De Gids. Jaargang 119
(1956)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A. Methöfer
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heid zowel op politiek als op sociaal-economisch gebied heeft geleid, terwijl zij voorts voor de meesten eenheid van taal en voor allen eenheid van godsdienst bracht. Nochtans is het oorspronkelijke vrijwel nergens geheel teniet gedaan. Het leeft nog het sterkst voort in Mexico, Guatemala, Ecuador, Peru en Bolivia, waar men overal grote aaneengesloten groepen Indianen aantreft, die hun eigen karakter bewaard hebben en waar ook onder de Mestiezenbevolking het Indiaanse element, in vele streken althans, overheerst. Onder de invloed van geografische en etnologische factoren, die zich na de onafhankelijkheidsoorlogen en de daarop volgende splitsing in een aantal souvereine staten vrijer konden doen gelden, ontstond een proces van differentiëring, dat zich nog steeds verder voltrekt. Het prototype van de Latijnsamerikaanse Republiek is een agrarische staat, welks economische structuur gebaseerd is op een stelsel van grootgrondbezit. De dominerende figuur in de samenleving is de landeigenaar. Hij beheert zijn bezittingen, oefent daarnaast niet zelden een beroep uit, bij voorkeur dat van advocaat, en speelt een rol in de binnenlandse politiek van zijn land. Indianen en Mestiezen bearbeiden de grond. Het zijn dagloners, die voor hun noodzakelijke levensonderhoud een stukje land in bruikleen ontvangen. Tot de grondeigenaar staan zij in een min of meer gedwongen arbeidsverhouding en deze oefent in feite een gezag over hen uit, dat zekere patriarchale reminiscenties vertoont. Groot- en kleinhandel, die over het algemeen nog weinig gescheiden en naar hun aard in enkele grote groepen verdeeld zijn, bevinden zich vrijwel uitsluitend in handen van Spanjaarden en Portugezen. Op industrieel gebied heeft, afgezien van wat huisnijverheid, alleen de mijnbouw enige vlucht kunnen nemen. Ondanks de gestadige evolutie, die in de laatste jaren een versneld tempo heeft aangenomen, behoren deze toestanden en verhoudingen nog volstrekt niet geheel en al tot het verleden. Vooral op het platte land vindt men ze nog in min of meer oorspronkelijke vorm terug. Het grootgrondbezit heeft zich vrijwel overal kunnen handhaven, slechts in Mexico is men, na een bloedige strijd, tot radicale middelen overgegaan om er een einde aan te maken. Dit was mogelijk, wijl in Mexico de landelijke bevolking zich beschouwt als opvolgster in rechte van de Indiaanse gemeenschappen, die in het koloniale tijdvak van haar gronden werden beroofd. De onteigening - zij het dan ook tegen vergoeding - der grote landgoederen en de vestiging van ‘ejidos’, - d.z. gemeenschappen, die collectief het eigendomsrecht uitoefenen - heeft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dientengevolge in Mexico het karakter van een rechtsherstel gekregen, terwijl elders de verdeling der grote eigendommen meer als een zaak van sociaal-economische aard wordt beschouwd. Te beweren, dat met deze hervorming de maatschappelijke verhoudingen een grondige wijziging hebben ondergaan, zou echter teveel gezegd zijn. De toevloed van negerslaven in Brazilië en de landen in en om de Caraïbische Zee, die van grote invloed is geweest op de vorming van het volkskarakter in de bedoelde landen, heeft begrijpelijkerwijze niet kunnen leiden tot verbetering van de sociale positie der landarbeiders. Daartegenover heeft zich de stroom van vrije emigranten van Europese herkomst vrijwel uitsluitend gericht naar het Zuidelijke deel van Zuid-Amerika: Argentinië, Uruguay, Zuid-Brazilië en Chili. Vooral in Uruguay, welks bevolking bijna geheel van Europese herkomst is, heeft dit tot een aanmerkelijke wijziging van de sociale verhoudingen geleid. Ook hebben zich voornamelijk in Zuid-Brazilië en Argentinië in de omgeving der steden geleidelijk meer kleine en middelgrote landbouwbedrijven gevestigd, doch het grootgrondbezit overheerst nog steeds; in Chili beslaat het zelfs ± 90% van de totale gecultiveerde oppervlakte. Het is uit de aard der zaak niet het grootgrondbezit op zich zelf, dat de staat van onderworpenheid en achterlijkheid der landarbeiders teweeg brengt. Wel maakt het deel uit van de agrarische structuur, die reeds sinds het koloniale tijdperk een groot deel van de bevolking doemt, als ‘peones’, dat zijn losse landarbeiders, in armoede en economische afhankelijkheid te leven, zonder dat voor de meesten een redelijke kans bestaat zich daaruit te verheffen. Kenmerkend voor de toestanden, die op het platte land heersen, is de gestadige trek van landarbeiders naar de steden. Deze beweging wordt in de laatste tijd in de hand gewerkt door de toenemende industrialisatie. De