| |
| |
| |
Nieuwe boeken
Nol Gregoor, Simon Vestdijk en Lahringen - De Bezige Bij, Amsterdam en Nijgh & van Ditmar, 's-Gravenhage, 1958.
Ter gelegenheid van Vestdijks zestigste verjaardag zijn talloze pennen in beweging gekomen, om de schrijver te kenschetsen als romancier, als novellist, als dichter en als essayist. Nol Gregoor heeft in zijn bovenvermelde boek een studie gepubliceerd over de biografische achtergronden van de Anton Wachter-romans, een werk dat in opdracht van de Jan Campertstichting te 's-Gravenhage tot stand kwam, en nu in een fraaie uitgave is verschenen.
In zijn ‘Woord vooraf’ deelt Vestdijk mee, dat hij Gregoor wel enig materiaal heeft verschaft en een zekere controle uitgeoefend op de meest in het oog springende feitelijkheden, maar dat hij geen deel had aan de opzet en aan de literaire en psychologische beschouwingen. Vestdijk meent, dat Gregoors studie, die wetenschappelijke degelijkheid met een levendige wijze van presenteren verenigt, ook diegenen zal kunnen boeien, die nog nooit van Anton Wachter hebben gehoord.
Inderdaad wordt de lezer van Gregoors biografische beschouwingen getroffen door het inzicht, waarmee deze speurder te werk is gegaan. Hij heeft begrepen, dat voor de Anton Wachter-romans (en ook voor verscheiden andere boeken van Vestdijk) de jeugd-belevingen van de auteur een bijna onuitputtelijke bron van inspiratie hebben gevormd.
Toen Vestdijk zijn doktersstudie had voltooid, heeft hij, na enige verzen en verhalen, binnen enkele maanden een reusachtig prozastuk geschreven van bijna duizend bladzijden, dat hij de titel gaf ‘Kind tussen vier vrouwen’. Menno ter Braak heeft in zijn studie over Vestdijk, De Duivelskunstenaar (1945) reeds de aandacht gevestigd op dit manuscript, waarin Vestdijk zijn hele jeugd beschreef. Op het schutblad stond een citaat van Charles Péguy: ‘Tout est joué avant que nous ayons douze ans.’
Van de ‘vier vrouwen’, die in zijn jeugd een grote rol vervulden, is die van Ina Damman, het schoolmeisje, dat Vestdijks geweten representeert, de belangrijkste. De al te angstvallige zorg van zijn moeder voor hem, de schokkende werkelijkheid van de school en alle andere indrukken waren eigenlijk voorbereiding tot het tijdperk van Ina Damman, de beslissende fase, ‘waarin alles verwacht en doorleefd werd met de angst en de bevangenheid, die de weerloosheid van een volstrekte overgave met zich bracht.’
Het manuscript ‘Kind tussen vier vrouwen’, dat als ‘mammoetroman’ geen uitgever kon vinden, is door de schrijver omgewerkt tot zijn eerste roman: ‘Terug tot Ina Damman’, die in 1934 verscheen.
In dat zelfde jaar schreef Vestdijk aan Marsman (herdrukt in de bekende briefwisseling ‘Heden ik, morgen Gij’): ‘Van het belang van den kindertijd en den heelen kinderlijken habitus voor de “kunstenaars” raak ik overigens hoe langer hoe meer overtuigd.’ De Anton Wachter-romans zijn hiervan het ‘letterlijk’ bewijs.
Gregoor vestigde zich in Doorn, toen hij zijn speurwerk begon. ‘Soms werd er een groet gewisseld of een wat bevangen gesprekje gevoerd bij een tuiningang. Vestdijk
| |
| |
is te geremd om een makkelijk prater te zijn als hij je niet goed kent en ik was te geimponeerd om van de tientallen vragen die ik hem had willen stellen, er één af te vuren. Het was ook duidelijk, dat hij veel prijs stelde op zijn isolement. Ik besloot daarom met mijn verzoek om medewerking te wachten, tot de omvang en de waarde van mijn documentatie het pleit voor mij konden winnen,’ schrijft Gregoor. Hij reist dan naar Harlingen, om naar verdere gegevens en oude foto's te speuren.
