De Gids. Jaargang 119
(1956)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 156]
| |
H. Riemens
| |
[pagina 157]
| |
Pan-Amerkaanse gedachte? En indien dit zo ware, moest Monroe dan niet als haar geestelijke vader worden aangemerkt?
***
Vergeleken met de Noord-Amerikaanse vrijheidsstrijd was die van Zuid-Amerika, welke een generatie later aanving, lang en meermalen heel hachelijk. Dit houdt zonder twijfel verband met een trek in het Spaanse volkskarakter, in dit opzicht niet zonder verwantschap met het onze: de Spanjaard toont vaak een sterk geloof ook in een vaak wanhopige, althans wanhopig lijkende zaak. Bij de Zuid-Amerikaanse vrijheidsstrijd had men aan beide zijden te maken met Spanjaarden of hun afstammelingen; men behoeft zich de Spaanse burgeroorlog maar in herinnering te brengen om te beseffen, wat dit moest betekenen in termen van een verbeten strijd, vaak letterlijk op leven en dood gevoerd, en telkens weer opvlammend ook wanneer het lot schijnbaar reeds in deze of gene richting beslist had. Alom bracht deze moorddadige strijd ellende en verderf; de prijs van de vrijheid werd daardoor wel heel hoog. Zò hoog, dat vele Creolen van de aanvang af tegen die strijd gekant waren en zich - alweer met de hun eigen verbetenheid - te weer stelden aan de Spaanse zijde. Deze ‘godos’ (Gothen) zoals hun tegenstanders hen smalend noemden, bleven lang in de meerderheid en de rebellen in de minderheid. Men was in de nadagen van de Franse Revolutie en de vrees van de behoudende klasse, dat de revolutie in Zuid-Amerika soortgelijke zo niet ergere excessen zou brengen, leek maar al te gerechtvaardigd; de grote slavenopstanden gevolgd door moordpartijen op de blanken, die zich op Haïti hadden voorgedaan, waren een ernstige waarschuwing voor wat er kon gebeuren wanneer de Spaanse macht weg zou vallen. Het feit trouwens, dat de rebellen lang in de minderheid waren, is karakteristiek ook voor de Noord-Amerikaanse vrijheidsoorlog, evenals voor onze Tachtigjarige oorlog.Ga naar voetnoot*) Terwijl die lange en bange oorlog in Zuid-Amerika voortduurde, was de belangstelling van de wereld vrij groot, en dit vooral in de zelf onlangs vrij geworden Verenigde Staten en in Engeland. Het ging om het toekomstige lot van die landen - tot dusverre niet anders dan achteraf | |
[pagina 158]
| |
gelegen en kunstmatig geïsoleerde koloniën -, doch het ging ook om de plaats van Spanje in de wereld. Voor de kleine groepen burgers die zich hier en daar verstout hadden om de onafhankelijkheid uit te roepen, was de houding der neutrale landen van cardinaal belang. In Engeland zo goed als in Noord-Amerika lagen de sympathieën der bevolking bij de opstandelingen; getuigenissen van tijdgenoten laten hieromtrent niet de minste twijfel. Verheugend als dit medeleven op zichzelf was, de voorvechters der onafhankelijkheid in Zuid-Amerika verwachtten van de Verenigde Staten meer dan alleen een soort passieve sympathie; de naam van George Washington had overal een bekende klank en men beschouwde hem en de zijnen als strijders voor de vrijheid in het algemeen en niet slechts als Noord-Amerikaanse burgers, in het geweer gekomen tegen hun oude moederland. Geheel anders lagen de zaken in Engeland; dit, wist men in Zuid-Amerika, was de bondgenoot van Spanje toen het laatste land door Napoleon onder de voet werd gelopen, en ook daarna toen Wellington de oude monarchie herstelde. Men was dus al blij dat in Engeland de openbare mening de zaak der omwenteling steunde, en zonder betekenis was dit feit ook lang niet, aangezien die mening verhinderde dat de Spaansgezinde regering Spanje metterdaad ging steunen tegen de opstandelingen. In Noord-Amerika ware een pro-Spaanse regering ondenkbaar en daarom had hier de pro-onafhankelijkheids-stemming van het publiek geen practisch belang voor de opstandelingen, terwijl daarentegen de strikte neutraliteit van de regering diepe en soms bittere teleurstelling wekte. Zo kon het zijn, dat Engeland meer in tel kwam in Zuid-Amerika dan het onafhankelijke Noorden; uiteraard groeide de sympathie voor Engeland ook door de vele vrijwilligers die, afkomstig uit de legers van Wellington, naar Zuid-Amerika kwamen om Spanje mee te bevechten. In deze omstandigheden zal men ook de verklaring moeten zoeken voor de op het eerste gezicht wat verbluffend aandoende voorliefde van de ‘Libertador’ voor Engeland en zijn soms onverholen afkeer van Noord-Amerika.Ga naar voetnoot*) En zo hierin niet de gehele verklaring ligt van die opmerkelijk | |
