| |
| |
| |
Nieuwe boeken
Het Nederlands Theaterjaarboek. Redactie Luisa Treves. - Buijten en Schipperheijn, Amsterdam.
Het eerste lustrum van het Theaterjaarboek doet ons duidelijk beseffen, welk een belangrijke plaats deze publicatie in ons toneelleven inneemt. Het roept de herinnering op aan de voorstellingen der verschillende gezelschappen, door een schat van uitgelezen foto's, maar ook door een nauwkeurig overzicht van het repertoire, zodat het boek een onmisbare functie vervult als naslagwerk. Wie zich meer dan voorbijgaand voor het toneel interesseert, wordt door deze uitgave gestimuleerd, om er blijvend aandacht aan te wijden.
De toneelspeelkunst is ephemair. Door een publicatie als deze worden indrukken, die reeds aan het verbleken waren, verlevendigd. Een boek kan men te allen tijde herlezen, een toneelstuk, dat niet meer op het repertoire staat, vindt men niet terug. Men kan dankbaar zijn voor de volharding, waarmee Luisa Treves dit werk is blijven doorzetten in een land, dat nu eenmaal niet ‘theatre-minded’ is als bijvoorbeeld Frankrijk. In deze vijf jaarboeken, die nu in een verzamelband met een register verenigd kunnen worden, kunnen wij de getijen van de seizoenen en van de jaren bestuderen.
De directies van vrijwel alle gezelschappen hebben hun gelukwensen gezonden bij de verschijning van dit lustrumnummer. Het is, zoals de redactrice zegt, inderdaad een levende schakel tussen publiek en toneel, hetgeen van eminent belang geacht moet worden. Een vijftal jaaroverzichten geeft een rijk documentatie-materiaal, daar ook de nederlandse balletgroepen, de buitenlandse gastvoorstellingen, het Holland Festival in hun activiteit worden herdacht; data der voorstellingen, dramatis personae en vertolkers, adressen der directie, talloze details en wetenswaardigheden dragen bij tot dit overzicht, dat, met de zeldzaam fraaie foto's en de artistieke lay-out van H. Salden een geheel vormt, dit kranige lustrum waardig.
E.v.L.
| |
Dr. H.W.F. Stellwag, Selectie en Selectiemethoden. Een inleidende studie in het aansluitingsvraagstuk L.O. en V.H.M.O. - J.B. Wolters, Groningen, 1955. 490 blz. f 17.50.
Maatschappelijk zowel als paedagogisch is het vraagstuk der aansluiting van L.O. en V.H.M.O. uiteraard van grote betekenis. In het algemeen is dit aansluitingsvraagstuk een fundamentele kwestie voor hen die zich bekommeren om struktuur en funkties
| |
| |
van een onderwijsstelsel als geheel. Staatscommissie op staatscommissie heeft er zich mee beziggehouden. Veel veranderd is er echter bij dit al niet. Een ‘betere selectie’ voor een bestaande tak van onderwijs zou - zo merkt schrijfster op blz. 13 terecht op - nooit wat anders kunnen betekenen dan de bestendiging a priori van die tak van onderwijs, zou hoogstens kunnen leiden tot wijzigingen in de opleiding tot toelating of in die toelating zelf. Daarmee is echter een a priori gesteld, dat paedagogisch onaannemelijk genoemd mag worden. Dit te meer, wanneer men overweegt, dat het ‘moeilijke geval’, het geval ‘dat niet past’, juist het geval is, dat paedagogische bejegening in bijzondere mate verdient, niet: loutere afwijzing en verwijzing. Ook het feit, dat scholen en schooltypen samenhangen met sociologische ideologieën, maakt de bepaaldheid ener selectie door een als geijkt beschouwd schooltype uitermate bedenkelijk. Dergelijke ideologieën lopen bovendien vaak sterk achter.
Zulke schaduwen vallen uiteraard op alle selectiemethoden, ook op de tests, die immers eveneens een juiste selectie zullen moeten identificeren met blijvend succes op de bestaande school. Een aantal hoofdstukken houdt zich dus uiteraard met de intelligentie-tests en hun toepassing bezig. De zwakke grondslagen van zulke tests komen hier aan de orde; hun resultaten worden voornamelijk bezien in het licht der omvangrijke Engelse ervaringen.