Fascinerend is het verslag van Gregoors ontmoeting met de figuren, die model hebben gestaan voor de Anton Wachter-romans. Vestdijk is door deze intense belangstelling zeer getroffen en schrijft in zijn Voorwoord: ‘Zoals ik Lahringen dromerig inbouwde in Harlingen, zo heeft Gregoor met een toewijding, waarvan mij in de letteren geen voorbeeld bekend is, Harlingen wederom van Lahringen gezuiverd, waarbij hij de spade der archeologen al evenmin versmaadde als de briefjes van stadhuizen en de vergeelde foto's van terzake doende lieden en straten, daarmee een uniek documentatiemateriaal verzamelend. Deze feitelijke gegevens heeft hij toegelicht en geïnterpreteerd met een inlevingsvermogen dat ver uitgaat boven wat men gewend is van literair-historische arbeid te eisen.’
In het met tal van foto's verluchte werk geeft Gregoor van helder inzicht blijk, waar hij opmerkt dat bij Vestdijk het contact met zijn omgeving zich in de vormende jaren nooit heeft kunnen afspelen op een niveau, dat aan zijn innerlijk leven gelijkwaardig was. ‘De aanpassing, die daarvoor in de plaats is gekomen, heeft Vestdijk niet meer prijs gegeven; zij is hem tot een levenshouding geworden, een levensstijl, zo men wil, die in de latere jaren van produktief kunstenaarschap ook dáárvoor nog een zin kreeg, doordat zij alle krachten beschikbaar liet voor absolute overgave aan het werk.
‘Vestdijks levensinzicht wortelt niet in de feitelijkheden van een dynamisch bestaan, maar in een ontvankelijke, innerlijke bewogenheid, waarvoor de realiteit slechts enkele rudimentaire grondpatronen behoeft te leveren, om haar creatief op drift te brengen.’
Nol Gregoor heeft met deze studie een werk van diepgaande betekenis tot stand gebracht; het zal verschillende aspecten van het oeuvre van één van Nederlands grootste schrijvers verhelderen, mede door de warmte en de intelligentie waarmee het geschreven is.
E.v.L.
| |
A History of Technology. Edited by Charles Singer, E.J. Holmyard, A.R. Hall, Trevor I. Williams. Volume IV. The Industrial Revolution. c. 1750-c. 1850. - Clarendon Press. Oxford University Press. -168/-.
Dit is het vierde deel van het monumentale werk over de geschiedenis van de techniek, waarvan wij hier reeds driemaal (118[1955]II 336; 120[1957]I 286; 121[1958]II 42) verslag mochten uitbrengen. Het handelt over een tijdvak dat globaal van 1750 tot 1850 reikt en draagt de eveneens als benadering op te vatten titel The Industrial Revolution.
Vergelijking van de omvang van het behandelde tijdvak in dit deel en in de voorafgaande geeft een eenvoudige, maar treffende illustratie van de gestadig groeiende betekenis van de techniek in de samenleving: het eerste deel omvatte de gehele geschiedenis voor 500 v. Chr., het tweede die van de volgende twee millennia, het derde strekte zich over twee en een halve eeuw uit en dit vierde omspant een enkele eeuw. En
| |
| |
dat laatste kon nog alleen bereikt worden door een scherpe selectie toe te passen.
Er zal zeker geen onder de vijf delen van het werk zijn, dat van meer ingrijpende en principiële veranderingen in de plaats van de techniek in de maatschappij bericht dan dit vierde. In 1750 was haar invloed zeker merkbaar, maar nog allerminst dominerend en haar relatie tot de natuurwetenschap nog slechts zwak; in 1850 kon men reeds van industrialisering van de samenleving spreken en was de natuurwetenschappelijke fundering, hoewel nog lang niet algemeen in practijk gebracht, althans principieel als onmisbaar erkend.