meeste industriebedrijven vestigen zich namelijk in verband met de binnenlandse verkeersomstandigheden in de nabijheid der consumptiecentra en dat zijn in de eerste plaats de grote steden. Mede daardoor zijn deze laatste het tafereel geworden van scherpe sociale tegenstellingen. Zo is het volstrekt geen zeldzaamheid, dat men hele groepen van armzalige uit allerlei samengeraapt materiaal opgetrokken krotten, verstoken van alle hygiëne, in de onmiddellijke nabijheid van villaparken aantreft. Eerst in de allerlaatste tijd is daar waar deze contrasten het scherpst zijn - Caracas, Lima, Bogotá - een reactie waar te nemen, in die zin, dat men het vraagstuk der volkshuisvesting door massabouw tracht op te lossen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Door de trek naar de steden geraakt een steeds groter deel van de oorspronkelijk landelijke bevolking uit de sfeer van geestelijke afzondering en wordt zich bewust van de positie, die deze volksklasse in de samenleving inneemt, doch tevens van de macht, die zij, mits aaneengesloten, kan uitoefenen. Impulsief, onbeheerst van karakter en vatbaar voor beïnvloeding als deze mensen zijn, vormen zij een element, dat, wanneer het in beweging komt, licht tot excessen schrijdt. De geschiedenis der laatste jaren heeft dit herhaaldelijk te zien gegeven. Men denke slechts aan de gebeurtenissen in La Paz in 1946 en aan die te Bogotá in 1948 tijdens dat daar de vergadering der Pan Amerikaanse Unie werd gehouden. Het waren in deze gevallen niet de aanhangers van een of andere ‘caudillo’, welke die van een andere dito te lijf gingen, zoals in het verleden zo vaak was geschied. Hier had men te doen met spontane volksbewegingen, gericht tegen het bestaande gezag; wellicht is het beter te zeggen, tegen de bestaande rechtsorde. Het leger, dat wil zeggen een handvol officieren, voor wie het criterium als van ouds is orde of chaos, grijpt na dergelijke voorvallen in de regel spoedig in met gebruikmaking van de troepen, doch ook de militaire machthebbers dienen op den duur rekening te houden met de heersende stromingen al doen zij dit dan ook op autocratische wijze. De productie van voedingsmiddelen heeft mede door dit onttrekken van arbeidskrachten aan de landbouw in verscheidene landen geen gelijke tred gehouden, met de door de bevolkingsaanwas toegenomen vraag, zodat zich zelfs de anomalie voordoet, dat bij uitstek agrarische landen voor grote bedragen levensmiddelen, die zij zelf in voldoende mate zouden kunnen voortbrengen, uit het buitenland moeten aanvoeren. In Peru is een ‘terug naar het land’ beweging ingezet en werd - overigens zonder veel succes - de trek van landarbeiders naar de stad verboden. In Venezuela wordt gesproken van de ‘rehabilitatie’ van de landbouw. In verband met de topografische gesteldheid vallen er in hoofdzaak drie categorieën van cultuurgronden te onderscheiden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van een totaaloppervlakte van ruim 20 millioen km2 wordt circa 4.5% in beslag genomen door bouwgrond, ongeveer 20% door grasland en 40% door oerwoud. De woeste gronden, die niet voor enige cultuur in aanmerking komen, beslaan circa 30%. Nu loopt in de onderscheiden Republieken de verdeling over deze categorieën aanmerkelijk uiteen. In Argentinië b.v. is op een grondgebied van 2.8 millioen km2 ca. 300.000 km2 aan de landbouw ten nutte gemaakt en 1.400.000 km2 aan veeteelt. De uitgestrekte en gemakkelijk toegankelijke ‘pampa’, het laagland, gelegen in een gematigd klimaat, heeft zich kunnen ontwikkelen tot een van de voornaamste productiegebieden ter wereld van granen, vlees, wol en huiden. In Bolivia daarentegen is niet meer dan 0.32% van het ruim 1 millioen km grote gebied in cultuur gebracht. Peru, met een grondgebied van ± 1.3 millioen km2 heeft circa 16.000 km2 bouwgrond. Is het in Bolivia het gebrek aan verkeerswegen als gevolg van de topografische gesteldheid, in Peru is het, voor een groot deel althans, het gemis aan regenval, elders weer zijn het andere klimatologische omstandigheden, die de ontwikkeling in de weg staan. Het kolossale ruim 8½ millioen km grote Braziliaanse grondgebied wordt voor 46% in beslag genomen door oerwoud, circa 200.000 km2 wordt voor diverse cultures gebruikt, terwijl 880.000 km2 grasland is. Voor enkele andere der Latijnsamerikaanse Republieken zijn de cijfers als volgt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mexicooppervlakte 1.970.000 km2, bouwgrond 150.000 km2, grasland 600.000 km2, oerwoud en woeste gronden 780.000 km2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Columbiaoppervlakte 1.138.000 km2, bouwgrond 24.400 km2, grasland 390.000 km2, oerwoud 600.000 