De Gids. Jaargang 124(1961)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 110] [p. 110] Bert Voeten Het leven voor ogen 1 Altijd weer het aanbreken van de dag. De geluiden uit de mist als hoesten achter een deur. Dromen worden in allerijl vergeten. Het licht steekt meer handen uit dan ik grijpen kan. Ah, de weldadige pijlen van het water. Het schuimende lichaam. Ik voel mijn geest dicht onder mijn huid bewegen, goedlachs en niet zonder moed. 2 Zee en land een wandelend oog onthult ze. In de groeiende ruimte worden wij haast de beweeglijkste schepselen. Ik kijk naar de wapenfeiten van de ochtend: de rivier met vissen geridderd de driftige de klimmende bomen een gezicht zo gewassen door de zon dat geen trek meer aan pijn herinnert. Elk uur kan het nu te vroeg zijn. Ik weet het. Ik wil het niet weten. [pagina 111] [p. 111] 3 Geen versierde illusie. Geen wollig donker om in te huizen als een tevreden noot. Het wordt dag. Het wordt nacht. De gebaren van de natuur. De zon schiet. De maan trekt aan het water. De ontroering is soms niet meer dan een wimper, een neusvleugel groot. Genoeg om te ontroeren. 4 Schrijf de feiten op. Bewaar ze. Een kleine hand die zich losmaakt uit de jouwe. Rennen over snaterend gras. De oerdomme vertoning van duikende eenden, het stuitje in de lucht. Je kunt dit alles betasten. Het ademt onder je hand. Het is onweerlegbaar. [pagina 112] [p. 112] 5 Onvergetelijk was het zoals zij gesperd lag in pijn en verrukking zwoegend en roepend en de kleine schedel - zwetend van geboorte - opstootte uit haar woedende buik. Wat eerst kloptaal geweest was verstandhouding diep in haar vlees werd nu zelf vlees werd beweging werd stem buiten haar en zij lachte zij lachte haar wangen nat van herkenning. [pagina 113] [p. 113] 6 Wij geloofden de middag op zijn woord. Wij moesten wel. Hij was duidelijk, hij stond bol van warmte, hij regeerde de aarde met een gezindheid vlezig als appels. Om ons heen getuigden de bomen luidkeels van hun groei, en wij bespotten de mieren om hun radeloze ijver, de doodgravers om hun veel te korte zwarte schilden. Wij hadden het gevoel te behoren tot een vrolijk geslacht van dagdieven, en waren te zomers van leven om te lezen wat in ons gedrukt stond. 7 Ik blijf het zeggen: hier en nu is het gaande hier en nu spreekt het. Een en al lichaam woelt het zich los stijgt als hitte breekt neer als regen. Een vermetelheid. Een daad tegen de dood. Genoeg om te leven. Vorige Volgende