Het ligt waarlijk niet aan het feit, dat het een Engels werk is, dat in dit vierde deel Engelse situaties en prestaties een zo grote plaats innemen. Wat men gewend is met een, naar het schijnt, door F. Engels ingevoerde term de industriële revolutie te noemen (een weinig passende metafoor voor de zeer geleidelijke veranderingen die wetenschap en techniek voortdurend ondergaan, maar een waarvoor Engelse auteurs een duidelijke voorkeur aan den dag leggen), vindt haar wortels in Engeland en de eerste stadia van haar ontwikkeling zijn ook daar verlopen. Tot het eind van het behandelde tijdvak toe blijft de Engelse suprematie op industrieel terrein onaangetast.
Evenals in de vorige delen worden ook hier alle aspecten van de techniek (te vele om ze op te noemen) aan de orde gesteld en door de meest competente auteurs die men heeft kunnen vinden (opnieuw treffen we onder hen onze landgenoot R.J. Forbes aan) behandeld.
Talrijke duidelijke illustraties (349 tekeningen in de tekst en 48 platen) verlevendigen de lectuur; uitvoerige registers maken gebruik als naslagwerk mogelijk.
De grote geschiedenis der techniek, waarvan het plan een aantal jaren geleden nog als een toekomstdroom aandeed, nadert haar volledige verwerkelijking. Men kan de initiatiefnemers, de samenstellers en de auteurs, en, niet te vergeten, de Imperial Chemical Industries Limited, die de uitgave commercieel mogelijk heeft gemaakt, niet genoeg erkentelijk zijn.
| |
Nicolaus Steno and his Indice. Edited by Gustav Scherz. Acta Historica Scientiarum Naturalium et Medicinalium Vol. 15. - Munksgaard, Kopenhagen, 1958. 314 blz.
Verwaarlozing van de historische ontwikkeling van het natuurwetenschappelijk denken in de cultuurgeschiedenis en gemis aan systematisch historisch onderzoek bij de beoefenaren van de natuurwetenschappen zelf hebben tot gevolg gehad, dat de namen van onderzoekers uit vroegere tijden slechts zeer onvolledig algemeen bekend zijn gebleven. Dit leidt er in onze tijd van oplevende wetenschapshistorische belangstelling vaak toe, dat iemand zich geroepen voelt, aan een historische figuur die hij onvoldoend gewaardeerd acht, een speciale studie te wijden, waardoor het tekort dan ineens rijkelijk vergoed wordt. Dit geval doet zich voor bij de Deense geleerde Niels Stensen, gelatiniseerd Nicolaus Steno (1638-1676), die in Gustav Scherz een toegewijd en accuraat levensbeschrijver gevonden heeft en die nu ineens met een kapitaal boek in de Deense serie Acta Historica Scientiarum Naturalium et Medicinalium in de historische litteratuur vertegenwoordigd is.
Steno is voor alles anatoom, maar bezit daarnaast aanmerkelijke verdiensten op zoö- | |
| |
logisch, palaeontologisch, geologisch en mineralogisch terrein. Door zijn studietijd te Leiden en Amsterdam (1660-1664), waarin hij nauwe relaties tot Spinoza en Swammerdam aanknoopte en met verscheidene andere Nederlandse geleerden in contact kwam, is hij zijn gehele leven door met ons land gelieerd gebleven. Zijn wetenschappelijke werkzaamheid heeft zich echter voornamelijk te Florence afgespeeld, waar hij in hoog aanzien stond bij de natuurwetenschappelijk zeer geïnteresseerde Groothertog Ferdinand II (stichter van de Accademia del Cimento) en zijn opvolger Cosimo III. Hier publiceerde hij ook zijn voornaamste werken, o.m. over de structuur van spieren en over fossielen.
Aan zijn werk als natuuronderzoeker kwam reeds in 1674, dus op 36-jarige leeftijd, een eind. Hij had zich in 1667 tot het katholicisme bekeerd, werd in 1675 tot priester gewijd en heeft zich daarna als apostolisch vicaris en wijbisschop, eerst in Hannover en daarna nog in verscheidene andere Duitse steden, geheel in dienst van de Kerk gesteld.
In Hannover stond hij in betrekking tot de hertogen Johann Friedrich en Ernst August, en leerde daar dus ook Leibniz kennen. Met hem blijkt hij niet erg gesympathiseerd te hebben, getuige zijn uitlating over hem: nusquam est qui ubique est (wie overal is, is nergens).