[pagina 159]
| |
pro-Britse gezindheid, dan toch zeker een gedeeltelijke. Vergeten wij verder niet, dat Bolívar in 1815, in uiterst benarde omstandigheden, naar Jamaica vluchtte, waar hij ongestoord kon werken aan de voorbereiding van nieuwe aanvallen op Spanje. En wellicht de grootste invloed is op de toen nog zeer jeugdige staatsman uitgegaan van een vrij kort maar zeer succesvol verblijf in de Britse hoofdstad als afgezant van het juist onafhankelijk geworden Venezuela; dit was in 1811 en het betekende feitelijk het begin van Bolívar's publieke loopbaan. Hij werd er met onderscheiding behandeld, en genoot groter aanzien dan sommige andere vertegenwoordigers van Zuid-Amerikaanse landen, zo weet ons zijn biograaf Prof. G.A. Sherwell te verhalen. Bereisd als Bolívar was, was hij ook de toenmalige Verenigde Staten van noord naar zuid doorgetrokken, doch kennelijk had dit vrij vluchtige bezoek hem niet gemaakt tot een groot vriend van dat land. Tot het einde toe behield hij zijn sterke voorkeur voor Engeland: kort vóór zijn tragische dood in Santa Marta, in Colombia, maakte hij plannen om zijn weinige overgebleven bezittingen te gelde te maken en naar Engeland te reizen teneinde daar zijn laatste levensdagen te slijten. En wat beoogde Bolívar nu precies met het Congres dat hij te Panama bijeenriep? Het antwoord op die vraag is niet zo heel eenvoudig, omdat de kijk van Bolívar op de dingen van Spaans-Amerika zich voortdurend wijzigde onder de druk der omstandigheden, terwijl de bijeenroeping van het congres herhaaldelijk moest worden uitgesteld. Zo werd het niet een samenkomst van voor hun vrijheid strijdende gebieden (die elkaar zeker gevonden zouden hebben als bondgenoten), doch een congres van gevolmachtigden uit een aantal reeds onafhankelijk geworden landen die in feite weinig aanraking met elkaar hadden of wensten te hebben. Bolívar had in 1826, toen het congres bijeenkwam, de gedachte aan een Inter-Amerikaanse federatie, Spaans sprekend Amerika omvattend, reeds prijs gegeven. Hij joeg toen een ander ideaal na, dat evenmin in vervulling is gegaan: de aaneensluiting van de Andes-staten, landen die alle hun onafhankelijkheid te danken hadden aan zijn grote campagnes.Ga naar voetnoot*) Zó lang reeds had een congres als dat van Panama aan de Bevrijder voor ogen gestaan, dat hij op 5 September 1810 in een artikel voor de Morning Chronicle van Londen hiervan gewag maakte - en dit nog | |
[pagina 160]
| |
wel op een ogenblik dat de Spaanse macht maar nauwelijks aangetast was in Zuid-Amerika! Venezuela, zo schreef hij, zou wellicht aan Spanje de oorlog moeten verklaren, en het zou dan alle volkeren van Amerika uitnodigen op een congres, teneinde daar één grote federatie te vormen. Alle volkeren - dus ook de Verenigde Staten? Wij menen niet, dat Bolívar ooit dit - kennelijk onuitvoerbare - plan gekoesterd heeft. In 1814, na de (tweede) bevrijding van Venezuela, zond hij een brief uit, waarin hij stelde, dat de vrijheid van de nieuwe staten afhankelijk was van de ‘unie van geheel Zuid-Amerika in één politiek lichaam.’ En tenslotte onderstreepte hij in zijn befaamde brief van Jamaica de noodzaak van een internationaal congres, dat alle Spaans-Amerikaanse naties zou verenigen in één grote statenbond; dit was in 1815, toen de kansen voor de onafhankelijkheid weer zeer critiek leken. Trouwens, ook San Martin en O'Higgins, de leiders van de onafhankelijkheidsbeweging in Argentinië en Chili, hadden zich wel in die zin uitgelaten. Bolívar kwam op zijn denkbeelden terug, toen hij eenmaal een goed eind op weg was met de herovering van wat hij Colombia was gaan noemen: het oude Onder-koninkrijk Nueva Granada. Er gingen nu afgezanten naar noord en zuid, en in hun instructies stond over het internationale congres te lezen: ‘Het moet een verbond zijn dat waarlijk Amerikaans is, niet slechts een dat gegrondvest is op de beginselen van een gewoon offensief en defensief verbond. Het moet hechter zijn dan het verbond dat onlangs in Europa is gesloten tegen de vrijheid der volkeren... Het onze moet een bond zijn van zuster-naties, verenigd, sterk, en in staat om de aanvallen van vreemde machten te weren.’ Niet voor niets leefde Bolívar in de tijd der romantiek en de zijne zocht een klassieke inspiratie gelijk die van Byron. Dit congres dan moest herinneren aan dat van de twaalf staten-steden van het oude Griekenland, die hun afgevaardigden zonden naar Corinthe om daar als goede naburen hun gemeenschappelijke belangen te bespreken. Ook Amerika had zijn Isthmus, een brug tussen Noord en Zuid geslagen, met aan iedere zijde een Oceaan... Het congres moest daarom in Panama bijeenkomen. Deze liga van goede naburen moest bereid zijn om de beslechting van onderlinge geschillen op te dragen aan scheidsgerechten.Ga naar voetnoot*) En dan tenslotte distancieerde Bolívar zich van zijn eigen schepping. | |
