De Gids. Jaargang 121
(1958)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 117]
| |
[pagina 118]
| |
WIJ ZIJN ALS DE DODEN, WIJ WETEN /
wij denken niet meer en wij rekenen niet,
wij betekenen niets en wij doen niets
behalve vervuld raken van het woord
en het woord is een zaad en een dode,
een godenverschijning en een teug wijn,
een schoof koren en een boom lover,
vol zomer en tegelijk
vol van de andere drie seizoenen;
een woord is te veel om te noemen,
het is alles en het is niets,
geen denken, geen doen, geen teken,
het is vol zoals de maan vol is
en leeg als de aarde,
maar de doden diep in de mond,
deze geteisterden
weten
wat het nabijste is.
MAAR WAT HET NABIJSTE IS /
verbijsterend veel is nabij,
de moeder bijvoorbeeld, de vader
en wat men zich voorstelt te worden;
het meisje, het water, de bomen;
men wortelt, men wil nabijheid
nog liever dan vrijheid, men wil
meer stilte om goed te zwijgen,
meer eigendom, warmte, verwantschap,
geen afstand in denken en taal,
men wil vooral
regelmaat, ademhalen,
wakker worden naast iets
dat ook op en neer gaat, een vrouw
slapend in bed aan te treffen
of de oneffen
zee ademend eb en vloed
of de zon zelf, maar nee
dat is niet goed
uit te spreken.
| |
[pagina 119]
| |
HET BLIJFT IN DE ADEM STEKEN /
want waar ik in leef ligt vóor
of achter mij, om het even,
het ligt wijd om het leven,
ik kan er niet mee door,
ik moet
aan deze zijde blijven,
de kant van het bloed
aderen, adem en ziel,
omloop, tot tien tellen, wijzen,
dát zeggen, dáar en zó
en niet anders,
distantie,
verwijdering.
- - -
De doden die kunnen niet spreken,
want die zijn er midden in.
Maar bij ons moet het eerst breken,
anders wordt het geen teken,
dan blijft het bij het begin.
HET LICHT EN DE DUISTERNIS /
daarvoor is niets en daarachter.
De klank van het eerste woord
is zichtbaar geworden, een straling,
een strelen van oppervlakken
zonder ze aan te raken,
een mogelijkheid om te zijn
in de vorm van de dingen, de mensen,
zonder zweet, zonder huid ertussen
zonder in en uit.
Het licht en de duisternis -
een spreken en een onzichtbaar zwijgen,
dat geen oor heeft gehoord, dat hoger
en lager is dan de wereld
voor mij of achter mij,
een ring van licht om mij heen,
een put van duisternis door mij.
| |
[pagina 120]
| |
HET IS NIET TE VERGELIJKEN/
omdat er geen afstanden zijn,
geen handen, geen voeten, alleen
de lichamen in het graf.
Het is niet te vergelijken,
het spreken houdt op en er gaat
geen windwijzer heen en weer,
geen veerpont; een ronde tafel
zonder begin of einde;
geen zijn of niet zijn, geen zaad
barstend om anders te worden:
wat doet men dan nog met woorden,
beelden, een regel, zin
en onzin; er is maar één
heel woord meer.
En dat wordt gezien.
DE DOOD KENT GEEN OVERGANG /
ik draag mijn hart in mijn borst
als een rots in de woestijn,
een fles wijn in de kelder,
een ster in de hemel.
De dingen zijn helder naarmate
ze eenzamer zijn, completer
wanneer men ze verder uiteenzet,
Zo draagt men het een naar het ander
want leven is dragen en overgaan.
De wijn wordt bloed in mijn lichaam,
het water draagt sterren in de boezem
en de steen wandelt:
overgankelijk leven, maar O
vergankelijk leven...
| |
[pagina 121]
| |
WIJ KUNNEN ALLEEN MAAR KIJKEN /
kijken met hart en ziel,
hoe het licht is op aarde:
als een mes op de keel;
hoe het licht is op aarde:
meer dan geluid;
als twee schepselen parend
als een schelp of een golf of een huid,
als een schaap tussen wolven,
als een schip op zee;
het licht is op aarde
als ja en nee,
evenzo zwaarwegend
als liefde is in de borst,
het is bloedgetuige
van water en dorst,
het licht staat op de aarde
en wat kan ik anders doen
met alle schepselen samen
dan languit liggende,
languit in de lichamen
(en het is meer dan tijd,
haast moeten wij er uit)
bidden van eeuwigheid
tot amen?
Een en al ontvankelijkheid?
En daarom moeten wij kijken
ONS LEVEN LANG.
|
|