een, die bliksems goed op de hoogte was van alles, wat er honderd jaar na zijn eigen tijd plaatsvond.
Dit fenomeen gaf aan Gerretsons historische, zowel als aan zijn politieke visie een basis in de tijd, die men haast miraculeus zou willen noemen. Het was niet zo, dat hij een bepaalde ontwikkeling kon voorspellen: hij zag haar als het ware voor zijn ogen gebeuren. Hij zag de afscheuring van Nederlands-Indië, omdat hij de rebellie van 1830 in zijn eigen leven, in Brussel zag. Hij was door deze wonderlijke begaafdheid een soort Cassandrafiguur. Hij rekende er overigens op, dat men de waarschuwingen, opgesloten in zijn ooggetuigeverslagen, in de wind zou slaan. Hij heeft eens gezegd: De Muze der Geschiedenis mag men vergelijken met de directrice van een slecht-renderend bioscooptheater. Hij vergat dan wel eens, dat hijzelf ook niet in de zaal zat te kijken. Hij speelde mee.
Maar wat een voorrecht hem te hebben zien spelen.
Geerten Gossaert daarentegen heb ik maar eenmaal ontmoet. Hij kwam, evenals Gerretson, hiertoe uit een andere tijd. Hij had voor die ontmoeting een kleine vijftig jaar afgelegd. Het was op een avond in zijn huis aan het Utrechtse Janskerkhof.
Gossaert had zijn leven lang maar een matige belangstelling gehad voor Gerretson. En anders dan bij de professor was zijn belangstelling voor zijn hedendaagse omgeving beperkter gericht en stiller van expressie. Het gebeuren in de letterkunde lag hem na aan het hart, maar hij stond er tegenover met het soort laisser faire, dat ook het ontstaan van zijn Experimenten had gekenmerkt.
De dichter in zijn vroegste en stilste ogenblikken was misschien het jongetje geweest, het kind, dat onder de tafel in de huiskamer had gezeten, roerloos, ongezien, terwijl een klankenritme in zijn hoofd bonsde. Hij was, zei hij, nog geen twintig, toen het in woorden ging uitbotten. Hij stond daar zelf tamelijk koel, misschien wel wat geïrriteerd tegenover, blij, dat de uitbarsting voorbij was, het papier gevuld en het hoofd weer leeg. Dat ging, zei hij, nagenoeg aldus: Ik heb altijd de wezenlijke waarde behoefd en erkend van vormen, die men uiterlijke zou kunnen noemen, maar die toch ook wel meer zijn. De titel van het gedicht bij voorbeeld en de vorm en de kwaliteit van het papier. Zodra ik eindelijk de titel wist, schreef ik die bovenaan, een soort ei, dat stukgeslagen zou worden. Links en rechts op het papier twee verticale strepen: daar moest de inhoud tussen vloeien. Van die inhoud wist ik dan nog niets, wel van de klanken en vormen. Dan kwam het en dan was het gedaan.