A. Koolhaas
‘Prijs de zee’
Met recht heeft Emmy van Lokhorst in het vorige nummer de unieke kwaliteiten van Herman van der Horsts nieuwe film Prijs de zee in het licht gesteld. Van der Horst bedrijft de filmkunst als waarschijnlijk geen ander op de wereld en het bereikte resultaat is in het geval van deze film over Nederland zo sterk, dat iedere, voor film enigszins gevoelige toeschouwer na afloop geslagen in zijn stoel blijft zitten door zoveel elementaire kracht.
De Nederlandse film heeft vooral in Van der Horst en Haanstra twee kunstenaars gevonden, die niet alleen op internationaal niveau werken, doch die dat niveau zelfs voor een goed deel bepalen. En dat is voor enige Nederlandse kunst een uitzonderlijk iets.
Maar juist omdat Prijs de zee zulk een belangrijk kunstwerk geworden is, dat in de Nederlandse pers een diepe indruk heeft gemaakt - zoals het werk na het festival te Cannes, waar het internationaal ten doop zal worden gehouden, overal in de wereld zonder twijfel diepe indruk zal maken - loont het de moeite om er nog wat dieper in te treden, dan Emmy van Lokhorst heeft gedaan en om met name zich af te vragen of de compositie welke zij zo heeft geprezen, niet het enige zwakke punt van de film is.
Wanneer er een Nederlandse film van een zo grote betekenis verschijnt, dient men hem van alle kanten te bezien.
Filmkunst wordt vrij uitgebreid bedreven in ons land en er zijn zoveel goede voorbeelden van die kunst te signaleren, dat het in ieder opzicht verantwoord is bij de verdiensten en de fouten op eendere wijze stil te staan, als bij de voortbrengselen van andere kunsten gedaan wordt. Filmkunst is in Nederland volwassen en er dient dicussie over te zijn.
In Prijs de zee geeft Van der Horst in een grote greep een aantal indrukken van Nederlands leven en Nederlandse schoonheid in relatie tot de zee en tot wat met de zee samenhangt. Hij begint met het op gang brengen van een molen, die hij als symbool kiest voor wat er in Nederland bepalend is voor het water en voor de wind. Hij voert die wind op tot een razernij van beelden, tot een tyfoon van Nederlandse ruigheid, waarin landschappen meespelen, zeilers, golven, molens, om te eindigen met het ingrijpen van de molenaar, die tracht zijn door de storm op hol geslagen molen weer tot bedaren te brengen. Die molen is een symbool! Doch dan verlaat Van der Horst het symbool ineens, om te komen tot een filmische karakteristiek van moderne stedenbouw, van de hoogovens, van de scheepsbouw, culminerend in een magistraal gefilmde en gemonteerde weergave van het op zijn plaats brengen van een segment van een in aanbouw zijnd schip. Daar is ineens iedere symboliek zoek en komt de filmer tot een stuk werkelijkheid - zij het dan in film onnavolgbaar vertelde realiteit. Die symboliek van de molens uit het begin botst echter met die werkelijkheid.
Het zijn ongelijksoortige grootheden, die niet zozeer als zodanig opvallen, omdat de montage die de filmer toepast uiteraard in een eendere stijl geschiedt. De vorm, de filmische vorm van de diverse hoofdstukken uit Van der Horsts film, blijft gelijk, doch de inhoud wisselt telkens en is bovendien telkens zo volkomen verschillend van karakter, dat bij een minder meeslepende toepassing van de filmmiddelen - beeld, geluid, ritme en associaties - iets onzinnigs ontstaan zou zijn. Nu heeft men niet de tijd om na te denken, omdat de ene indruk wordt weggeblazen door de volgende, die nog sterker is;