De historische ontwikkeling van het zgn. toelatingsexamen in Nederland, behandeld in het 2e gedeelte van dit boek, laat diverse pogingen zien binnen een kader dat zich niet wijzigt. Daarmee wordt nu de verbinding tot stand gebracht met het werk van wijlen Kohnstamm en G. van Veen. Hier volgen interessante studies over het stilleesstuk als leer- en selectiemiddel. Voornamelijk op grond van enquête-materiaal wordt het oordeel van leraren bij het V.H.M.O. omtrent het thans gebruikelijke toelatingsexamen vastgesteld. De betekenis der ‘hoofdenverklaring’ wordt op soortgelijke wijze bekeken. ‘Schoolorganisatie en Selectie’ vormt de afsluiting van het tweede deel van dit instruktieve werk. Deel III is geheel gewijd aan de proefklasse, terwijl de resterende 100 blz. bestaan uit aantekeningen, bibliografie en aanhangsels. Schrijfster vermeldt voor dit 3e deel zeer geprofiteerd te hebben van de medewerking van de heer R. Schoufour. Dit deel immers bevat vnl. de bijdrage die het Paedagogisch-Didactisch Instituut der Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam tot het onderzoek van de selectie door middel van een proefklasse gemaakt heeft en daarbij is deze medewerker van dit instituut uiteraard nauw betrokken geweest. De verschillende doelstellingen, die men bij de inrichting van proefklassen hebben kan, vinden hun uitdrukking in verschillende vormen van uitvoering van een dergelijk experiment. Dat echter de opnemende school als zodanig wezenlijk van aanpak en struktuur veranderen zou door de invoering van dit selectiemiddel, kan men niet zeggen. Wat dat betreft, blijft de zaak dus al evenzeer bij het oude als wanneer men bv. tests gaat gebruiken. Van de proefklasse tot de voorbereidende klasse, ce n'est qu'un pas. Maar zelfs die ‘voorbereidende’ klas blijft in zichzelf besloten t.o.v. de school die daarna ‘het eigenlijke’ werk gaat doen.
Uit het in Hoofdstuk XVIII meegedeelde omtrent de selecterende waarde van een vak in de proefklasse blijkt, dat op een toelatingsexamen eigenlijk alleen Nederlands, in een proefklasse vooral Duits een selecterende waarde heeft.
De analyse van het praktische werk in en de leiding van een proefklasse in de beide laatste hoofdstukken vormt een belangwekkende afsluiting van het geheel.
| |
| |
Dit werk legt getuigenis af van konkrete zin voor hetgeen thans in ons onderwijs aan de orde is, van de vereiste belezenheid en van degelijke en fundamentele kennis van zaken. Het geeft geen ‘eigen oplossing’, die immers zou neerkomen op een totale onderwijshervorming inclusief een leraarsopleiding, welke wat anders is dan het eerste beginnetje dat wij thans hebben. Het boek is verder van belang, omdat het opnieuw laat zien, hoezeer het karakter van de paedagogiek zich sedert Kohnstamm's optreden gewijzigd heeft, d.w.z.: hoezeer het positieve onderzoek van primordiale betekenis is geworden en hoe volledig er een einde gekomen is aan een periode, waarin ieder maar zo'n beetje meepraatte. Dat doet men nu weliswaar nòg wel, maar er is nu een vak gegroeid, waar dit gebabbel en gebeweer slechts hinderlijk zijn kan. Wij zijn schrijfster dus dankbaar voor de grote arbeid, die zij aan dit vak besteedde toen zij dit boek schreef.
M.J. Langeveld
| |
Homerus, Ilias. Vertaald door M.A. Schwartz. - Tjeenk Willink & Zoon, Haarlem, 1956. VIII + 378 blz. Prijs geb. f 11.50.
Het is duidelijk, wat de vertaler met dit werk heeft bedoeld: evenals hij het reeds met de Odyssee heeft gedaan, nu ook de Ilias - het grotere kunstwerk der twee - aan den niet vakkundigen lezer aanbieden in een getrouwe, smaakvolle vertaling in proza. In beginsel blijft het waar, dat poëzie alleen in poëtischen vorm vertaald mag worden, d.w.z. tot nieuw, ander- en toch gelijksoortig, leven mag worden gebracht. Maar deze principiële regel houdt geenszins in, dat met name het homerische epos zich niet zou lenen voor een weergave in proza. Immers de gang van het verhaal, de bekoring van het gesprokene, de tekening der karakters, onderling zo verschillend en ons, mensen der twintigste eeuw, toch zo nabij, de mythisch-heroïsche sfeer, het beeld van een oude, belangwekkende beschaving, dat alles kan onaangetast blijven. Mits de vertaler voldoende in de materie thuis is en de uitdrukkingsmiddelen van beide talen, ook in onderling verband, beheerst. Dit is het geval met den oud-rector van het Nijmeegse gymnanasium, die zijn otium vruchtbaar maakt voor velen door het ene boek na het andere ter beschikking te stellen van de lezers die belang stellen in de klassieke Oudheid, d.i. in den mens en zijn levensuitingen. Het spreekt vanzelf, dat niet overal een zelfde peil wordt bereikt. Zo zijn, naar mijn smaak, de van hartstocht vlammende woorden, die Achilles tot de afgezanten der Grieken richt, in de vertaling wat mat uitgevallen. Maar daar staan voortreffelijk geslaagde gedeelten tegenover, b.v., om in dezelfde gevoelssfeer te blijven, de twist in het eerste boek, en, aangezien zelfs ‘Homerus wel eens heeft gedommeld’, mag men het den vertaler niet te zeer euvel duiden. Aan de duidelijke verdiensten van zijn boek doet dat niets af. Ik wens het in veler handen.