In het boek dat Scherz nu aan Steno gewijd heeft, treft men na een eigen biografisch hoofdstuk, waarin een zeer rijk materiaal in beknopte vorm is samengevat, verhandelingen van verschillende auteurs over Steno's wetenschappelijk werk aan. In afzonderlijke hoofdstukken wordt daarna nog zijn verhouding tot het Cartesianisme behandeld en zijn invloed op de beoefening der geologie in Engeland. Voorts is in het boek zijn Indice di cosi naturali opgenomen, een beschrijving van zijn collectie mineralen en fossielen. Het volgens de traditie der Acta Historica mooi uitgevoerde boek zal er zeker toe bijdragen, Steno's naam in ere te houden.
| |
C.W. Ceram, Triomf over de tijd. Met 326 reproducties. - Uitgeverij W. Gaade, Den Haag.
Dit boek wil niet zo maar een nieuw plaatwerk zijn, waarin resultaten van opgravingen worden getoond, maar een geschiedenis der archeologie. Het wil oudheidkundigen van vroeger en nu in hun werk leren kennen: over hen lezende krijgt men vanzelf te horen en te zien wat zij bereikt hebben.
De auteur verhaalt en toont dat aan de hand van een zeer omvangrijk en interessant platenmateriaal, waaronder, naar we vernemen, veel is dat nog niet eerder gepubliceerd werd. Doordat zuiver archeologische foto's met biografische en anecdotische afbeeldingen afwisselen, maakt het geheel een wat bonte indruk, die nog versterkt wordt doordat de tekst telkens weer afbreekt om dan bij een nieuwe plaat opnieuw te beginnen. Aan de andere kant stelt dit in staat, het boek op iedere willekeurige bladzijde op te slaan en dan dadelijk boeiende lectuur te vinden.
De neutrale titel van het origineel, March of Archaeology, wordt in de vertaling door Triomf van de tijd weergegeven. Het is ten opzichte van zo vele ruïnes en brokstukken wel zeer optimistisch gezien!
E.J.D.
| |
| |
| |
Mr. Frans Erens, Vervlogen Jaren. Vervolledigd uitgegeven en van aantekeningen voorzien door Harry G.M. Prick; met een inleiding van Anton van Duinkerken. - N.V. Uitg. Mij. W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1958. 486 blz. f 16.50. Zwolse drukken en herdrukken.
De herinneringen van Frans Erens werden na zijn dood voor het eerst uitgegeven in 1938, met een inleiding van Van Duinkerken. Het intensieve contact van Erens met de Tachtigers en de afstand, die hij van hun Beweging kon nemen wegens zijn vroege internationale oriëntatie, maakten zijn memoires tot de belangwekkendste onder de vele, die op Tachtig betrekking hadden. Vervlogen Jaren was echter spoedig uitverkocht. Deze herdruk komt dus zeer gelegen. Van Duinkerken herschreef zijn inleiding, waardoor de figuur van Erens, in het bijzonder als literair criticus, duidelijker is geworden. Prick zorgde, behalve voor aantekeningen, voor een uitvoerig en waardevol personenregister. Hij breidde het boek uit door er andere herinneringsstukken van Erens aan toe te voegen: Stille Steden, Aanteekeningen uit Spanje, In Duitschland en thans volledig Uit mijn Dagboek. Ook die stukken zijn dus nu binnen bereik. De uitgave overtuigt opnieuw van het goede schrijverschap van Erens; de herinneringen leest men geboeid en geamuseerd door.
| |
Dr. W.M.H. Hummelen, De Sinnekens in het Rederijkersdrama. - J.B. Wolters, Groningen, 1958.
Dit onderzoek naar de functie en de vorm van de sinnekens in het rederijkersdrama van de zestiende eeuw is noodzakerlijkerwijs een studie geworden van de structuur van dit drama. Want de sinnekensrol is een integrerend deel van het rederijkersspel. Het onderwerp wordt zowel principieel als historisch aan de orde gesteld. Naast de studies van Mak is het boek van Hummelen een belangrijke bijdrage tot de kennis van het toneel der rederijkers.
| |
J. Koopmans, Letterkundige Studiën over de 17e en 18e Eeuw. Verzameld en ingeleid door Dr. C.M. Geerars. - N.V. Uitg. Mij. W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1958. 197 blz. f 6.25. Zwolse reeks van taal- en letterkundige studies, nr. 9.