[pagina 161]
| |
Hoezeer hij dat doet, blijkt duidelijk uit zijn brieven van 1825 en 1826, merkwaardig zowel om wat zij bevatten als wat zij niet bevatten over het congres dat toen bijeen ging komen. De afgevaardigden uit Colombia spoort hij aan tot voorzichtigheid - en dit Bolívar wie geen gedachte te stout was! Voor het overige bevat de zeer uitgebreide en goed bewaard gebleven correspondentie van die beide jaren maar heel weinig, opvallend weinig, over het congres. Tenslotte bereikt hem een rapport uit Panama, een lange reeks pathetische resoluties zoals internationale bijeenkomsten van deze aard die plegen aan te nemen. Bolívar vindt een sardonische vergelijking: dit congres, dat de wereld wil regeren, doch waar niemand acht op slaat, doet hem denken aan die krankzinnige Griek uit de Oudheid, die op een rots aan een veel bevaren zee ging staan en zich toen verbeeldde dat hij met zijn grote gebaren de schepen, die langs voeren, bestuurde... Welke bedoeling zat er nu eigenlijk wèl voor, toen het congres in zozeer gewijzigde omstandigheden bijeenkwam, verzaakt als het ware door zijn geestelijke vader? Die vraag stelde zich ook Henry Clay, de Amerikaanse Staats-secretaris, toen hij benaderd werd door de gezanten van Mexico en Colombia, die kwamen informeren of de Verenigde Staten zich in Panama wilden doen vertegenwoordigen.Ga naar voetnoot*) Het duurde vele maanden vóór er op deze vraag een antwoord kwam. Tenslotte meldde Salazar, de Colombiaanse gezant in Washington, dat hij geen nauwkeurig antwoord kon geven; de punten van de agenda (waaromtrent Clay vooroverleg had willen plegen) zouden vanzelf uit de discussies naar voren komen. Voor één ding behoefde men zich geen zorgen te maken in de Verenigde Staten: de traditionele Noord-Amerikaanse politiek van neutraliteit zou op geen enkele wijze in gevaar worden gebracht. Een veelzeggende opmerking, want in 1825 was Spanje's rol in Amerika, althans op het vasteland, geheel uitgespeeld en de nieuwe republieken waren - tenslotte - door de Verenigde Staten erkend; toch hield Washington blijkbaar nog vast aan een neutrale houding, en wij zullen nader zien waarom. Men zal, zo vervolgt Salazar, met elkaar kunnen spreken over de verhouding tussen neutralen en belligerenten en de daaruit voortkomende problemen. En voor het geval van de tussenkomst van een Europese mogendheid in Amerika zou men kunnen samenwerken met de Ver- | |
[pagina 162]
| |
enigde Staten, ja, die samenwerking in een geheim protocol kunnen vastleggen. Hier borduurde Salazar kennelijk voort op een tweede patroon van de Noord-Amerikaanse politiek, de Monroe-leer. Niet alleen over de agenda bestond onzekerheid, ook over de deelnemers. Behoorde Brazilië te worden uitgenodigd? Bolívar was er tegen geweest, maar tenslotte werd toch besloten om een uitnodiging naar Rio te zenden. Ongeveer evenzo stond het met de uitnodiging aan de Verenigde Staten; ook dit land had Bolívar aanvankelijk buiten het congres willen houden, maar toen de Vice-President Santander, die in feite de macht in Bogotá uitoefende terwijl de Bevrijder streed tegen de opstandelingen in Zuid-Colombia, tòch een uitnodiging had gezonden, keurde Bolívar dit achteraf goed. Er bestaat over dit congres, dat tenslotte min of meer in de lucht kwam te hangen, een ruwe schets, welke Lecuna heeft aangetroffen onder de papieren van Bolívar en die hij aan de Bevrijder zelf toeschrijft. Het stuk is anonym en tamelijk vaag; het spreekt van een permanent congres als orgaan van de gezamenlijke onafhankelijke landen van de Nieuwe Wereld; alle landen, grote en kleine, zouden gelijke rechten hebben en bijeen gehouden worden door een gezamenlijke wet, welke hun buitenlandse betrekkingen zou regelen en aan die landen een stabiliserende kracht zou geven. Een deelnemend land dat het slachtoffer zou worden van een vreemde aanval, of van binnenlandse anarchie, zou de hulp ontvangen van alle andere. Dan zou ook het vreselijke monster, dat het eiland Santo Domingo verzwolgen had, niet langer gevreesd behoeven te worden. (toespeling op de massa-moorden op blanke planters aldaar). Evenmin zou men het numerieke overwicht van de inheemse (Indiaanse) bevolking behoeven te duchten. Ofschoon dit stuk hier en daar een soort Pan-Amerikaanse klank heeft, was de vooropgestelde gedachte van Bolívar om de nieuwe staten te plaatsen onder Britse protectie, waarvan wij hierboven gewag maakten, daar kennelijk geheel mee in strijd. Duidelijk schreef Bolívar aan Santander: ‘Nuestra federación americana no puede subsistir si no la toma bajo su protección la Inglaterra...’ (Onze Amerikaanse Federatie kan niet voortbestaan als Engeland haar niet onder zijn bescherming neemt). Dit is dus iets gans anders dan de latere Pan-Amerikaanse samenwerking, waarvan de oorsprong en de drijfkracht in de Verenigde Staten te zoeken waren, en die geen banden met Europa zocht. Met welke bedoelingen heeft Bolívar deze schets geschreven? Want met Lecuna mogen wij aannemen dat hij de auteur van het stuk was. | |
[pagina 163]
| |
Belaunde meent, dat het stuk dateert uit de tijd, dat Bolívar nog hoopte als President van de beoogde Federatie zijn hoogste ambities te verwezenlijken; dit kan zeer wel zijn exclusivisme verklaren ten aanzien van landen die toch niet zijn leiderschap zouden willen volgen, zoals Brazilië, de Verenigde Staten of ook Argentinië. Belaunde vergelijkt de schets met een proeve voor een Volkenbond, en inderdaad vindt men er zekere elementen van in dit stuk. Een gedachte als deze paste geheel bij de Franse Encyclopaedisten, wier enthousiaste volgeling Simon Rodriguez weer leermeester van Bolívar was geweest. Doch wat men overigens in deze ruwe schets moge zien, zeker is dat het Congres van Panama er niet de verwezenlijking van bracht. Als deelnemende landen traden tenslotte alleen op Perú, Colombia, de Centraal-Amerikaanse federatie (die weldra uiteenviel) en Mexico. Groot-Brittannië stuurde een waarnemer, evenals Nederland. De Noord-Amerikaanse afvaardiging werd een drama: eerst verzette het Congres in Washington zich tegen deze nodeloos geachte uitgave (en dit in termen, weinig vleiend voor Zuid-Amerikaanse oren). Tenslotte werd toch de gezant in Colombia als waarnemer aangewezen, doch hij overleed op reis. Zijn opvolger bereikte Panama pas toen het congres al verdaagd was. Eén afgevaardigde hield een warm pleidooi voor een Pan-Amerikaanse federatie, de Peruaan Manuel Lorenzo Vidaurre. Dit doende merkte hij naïevelijk op, dat hij sprak in afwijking van zijn instructies! En inderdaad had niemand minder dan Bolívar hem matiging voorgeschreven; Vidaurre diende hoofd en hart te ontdoen van alle tropische warmte en zijn denkbeelden te vormen met de koelte van een Washington, zonder nochtans de verhevenheid van een Franklin te missen. Vidaurre had dus wel gelijk, toen hij opmerkte dat hij zijn instructies te buiten ging... Hoe dan ook, zijn geluid bleef zonder weerklank. Eveneens zonder weerklank bleef de merkwaardige gedachte van Bolívar over de Britse bescherming. Canning, de toenmalige Foreign Secretary, stond er zeer koel tegenover; hij wilde zich zelfs niet compromitteren door zijn land aan het congres te doen deelnemen; hij volstond met een waarnemer te zenden. Deze kreeg instructies mee die kennelijk bedoeld waren om de actie van het congres sterk te beperken. Zo ging het Canning bepaald te ver om aan een lichaam als dit de bevoegdheid toe te kennen, in Spaans-Amerikaanse conflicten te arbitreren. Engeland hield zich bij herhaling bezig met de landen aan de Plata-rivier en wenste daar geen invloed van het congres. Verder had | |
[pagina 164]
| |
Canning een ijzige afkeer van het republicanisme van Bolívar of van wie ook. Doch het verderfelijkst van al zou hij mogelijke invloed van Noord-Amerika door middel van het Congres van Panama achten. De vrees voor die invloed was overigens in 1826 bepaald nog ongegrond. Hierboven bleek reeds hoe lauw de Amerikaanse reactie was geweest. Bovendien waakte Bolívar tegen een te grote invloed van het Noorden, zozeer, dat hij welwillend reageerde op een Mexicaanse suggestie voor een militair verbond. ‘Ik ben van mening,’ zo schreef hij aan de Colombiaanse gedelegeerden naar Panama die deze suggestie overbrachten, ‘dat wij dit moeten aangaan tussen Colombia, Guatemala en Mexico, welke de enige staten zijn die aanvallen vrezen van de kant van het Noorden.’ Bolívar overwoog toen een plan om de Spaanse invloed in de Nieuwe Wereld voor goed te elimineren en daardoor ieder gevaar van een terugkeer der Spanjaarden op het continent af te wenden. Dit plan bestond uit een expeditie tegen Cuba en Puerto Rico, uit te voeren in samenwerking met Mexico; het gesuggereerde verdrag met Mexico kon daartoe een nuttig instrument zijn. In Washington moest men niets weten van een dergelijke expeditie; men ging hierin zò ver, dat zelfs de regering in Madrid werd ingelicht omtrent het officiële Amerikaanse standpunt. Tegelijkertijd ontvingen de Amerikaanse gezanten in Colombia en Mexico instructie om aan te dringen op matiging bij de verdere bestrijding van Spanje, en een zelfde opdracht ontving de Amerikaanse waarnemer bij het Congres van Panama. Hetgeen weer niet nagelaten kan hebben om velen in Latijns Amerika te irriteren. Men kan het falen van het Congres van Panama in verband brengen met de Noord-Amerkaanse of met de Engelse afzijdigheid; men kan het ook wijten aan de werkelijk miserabele omstandigheden, waaronder men tenslotte in dit tropische Corinthe met zijn wrede klimaat en zijn vele ziekten bijeenkwam. Doch voornamelijk faalde het Congres, omdat het ideaal van een federatie van Spaans-Amerika kennelijk veel te hoog gegrepen was. Trend schrijft in dit verband over Bolívar: ‘He thought of federating a string of countries as long as from Archangel to Zanzibar, and separated by enormous physical barriers. Even now, travelling salesmen sometimes forget that communications are scanty and that goods must be packed small. A recent writer from the United States heard Latin American customers exclaim: “Señor, for God's sake send me nothing that can't be carried | |
[pagina 165]
| |
by two men and a mule!” Two men and a mule could never have carried Bolívar's perpetual federation up the Orinoco and over the Andes. Continental policies needed vision - which Bolívar had, but they also needed roads, rails, wires, pipes and planes.’ Nu Bolívar zelf tot het inzicht gekomen was, dat dit grootse denkbeeld niet verwezenlijkt kon worden, ontviel de basis aan het Congres van Panama, en werd het tot een slag in de lucht. Hierin de kiem te willen zien van het latere Pan-Amerikanisme is niet wel mogelijk zonder de historische waarheid geweld aan te doen. Er was in Panama óók sprake van een Congres, en Panama lag in Amerika. En daarmee eindigt de gelijkenis met de latere serie Pan-Amerikaanse conferenties.
***
En de Monroe-leer? Kan men daarin het begin van de Pan-Amerikaanse gedachte terugvinden? Zien wij eerst naar de man, op wiens naam deze leer staat, en gaan wij vervolgens haar wording en aard na. De persoonlijkheden van James Monroe, Amerika's vijfde President, en van Simon Bolívar liggen ver uiteen. De laatste, opgevoed in een gegoed milieu, was een staatsman met grote verbeeldingskracht en een moedige, soms bijna doldrieste militaire leider, die zijn ganse energie en zijn vrij aanzienlijke middelen offerde aan de grote zaak die hij tot de zijne had gemaakt. Grote tegenkantingen bleven hem evenmin bespaard als ernstige teleurstellingen; de eerste had hij steeds weer met glans weten te overwinnen, doch de laatste vergalden het einde van zijn leven. Er is iets groots, ook iets tragisch-eenzaams in deze figuur, omstreden als weinige in de wereldgeschiedenis. Monroe doet naast Bolívar zeer middelmatig aan; hij is een man wiens taaie vasthoudendheid zijn grootste deugd of althans de voornaamste bijdrage tot zijn persoonlijke succes vormt. Weliswaar stamt Monroe uit het als aristocratisch bekend staande Virginia, de staat van Washington, Madison en Jefferson, maar hij behoort zelf tot een onbemiddelde familie. Als politicus voert hij een voorzichtige koers die aan niemand aanstoot mag geven; zijn grootste kracht ligt in het aanvoelen van het belang van de groep welke hij vertegenwoordigt. Tenslotte - want aan politiek succes ontbreekt het hem niet - wordt die groep het gehele Amerikaanse volk. De visie van een man als Monroe is niet groots; hij heeft oog voor het nauwe eigenbelang van zijn volk en niet voor wat daar bovenuit gaat, en wat | |
[pagina 166]
| |
