Verklaring
In het maartnummer 1959 van De Gids kwam onder mijn naam een gedicht voor: Geheugenloze dag. De Redactie heeft mij er kortelings op attent gemaakt dat dit een vertaling - en een gebrekkige - was van een gedicht van de Amerikaan Wallace Stevens (1879-1955), A clear day and no memories. Ten einde dit geval van plagiaat-door-vertaling in zijn juiste licht te plaatsen, diene het volgende. Tussen 1956 en 1958 vergaarde ik een groot aantal notities met kortere of langere ‘aanzetten’ of flarden voor gedichten, die ik - samen met oudere - in een lade liet liggen en die ik geloofde, althans ten dele, eens in voldragen gedichten te kunnen verwerken. Behalve zulke versflarden die in mij ‘opsprongen’ waren daar proza-aantekeningen bij over dingen die mij hadden gefrappeerd en, slordig en gevaarlijk genoeg, ook ‘proeven van vertalingen’ of brokken daarvan, soms tijdig met de naam van hun maker gewaarmerkt, soms kennelijk niet. Doordien ik geen enkel boek met enigszins contemporaine Engelse/Amerikaanse poëzie bezit noch te leen heb of had (het heeft geen zin, want mijn kennis van Angelsaksische letteren is miniem, ik kom er niet uit) is het, zo moet ik veronderstellen, aan te nemen dat ik dat gedicht van Wallace Stevens aan een eerdere vertaling in een àndere taal (Frans? Duits? Italiaans?) heb ontleend, maar wáár ik zulk een vreemdtalige vertaling kan zijn tegengekomen, is mij totaal duister. In ieder geval is mijn (her-)vertaling tussen bedoelde paperassen terechtgekomen (zeker mèt enkele andere) en was bij mij, toen ik ze daaruit op een dag opdook, zelfs de herinnering verbleekt dat het gedicht niet eens van mijn vinding (dus ‘van mij’) was geweest; zó had ik mij in de inhoud van die papieren vast- en weggeleefd. Ik betreur deze gang van zaken ten diepste, omdat hiermee -en in dezelfde periode 1958/'59 nog in een tweede geval, toen met een
aantal regels uit een gedicht van Stephen Crane (1871-1900), een auteur die ik zelfs niet bij name kende - andermans geesteswerk door mij als eigen werk in de openbaarheid is gegeven.
Ik acht het plicht, tegenover de redactie van De Gids èn tegenover de lezers, deze erkentenis van een jammerlijk, door verzwakt bewustzijn en door grove schuld - maar dan ook schuld en geen opzet! - ontstaan plagiaat in handen van eerstgenoemde te stellen, opdat die er naar goeddunken mee handele. Ik voeg daaraan toe dat ik begin 1959 al die vroegere aantekeningen, vormend het in de aanvang bedoelde pakket, heb vernietigd. Àlles... om geen risico verder te nemen.
Herman van den Bergh