgemerkt dat in de oorlog alleen datgene succes heeft, wat eenvoudig is. Het is duidelijk dat ook het oorlogsrecht eenvoudig moet zijn om succes te kunnen hebben. Gelukkig - dat is het ook.
Wij concluderen het volgende:
| |||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||
Het bombardement van Rotterdam behoort tot de meest rampzalige gebeurtenissen in onze nationale historie. Het neemt dan ook in onze officiële en half-officiële krijgshistorie een belangrijke plaats in. Het is daarbij echter merkwaardig, hoewel niet onbegrijpelijk, dat die schrijvers, die het al dan niet bewust als hun voornaamste taak hebben gezien, de ernstige fouten die van onze zijde zijn gemaakt, goed te praten of te verzwijgen, ook nooit aan een enigszins redelijk bewijs van de Duitse schuld zijn toegekomen. Hierdoor is een historisch beeld van de 14de mei 1940 ontstaan dat geen realiteitswaarde bezit, een beeld dat men nochtans van bepaalde zijde met alle middelen tracht te handhaven.Ga naar eind15. Wij achten dit een bedenkelijk verschijnsel. Niet alleen van uit een oogpunt van historische objectiviteit. Maar ook omdat, zoals uit het voorafgaande bleek, er aan deze materie kanten zitten, welke in een onverhoopte toekomst van belang zouden kunnen zijn. Want het komt ons belangrijk voor dat men in een onverhoopte toekomst niet dezelfde fouten zal maken als op 14 mei 1940 in Rotterdam. Laat de militaire krijgshistoricus er zich voor hoeden, dat gezegd zou kunnen worden dat de krijgshistorie een te ernstige zaak is om aan militairen te worden overgelaten. |
|