op den duur wellicht toch kan blijken welbegrepen eigenbelang te zijn. En welke waren de onmiddellijke belangen van het Noord-Amerikaanse volk, toen men zich in Zuid- en Midden-Amerika tegen Spanje begon te verzetten? Wij gaan nu dus terug tot in 1810; reeds het jaar daarna treffen wij Monroe aan als Secretaris van Staat. Gedurende de ganse tijd van de strijd in Latijns Amerika tegen Spanje is Monroe dus aan de Noord-Amerikaanse zijde een centrale figuur in het buitenlands beleid, hetzij als minister hetzij als staatshoofd. Robert Smith was zijn voorganger als Secretaris van Staat, en deze heeft de politiek van Monroe ingeleid. Aan Poinsett, die als agent werd afgevaardigd naar het opstandige Buenos Aires, gaf hij de volgende instructie mee: De Amerikaanse houding is neutraal; de Verenigde Staten zullen niet interveniëren, wat ook het binnenlandse regeringsstelsel of de verhouding tot Europa van de provincie Buenos Aires moge zijn. Doch wanneer de gewesten aan de Rio de la Plata zich afscheiden en onafhankelijk worden, dan zal het ‘coincide with the sentiments and policy of the United States to promote the most friendly relations, and the most liberal intercourse, between the inhabitants of this hemisphere’. Monroe bevestigt en verstevigt die instructie. In een brief aan Barlow, gezant te Parijs, gaat de nieuwe Secretaris van Staat een belangrijke stap verder; de provincies van Venezuela, zo bericht hij op 27 November 1811 aan de laatste, hebben de President gevraagd om hun onafhankelijkheid te erkennen. Aan hun afgevaardigde is nog geen definitief, doch wel een zeer vriendelijk antwoord gegeven. Bovendien is de medewerking beloofd van de Amerikaanse gezanten in de Europese landen om aldaar erkenning te helpen verkrijgen. Tenslotte gewaagt de brief van ‘the just claims of our Southern Brethern.’ Aan Alexander Scott, die als agent naar Caracas wordt gezonden, instrueert hij echter te doen weten dat de Verenigde Staten zelf de onafhankelijkheid van Venezuela niet kunnen erkennen zolang er geen zekerheid bestaat dat de bewoners achter de beweging staan. Wij hebben kunnen zien, dat er wel enige aanleiding was voor voorzichtigheid op dat punt. Speelden er ook andere motieven mee? In 1810 kocht Juan Vicente Bolívar (niet te verwarren met de gelijknamige doch toen reeds lang overleden vader van Simon Bolívar) in Philadelphia wapens voor de opstand en bijna gelijktijdig zond de Spaanse consul Onis vandaar Amerikaanse wapens naar het loyaal gebleven Maracaibo. Nu mag men geenszins veronderstellen, dat Monroe een dergelijke gang van zaken | |
[pagina 167]
| |
bewust zou willen bestendigen doch zeker is het, dat zijn consuls en diplomaten met grote hardnekkigheid opkomen voor de belangen van Noord-Amerikanen wier schepen worden aangehouden door één van de belligerenten als verdacht van wapensmokkel. De voorzichtigheid van Monroe leek een blijk van wijsheid toen de Venezolaanse leider generaal Francisco de Miranda zich op 25 Juli 1812 moest overgeven en de Spaanse generaal Monteverde de regering in handen nam. Bijna even grote échecs leed Bolívar die al onder Miranda vocht, later nog twee maal. Dan was er de kwestie van Florida; dit gewest was nog gedeeltelijk Spaans toen de opstanden bijna gelijktijdig op allerlei plaatsen begonnen. Begrijpelijk genoeg was het, dat de toenmalige Verenigde Staten streefden naar verwijdering van de Spaanse enclave die gevormd werd door Oost-Florida. Zij annexeerden dan ook dit voor Spanje niet belangrijke gebied, doch zij wensten hun rechten bevestigd te zien door Spanje zelf, dat zij daarom elders ontzagen. Misschien hechtte Noord-Amerika ook daarom aan die Spaanse medewerking, omdat het niet één van de pas onafhankelijk geworden republieken aanspraken wilde zien maken op Oost-Florida. Neutraliteit tegenover de strijdende partijen in Zuid-Amerika, waardoor dan ook ingegeven, mocht niet verward worden met onverschilligheid voor het uiteindelijke lot van die gewesten. Met name zou het ingrijpen van andere Europese machten dan het oude moederland niet stroken met de Noord-Amerikaanse inzichten. Dit blijkt reeds duidelijk in 1809, toen Secretaris Smith schreef aan de Amerikaanse gezant in Parijs: De Amerikaanse politiek wordt bepaald ‘door de beginselen van goede trouw en de regels, voorgeschreven door haar neutrale aard. Hieruit mag niet worden afgeleid dat de Verenigde Staten beperkt zouden zijn in hun recht om tussenbeide te komen op enigerlei wijze als noodzakelijk zou blijken te zijn teneinde te beletten dat het gebied... in het bezit zou geraken van een andere oorlogvoerende macht.’ Deze duidelijke waarschuwing was bestemd voor niemand anders dan Napoleon, voor het geval dat deze in Zuid-Amerika rechten zou willen ontlenen aan zijn interventie in Spanje. Het beginsel, door Smith onder woorden gebracht, heeft telkens weer de Noord-Amerikaanse politiek bepaald. Hetzelfde beginsel werd bekrachtigd door de Inter-Amerikaanse Conferentie, in de zomer van 1940 te Havana gehouden: het was kort na de Duitse overweldiging van Nederland en Frankrijk, en men duchtte een Duits ingrijpen in de Amerikaanse gebiedsdelen van deze landen. | |