Dit is een derde bundel Koopmans-studiën. De eerste (1906) bevatte twee opstellen, respectievelijk over Hooft en Vondel. De tweede (1931) gaf studies over letterkundige werken der negentiende eeuw; deze nieuwe bundel heeft beschouwingen over Roemer Visscher, Cats, Westerbaen, Hoogvliet en Willem van Haren. De verzorger voegt zijn oordeel toe aan die van De Vooys en Verwey. Hij deelt mee wat na de verschijning van Koopmans' opstellen over elk van zijn onderwerpen is gepubliceerd (en dat is soms heel weinig) en geeft een lijst der geschriften van J. Koopmans. Zowel voor de historie van de Nederlandse literatuurbeschouwing als wegens de geringe aandacht die aan schrijvers als Hoogvliet en W. van Haren werd besteed, is de bundel van waarde.
| |
| |
| |
Willem Sluiters, Buiten-Leven. Met Johan Wessings Levensbeschrijving van den dichter; met een inleiding en aantekeningen door F.C. Kok. - N.V. Uitg. Mij. W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1958. 178 blz. f 6.25. Zwolse drukken en herdrukken, nr. 27.
De Zwolse reeks schenkt terecht aandacht aan de dichters van het tweede plan. Sluiters, de Eibergense dichter, is, na zijn dood in 1673, gedurende de gehele 18e eeuw een populair dichter geweest. Door inleiding en uitvoerige aantekeningen wordt Sluiter goed geplaatst in het geheel van de moralistische literatuur der zeventiende eeuw.
| |
Justus de Harduwijn, De Weerliicke liefden tot Roose-mond - 1613 -. Ingeleid en met aantekeningen voorzien door Dr. O. Dambre. - N.V. Uitg. Mij. W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1956. 184 blz. f 4.60. Zwolse drukken en herdrukken, nr. 21.
Dit is een herdruk van het enig bekende exemplaar van deze belangrijke sonnettencyclus uit de eerste jaren van de 17e eeuw. De levendige bedrijvigheid van de literatuurhistorici, die deze periode onderzoeken, maakt de uitgave van Harduwijns gedichten zeer welkom.
| |
Liederen van Mechteldis van Lom en andere annuntiaten, voorafgegaan door de Transcedronkroniek van Barbara de Put; ingeleid en met aantekeningen voorzien door N. Wijngaards. - N.V. Uitg. Mij. W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1957. 276 blz. f 8.25. Zwolse drukken en herdrukken, nr. 25.
Dit is ten dele een herdruk, ten dele een eerste druk van een kloosterkroniek en van geestelijke liederen uit de 17e eeuw. De uitgave is belangrijk, omdat zij mede kan dienen tot het onderzoek van het voortleven der middeleeuwse tradities op literair gebied in de tijd van de renaissance.
| |
Dr. N.C.H. Wijngaards, Mechteldis van Lom 1600-1653. Dichteres en Annuntiate van Venlo. - N.V. Uitg. Mij. W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1957. 178 blz. f 6.30.
Dit boekje is tegelijk met het bovenstaande verschenen en bevat een onderzoek naar het werk en de persoon van de dichteres Mechteldis van Lom, haar techniek, taal en stijl.
| |
Prof. Dr. L.C. Michels, Filologische Opstellen. Deel I. Stoffen uit de Middeleeuwen; deel II. Stoffen uit de 16e en 17e eeuw. - N.V. Uitg. Mij. W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1957 en 1958. 249 en 386 blz. f 7.50 en f 16. -. Zwolse reeks van taal- en letterkundige studies, nr. 2 en nr. 8.
