Nieuwe boeken
De evolutieleer na honderd jaar. Een reeks voordrachten gehouden ter gelegenheid van de Universiteitsdag op 21 maart 1959 te Utrecht. De Erven F. Bohn, Haarlem, 1959. VIII, 260 blz. + 4 blz. ill., en ill. tussen de tekst.
Er zijn begrippen, of moet ik zeggen woorden, die in een bepaalde tijd in zekere vakstudies ontstaan en die dan plotseling overgenomen worden. Het is alsof deze begrippen klaargelegen hebben en zich overal gaan manifesteren, zoals in Meyrinks roman de Golem zich (eens in de drieëndertig jaar) overal in Praag manifesteert.
Enkele zulke woorden zijn: niet-geocentrisch wereldbeeld (Copernicus), relativiteit (Einstein), complementariteit (Bohr). In deze reeks past ook evolutie (Darwin). In 1859 verscheen Darwins studie On the origin of species by means of natural selection. En hoewel de zaak van de evolutie (een woord dat nog nauwelijks in dit boek voorkomt) dus in eerste instantie een zaak van de biologie is, is ‘evolutie’ verder gaan leven in theorie en beschouwing van de niet-bioloog. Achteraf zegt Van Ruler zelfs in het hier voor ons liggende boek dat Newmans An essay on the development of Christian doctrine (1845) een theologische voorloper van de evolutieleer genoemd zou kunnen worden.
Ieder jaar vieren we de Dies in Utrecht o.a. met een reeks lezingen in alle faculteiten. In 1959 werd in de Senaat het besluit genomen dat men de evolutie in het centrum van de belangstelling op de Dies 1959 zou stellen. Deze voordrachten verschenen nu als een bundel essays. In dit boek zijn aan het woord twee filosofen, een dogmaticus, twee juristen, zeven medici (vijf voor de mens en twee voor het dier), een psycholoog en een volkenkundige, vier vertegenwoordigers van de biologie in de ruimste zin van het woord, terwijl de (algemene) slotrede van de hand van prof. dr. V.J. Koningsberger handelt over de eenheid van het leven.
Ik wil ervan afzien de referaten afzonderlijk te bespreken, ieder zal er wel iets naar zijn gading en iets wat hem niet aanstaat in vinden. In het bijzonder wil ik nog wel wijzen op de in de slotrede gegeven inleiding tot zeer actuele problemen van informatieoverdracht bij de voortplanting. In een betrekkelijk kleine hoeveelheid materie zit de informatie besloten, die een genotype volledig vastlegt. Hoe deze informatie (in code) opgeslagen is in de eiwitmoleculen en hoe zij afgelezen wordt is mijns inziens een van de meest boeiende problemen van de natuurwetenschap, een probleem waaraan mathematici, fysici, chemici en biologen tezamen moeten werken. Ook dit is een evolutie, de evolutie van de unificatie van de natuurwetenschap.
F. van der Blij