[pagina 168]
| |
Een oud stuk Noord-Amerikaanse politiek werd toen tot een Inter-Amerikaanse leerstelling. Het is hetzelfde beginsel, dat de kern vormt van de Monroe-leer. Het Noord-Amerikaanse neutralisme paste minder en minder bij de verhoudingen in Zuid-Amerika, toen deze zich wijzigden ten gunste van de opstand. Robert Lowry, de Amerikaanse consul in La Guaira, was blijkbaar een goed waarnemer: reeds op 30 November 1810 sprak hij in een brief aan de Secretaris van Staat de verwachting uit, dat ook indien Ferdinand VII op de troon hersteld werd, de Venezolaanse provinciën zich niet opnieuw zouden scharen onder hun oude meesters. Maar wanneer dit zo was, waarom hield men dan in Washington zo pijnlijk nauwkeurig vast aan de neutraliteit en de niet-erkenning? In het begin van 1812 werd Caracas geteisterd door een afschuwelijke aardbeving. De Spaansgezinden, die zich met generaal Monteverde in de rug overal roerden waar de onafhankelijken nog aan de macht waren, verspreidden onder het bijgelovige volk de gedachte, dat dit een Goddelijke straf was voor de opstand tegen het door God gestelde gezag. En de agent van Venezuela in Noord-Amerika moest vragen om opheffing van het toen geldende embargo van alle goederen aan de belligerenten, althans voor wat betrof voedsel en bouwmateriaal. Hij voegde daar veelbetekenend aan toe, dat hij altijd dankbaar zou zijn voor de onofficiële en snelle weldadigheid van de broeders in het Noorden. Onofficieel, inderdaad. Officieel hield Monroe zich bij strikte neutraliteit. Ook toen Monteverde, in Caracas opnieuw binnengekomen, prompt als dank de Amerikaanse agenten Scott en Lowry het land uit zette. En evenzo bleef de houding van Spanje, tot het einde. Zò veeleisend toonde het zich nog in 1816, dat Monroe aan zijn gezant in Londen, John Quincy Adams, schreef dat volgens velen Engeland achter de onmatige Spaanse eisen moest staan. Dezelfde Adams werd kort nadien Secretaris van Staat. Hij schreef aan Rush, zijn opvolger te Londen, ten aanzien van een vermeend plan der Heilige Alliantie om Spanje's macht in Zuid-Amerika te herstellen, dat Noord-Amerika geen partij kon zijn in enig plan van pacificatie, dat niet de volledige onafhankelijkheid der Zuid-Amerikanen tot grondslag zou hebben. Dat was in 1818. Ging men nu die onafhankelijkheid ook erkennen? Nog altijd niet. Adams informeerde voorzichtig bij zijn gezanten in Europa, wat men er daar van zou denken indien de Verenigde Staten tot erkenning overgingen. Hij raadpleegde ook Poinsett, die lang in Buenos Aires was ge- | |
[pagina 169]
| |
weest. En deze diplomaat getuigde niet zozeer van de gunstige reactie welke de erkenning in Zuid-Amerika teweeg zou brengen als wel van de ongunstige repercussies welke hij in Europa vreesde. ‘But, Sir,’ zo schreef hij, ‘how will this act be regarded by the European powers? The principles which characterized their Alliance are profoundly antirevolutionary... Will not the Powers which have Colonies take alarm at our espousing the cause of Emancipation of the Spanish Colonies, merely because it is the Cause of Emancipation?’ Met zulke behoedzame raadgevers blijft het Amerikaanse beleid in deze omzichtig; het beleid van Smith, van Monroe, van Adams, doch bovenal dat van Monroe. Ongeveer tegelijk dat Spanje zich zò onmogelijk toont, dat men in Amerika daarin de hand van Engeland meent te zien, doet Adams aan Rush weten, dat de President (Monroe) een gezamenlijke Brits-Amerikaanse verklaring over de politieke inzichten van beide landen betreffende Zuid-Amerika op prijs zou stellen; dit was in 1818. Ook daarna is er lang gedacht aan een gemeenschappelijke verklaring, waarin ook Canning heil zag toen, in het begin der jaren twintig, opnieuw gevreesd werd voor interventie door de Heilige Alliantie. Tenslotte kwam President Monroe alleen met een verklaring naar voren. Deze was belichaamd in zijn boodschap bij de aanvang van het achttiende Congres en werd op 2 December 1823 medegedeeld aan de Senaat. Uit latere stukken blijkt dat men toen in Washington opnieuw vreesde voor ingrijpen van de Heilige Alliantie. De boodschap is kort en bondig. Later heeft men er veel in gezocht, dat er in werkelijkheid niet in te lezen staat