Het zal degenen die de Nederlandse taal bestuderen een bijzonder genoegen doen dat op bovengenoemde wijze vele belangrijke, maar in tijdschriften verspreide artikelen van de Nijmeegse filoloog Michels, nu emeritus, gemakkelijker bereikbaar zijn geworden. Zijn opstellen over de Reinaert, Elckerlyc, Het Spel van den Sacramente van der Nyeuwervaert en Mariken van Nieumeghen, over Het Geuzenliedboek, Stalpert van
| |
| |
der Wiele en Constantijn Huygens blijven hun waarde behouden temidden van de vele taalkundige aantekeningen, die de betekenis van onze letterkundige werken uit vroeger eeuwen zuiverder helpen vaststellen.
J.C. Brandt Corstius
| |
Scientia. Handboek voor Wetenschap, Kunst en Religie, in 3 delen, onder redactie van Prof. Dr. E.J. Dijksterhuis, met medewerking van 33 specialisten uit Noord- en Zuid-Nederland. - W. de Haan N.V., Zeist. Deel II en III, 1957. Respectievelijk 358 en 448 blz. Prijs f 21. - per deel.
Op bladz. 332 en 333 van de jaargang 1957 (II) is deel I van dit verzamelwerk besproken. Wij gaven als onze indruk te kennen, dat dat deel zeer goede verwachtingen wekte omtrent het geheel, en wij voegden daaraan toe, dat wij met grote belangstelling naar de volgende delen uitzagen. Van deze hebben wij nu kennis genomen en wij zijn in onze verwachtingen niet teleurgesteld. Ook hier krijgen wij weer een reeks voor het merendeel voortreffelijk geslaagde overzichten over afzonderlijke takken van wetenschappen onder ogen. Deel II is gewijd aan de kunstgeschiedenis en voorts aan die wetenschappen welke de menselijke samenleving in den brede bestuderen; als daar zijn: geschiedenis, aardrijkskunde, culturele antropologie en antropobiologie, verder sociologie, economie en rechtswetenschap, waaraan nog een afzonderlijk hoofdstuk wordt toegevoegd over rechtsfilosofie. Deel III brengt ons in de wereld van de wiskunde, de wetenschappen der zogenaamde levende en dode natuur, alles weer in wijde zin genomen, om te eindigen met twee beschouwingen over de wijsbegeerte der natuurwetenschappen en over de geschiedenis derzelve. Men zal het begrijpen, dat een recensent de merites van een inleidend en algemeen oriënterend werk als dit Scientia het liefst zal beoordelen aan de lectuur van die hoofdstukken, die hem geheel vreemde wetenschappen behandelen. Dat zijn in het geval van ondergetekende de in deel III besprokene. Hij kan voorzeker niet verklaren, dat hij alles heeft kunnen volgen tot in het laatste detail, evenmin dat de lectuur hem altijd gemakkelijk is gevallen. Maar wel kan hij verklaren, dat alle medewerkers zich op loffelijke wijze beijverd hebben om het de niet deskundige niet al te moeilijk te maken en er, de een met meer gemak dan de ander, in geslaagd zijn een sprekend en belangstelling wekkend beeld te geven van het door hen beheerste vak. Overziet men het geheel, dan heeft men inderdaad onder ogen een duidelijk in kaart gebracht overzicht van wat er heden ten
dage in de wereld der wetenschappen omgaat. Wie op verstandige toelichting over dat zo brede veld van menselijke werkzaamheid prijs stelt, kan hier zonder twijfel terecht. Hij wordt voorgelicht door bij uitstek deskundigen.
Dit is de tweede uitgave. Het is stellig niet uitgesloten, dat te zijner tijd een derde volgen zal. Dan zou ik de redacteur in overweging willen geven een hoofdstuk te laten schrijven over de medische wetenschap. Er zal zonder twijfel een verstandig, deskundig, breed denkend geneeskundige te vinden zijn, die op begrijpelijke wijze kan schrijven over de algemene aspecten ook van die wetenschap. Ik noem bij voorbeeld: het gezonde en het zieke lichaam, diagnostiek en therapie, psychosomatische zienswijze, de specialisering en haar gevaren, en wat dies meer zij. Ook zulk een hoofdstuk zou met graagte gelezen worden.
v. Gr. |
|