v. Gr.
| |
Dr. A. van Bieman e.a. Voldoening van de arbeid. - Nederlands Gesprekcentrum - Publicatie No. 14. - J.H. Kok, Kampen; Het Spectrum, Utrecht; W.P. van Stockum, Den Haag.
Dit is opnieuw een van die uiterst instructieve publicaties waarmee het Nederlands
| |
| |
Gesprekcentrum ons de laatste jaren verheugt. Het handelt over de voldoening van de arbeid, d.w.z. de voldoening die arbeid geven kan en, als het goed is, geven moet. Zoals steeds wordt deze kwestie van verschillende wereldbeschouwelijke gezichtspunten uit bekeken. Als inleiding fungeert een korte samenvatting opv. van de rooms-katholieke, de reformatorisch-christelijke en de humanistische visie op de geestelijke achtergronden van de arbeid.
Het bestaan van een instelling als het N.G.C. is een verblijdend verschijnsel. Het aanvaardt met realiteitszin de geestelijke verdeeldheid van ons volk als een feit en streeft er nu naar, de minder gunstige gevolgen die er uit voortvloeien, door onderlinge samenwerking te verzachten. Dat is veel vruchtbaarder dan maar steeds over verzuiling te jammeren.
E.J.D.
| |
Henry S. Lucas, Dutch immigrant memoirs and related writings selected and arranged for publication by -. Van Gorcum & Comp., Assen, 1955, 2 dln.
Toen in september 1846 Ds van Raalte met de eerste emigranten op de Southerner uit Hellevoetsluis afvoer, opende hij een uitweg voor talloze kleine luiden, die in Nederland het leven niet meer verdragen wilden. In het decennium, dat volgde, trokken steeds nieuwe groepen, vooral van Afgescheidenen, weg naar Amerika, waar het leven van pionier, dat is van vrijheid lokte. Het waren, zoals men weet, niet alleen orthodoxe Protestanten, die de reis waagden, er waren ook Rooms-Katholieken, ook godsdienstig onverschilligen. Uit dorp of streek waren zij meestal nog nooit weg geweest, zodat hun avontuur al begonnen was, toen zij in het grote Rotterdam arriveerden. Zij vestigden zich in de nog niet of nauwelijks in cultuur gebrachte gebieden tussen Ohio en Mississippi of nog verder westelijk in Minnesota en Dakota en brachten naar hun nieuwe, moeizame leven hun eenvoudige rechtzinnigheid en ook wel hun neiging tot secte-vorming mee. Toen zij na een vijf- en twintig jaar een bestaan hadden gebouwd op eigen kracht, kwam over hen het gevoel iets groots te hebben verricht, dat waard was herdacht te worden. Na 1872 ontstaat een traditie van herdenkingsplechtigheden, die tot op heden in stand gehouden wordt.
Aan deze neiging om het eigen verleden levend te bewaren danken wij een aantal mémoires en verslagen, die hoofdzakelijk dateren uit de jaren negentig. Zij werden in 1910 e.v. gepubliceerd, maar worden nu in een fraai verzorgde editie opnieuw uitgegeven door een Amerikaanse geleerde, die stamt uit een pioniersgezin. Hij verzamelde bovendien een belangrijk aantal niet bekende of slechts in onvindbare kranten gedrukte geschriftjes, zodat we in dit boek een rijk, deels nieuw materiaal vinden. Het zijn twee dikke delen geworden, waarin de Nederlandse teksten steeds door een Engelse vertaling gevolgd worden. De lectuur is ook voor hem, die zich niet speciaal met deze dingen bezig houdt, een bizonder genoegen. De editor kondigt een historiografische bewerking van deze stof aan in een studie van zijn hand, die in Michigan verschijnen zal.
E. Kossmann |
|