en er ook niet in gelegd kan worden. Hierom laten wij de relevante passages in hun oorspronkelijke tekst volgen: ‘...to declare that we should consider any attempt on their (e.i. the Allied Powers) part to extend their system to any position of this hemisphere as dangerous to our peace and safety. With the existing colonies and dependencies of any European power we have not interfered and shall not interfere. But with the Governments who have declared their independence, and maintained it, and whose independence we have... acknowledged, we could not view any interposition... bij any European power, in any other light than as a manifestation of an unfriendly disposition towards the United States..’ | |
[pagina 170]
| |
Heeft Monroe zich met deze verklaring gemaakt tot de eerste kampioen van het Pan-Amerikanisme? Evenmin, naar wij menen, als Bolívar dit gedaan heeft toen hij het Congres van Panama bijeen riep. Monroe richt zich, over de hoofden van de Congres-leden heen, tot de wereld; hij richt zich niet in de eerste plaats tot de Zuid-Amerikanen, die als het ware lijdelijk de Noord-Amerikaanse politiek ondergaan, doch wel tot de leden der Heilige Alliantie, die te horen krijgen dat zij in Zuid-Amerika niets te maken hebben (of het moest zijn dat zij in dat deel van de wereld zelf koloniën hebben, in welk geval zij ten aanzien daarvan op de Noord-Amerikaanse non-interventie mogen rekenen). De boodschap van President Monroe kwam dus rechtstreeks voort uit vrees voor ingrijpen van de Heilige Alliantie in Zuid-Amerika; zij past geheel in de toenmalige Noord-Amerikaanse buitenlandse staatkunde waarop Monroe zijn stempel heeft gedrukt: de voorzichtige, soms bijna tastende politiek van een jong en nog zwak en onervaren land, dat neutraal blijft in conflicten waar het buiten kan blijven. Werkelijke toenadering tot de Zuid-Amerikanen sprak er nergens uit deze staatkunde; dit was geen Pan-Amerikanisme.
***
Wanneer nu zomin Bolívar als Monroe voorlopers blijken te zijn van de Inter-Amerikaanse samenwerking, leefde dan de gedachte aan zulk een samenwerking toen nog in het geheel niet? Het zou een schadelijke overdrijving zijn om dit te willen staande houden. In 1824 berichtte de Amerikaanse gezant in Bogotá, Richard Anderson, aan zijn regering, dat geen onderwerp in Colombia meer werd besproken dan de confederatie van de Spaans-Amerikaanse staten. De regeringsmensen die dit deden, zo schreef hij verder, uitten daarbij steeds de wens dat op één of andere wijze de Verenigde Staten hierbij betrokken zouden worden. Om dezelfde reden hoopte men op het Congres van Panama de Noord-Amerikaanse Unie vertegenwoordigd te zien ‘under the idea (which I have heard expressed) that her presence through her representative, would have the effect in some degree of assimilating and identifying the views and interests of all the republican states of America.’ Hoewel deze gedachte dus toen al wel leefde in bepaalde Zuid-Amerikaanse kringen, - van een bestaan van diezelfde gedachte in het toenmalige Noord-Amerika is mij nooit iets gebleken -, zou het toch meer dan een halve eeuw duren vóór er werkelijk een Pan-Amerikaanse | |
[pagina 171]
| |
beweging bestond. Voordien leefden Noord- en Zuid-Amerika alleen maar naast elkaar op een zelfde vasteland, eerst als koloniën, later als onafhankelijke doch onderling niet verwante staten. Toen de Zuid-Amerikaan Bolívar zijn Congres bijeenriep, keek hij naar één Europees land vanwaar hij de redding zijner scheppingen verwachtte. En toen de Noord-Amerikaan Monroe zijn boodschap naar de Senaat zond, bedoelde hij alleen een waarschuwing te geven aan de Alliantie in Europa. Nimmer reikten beide staatslieden elkaar de hand; geen van beiden dacht in Pan-Amerikaanse termen. En bij nader inzien mocht men ook nauwelijks anders verwachten in de jaren twintig van de vorige eeuw. Of men de oplossing voor zijn moeilijkheden in Europa zocht, zoals Bolívar, dan wel moeilijkheden vandaar vreesde, zoals Monroe, de instelling van de staatkunde der jonge landen van Noord- zowel als Zuid-Amerika bleef in de eerste plaats gericht op Europa. Een ernstige misvatting zou het zijn om de huidige machtsverhoudingen, waarin Noord-Amerika een zozeer overheersende plaats inneemt en Zuid-Amerika een positie van sterk toenemend belang bekleedt, meer dan een eeuw in het verleden terug te willen projecteren, toen deze landen nog een ondergeschikte plaats hadden en weinig onderling contact onderhielden. |
|