| |
| |
| |
[Tweede deel]
Leo Vroman
De ontvachting
Er was eens een kater waarvan het hoofd
nog zachter was dan de romp.
Het was zo zacht als blatend ooft,
En elke nacht, wanneer hij sliep
met zijn slaap op zijn overvachte
in zijn voorhoofd zijn gedachten
zijn slappe handjes vier.
die hij aan flarden scheurde,
het stuipen van de kluiven
die druppelden en geurden
Een nest van biefstukplakken,
| |
| |
die over het vloerkleed glipten
Doch op een nacht bewogen
dat zijn zacht hoofd niet meer
zo kon, en werd verbogen;
dat zijn verwonderd brein
aan het groeien scheen te zijn
Toen hij daarvan ontwaakte
ging hij naar buiten want
verstrooid, gaapte, en maakte
wat schetsen in het zand,
die hij dan weer uitwiste,
| |
| |
vier maal vijf is klauwen,
gedeeld door honderd veren
Hoe meer hij zich verdiepte
des nachts; een wild getij
dat vlees te voorschijn zwiepte
trok door zijn droge sommen,
rond onder hun dichte leden
Met een nieuw soort verlangen
trok hij er daags op uit;
de vacht viel van zijn wangen
op snor na, kaakgewrichtje,
en de nare kleur van grind
| |
| |
hield hij reeds bang de warme
doch in zijn dromen wringend,
verloor hij jeukig springend
en zijn knieën liet hij kijken
Een plooi die damesmensen
beter (doch droef) zou sieren
dan halzen van huisdieren
verried een arm verflensen,
hij nam daar zwarte pillen
met een slokje thee voor in
Hij stal, om warm te blijven,
en knaagde daarvan een pij
en een petje, en waarachtig,
en van verre hoogstens prachtig
| |
| |
kon hij nu door zijn dromen
druipend van bloedig eten;
Is er dan niets te leren,
vroeg hij zich dromend af,
dan het dragen van rare kleren
hij een zucht in zijn veren.
Doch reeds de volgende morgen
bouwde hij bij voorbeeld een val
waar een moeilijk en nogal
wreed lokaas in moest verborgen,
en de volgende dag een speer
en toen, met twaalf stellen
en een handvol buskruitvellen
en het hangende herfstgras
| |
| |
de wind, alsof hij stokoud was.
En 's nachts bij het licht van een kaars
ontwierp hij met dichte ogen
en een spijker iets groots, iets raars.
voor een lange spiegel staand,
of zich voor het voorhoofd slaand
voelde hij nieuw verschuiven
in zijn manier van denken,
dat hem deed snakken, zwenken
en zichzelf voelen huiveren,
‘Hoe ben ik hier gekomen’
en wrong zijn kleine klauwtjes
door zijn laatste hoofdhaar.
onding in het donker tegen
| |
| |
Wat moet ik dan nog schrijven
vliegen, varkens en wormen...
om het ijlend hoofd te leggen
op iets levends, en te zeggen
|
|