De Gids. Jaargang 123
(1960)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
Herman van den BerghNiet voor zich alleen
Vreugde van 't hart niet voor zich alleen
maar voor lijf en geest beide te slaan,
vreugde van dichter niet voor zich alleen
te schrijven maar voor een lange stoet
van nu tot eindeloos,
vreugde van de dichter
dat is de mens
zijn gelijken te hervinden.
Nu dan dit is kern van die vreugde.
Hemel en lente en vrijheid waarvan
steeds sprake was in oude gedichten
zullen straks voor allen zijn, en de schoonheid
en de hoop aan de mensen hergeven
als 't gezicht aan blinden.
Want naar u mensen van toekomst
gaat mijn sterkste denken uit
en wat ik wil is dat ge uitroept
als ge mijn gedichten leest:
hij was van de onzen!
Om dat woord
In het uur dat de slangen verstijven
dat het arendsoog verflauwt
en de baarden blauwen
(de zon daalt en de stem der vertellers)
hebben de vissers de kim omkringd
met hun lampen en viel ik gevangen
in hun deinende fuik.
Dit uur ondervraagt mij
ik kan
meegolvend tussen wier en steen
| |
[pagina 96]
| |
eindelijk trachten te zeggen
wat onbegrensd te zeggen blijft.
Niet in de levenden geloof ik
maar wat binnen hen woont
zonder dat zij het zelf kunnen weten.
De mens geboren wordt steeds herboren
hoe te benoemen wat hem baren zal?
Zocht ik een naam daarvoor
een naam waar als het licht
waarder dan het zwijgen
dan begon ik met de liefde
die het oerlied verzon
om dan beter de stilte te zingen
het eerste woord ten hemel te heffen.
*
Zó heeft een vriendGa naar voetnoot1 gedicht:
‘Alles voor mensen, niets voor God
want hij zelf is gezang en einde’. -
O wanneer maar dat woord, dat eerste
zo rein is als de lucht
op een doorzichtige avond
wanneer niets geschiedt
en toch elk blijmoedig en verdroomd
door zijn oude straten wandelt
elk louter twee benen die gaan.
De vogels tsjirpen
en jagen elkaar uit hun nesten
de lucht galmt door nauwe bekken
als naakte openbaring.
Zo is het wel in 't einde
en zulk een leven is het enig juiste.
| |
[pagina 97]
| |
Zie de mensen ontwaken ontzet
als kwam hun laatste god genaderd.
Wat is gebeurd? Niets niets
bewogen heeft enkel de lucht
die honderdduizend eeuwen oud is.
Niet daar was het woord.
*
Mijn fuik golft tussen basalt
een schemergrot tegemoet.
Ik scheur het licht uiteen
voel met de hand tot in de zwartheid
die god bewoont - daar zit hij:
wat mag ik mens, wat mag ik niet!
Uit luchten steekt geen hoofd vooruit.
Wees goed en weet, leer, en vrees niet.
Allen is vreugde gegeven.
Deze eet, die laaft zich warm aan boeken,
die spreekt met zijn meisje, verbaast zich.
Anderen weer praten manlijk
en zijn verheugd en deren niemand.
Zo gaat dan elk zijn eigen weg
laat komen wat het donker uitdenkt.
Waarheid breekt door de dunne luchthuid
zij wil zich tonen
maar haar volgt Dood omhoog tot in het licht
snijdt in haar weke hart
waar ze als een schemerzon treurig leegbloedt.
En altijd dit te weten:
een dag is veel, is oneindig veel
morgen zal die dag zijn
verleden is maar spel en toekomst waanzin.
|
|