km2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Venezuelaoppervlakte 898.000 km2, bouwgrond 27.000 km2, grasland 138.000 km2, oerwoud 365.000 en woeste gronden 340.000 km2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Chilioppervlakte 737.000 km2, bouwgrond 38.000 km2, grasland 95.000 km2, oerwoud 157.000 km2, woeste gronden 280.000 km2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er hebben zich nu duidelijk gemarkeerde productiezônes gevormd, die niet zelden door bijna onoverkomenlijke natuurlijke hindernissen van elkaar gescheiden worden. In de best toegankelijke dezer zônes hebben zich de exportcultures kunnen ontwikkelen. De aanleg van verbindingswegen was er lange tijd meer op gericht deze gebieden een uitweg naar zee te geven dan alle afgelegen delen des lands uit hun isolement te verlossen. Dit heeft in vele gevallen de consolidering van de betrekkelijk jonge landen vertraagd en hen een heterogeen karakter doen behouden. De grote industriële expansie en de bevolkingstoename in de Verenigde Staten en Europa hebben de Latijnsamerikaanse exportcultures tot bloei gebracht en er uitbreiding aan doen geven. Hierbij is, al naar gelang van bodemgesteldheid en klimaat en de in de loop der jaren verworven ervaring, sterk gespecialiseerd. Dit biedt ongetwijfeld voordelen zolang de vraag aanhoudt en het prijsverloop bevredigend is; doet zich echter een prijsinzinking voor, dan kan het daardoor getroffen land geen compensatie vinden in de export van andere producten, welker prijzen zich wel konden handhaven. Daar de exporten het enige middel zijn om de buitenlandse betalingen te dekken, wordt het internationale betalingsverkeer in korte tijd ontwricht; waardedaling van het geld, moratoria voor buitenlandse schulden, sterke besnoeiïng van de invoer zijn dan de gewone verschijnselen. Voor de grote massa der landelijke bevolking met haar geringe behoeften vooral aan buitenlandse artikelen, zijn de gevolgen minder ernstig dan men op het eerste gezicht zou verwachten. Bovendien heeft zich onder deze mensen in de loop der tijden een sterk onderling hulpbetoon ontwikkeld. Voor de kleine producenten en handelaren en het in deze landen steeds relatief talrijke overheidspersoneel zijn de gevolgen in de regel van ernstiger aard. Ook buitenlandse schuldeisers en beleggers zijn er in het verleden vaak slecht afgekomen, hetgeen dan weer tot gevolg had, dat het voor de economische ontwikkeling zo onontbeerlijke buitenlandse kapitaal het risico niet meer wilde aanvaarden of wel daarvoor een grotere vergoeding verlangde, waardoor het tempo der ontwikkeling werd vertraagd. Een meer gevariëerde productie wordt sinds jaar en dag als een der middelen ter versteviging van de nationale economie aangeprezen, lange tijd echter zonder aanmerkelijk gevolg. Het gros der grondbezitters is er ten slotte ondanks de fluctuaties op den duur nog niet zo slecht aan toe, en de omstandigheden zijn over het algemeen niet bijzonder gunstig voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het doen van experimenten. Nu begint echter in de laatste tijd de overheid meer en meer aandacht te schenken aan het gehele productievraagstuk en door het verstrekken van credieten en het geven van voorlichting, een intensievere bewerking van de grond en meer gevariëerde voortbrenging, te bevorderen. Hoezeer echter thans nog vele Latijnsamerikaanse Republieken afhankelijk zijn van de export van een enkel of een zeer kleine groep producten moge het volgende staatje aantonen:
Was, met het verkrijgen der politieke zelfstandigheid nog maar weinig verandering gekomen in de interne sociale verhoudingen en konden zelfs de politieke machthebbers van het ogenblik met hun ‘camarillas’ bij herhaling de gemeenschap dienstbaar maken aan hun persoonlijke belangen, ook in internationaal opzicht kwam de verkregen economische vrijheid nog weinig tot haar recht. Het gemis aan materiële middelen om de nationale hulpbronnen tot ontwikkeling te brengen evenals het gebrek aan technische kennis en ervaring, plaatsten de Latijnsamerikaanse Republieken in een positie van afhankelijkheid van het buitenland. Verwijderd als zij waren van de markten, waar hun producten verhandeld werden, zonder eigen verkoop- en distributie-organisaties en zonder schepen, waren zij ook commercieel op de vooraanstaande handels- en scheepvaartnaties aangewezen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Candido Portinari (Brazilië)
Eduardo Kingman (Ecuador)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Antonio Gattorno (Cuba)
Julia Codesido (Perú)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu vielen er in Latijns-Amerika van den beginne af aan twee ideologische stromingen waar te nemen, die in scherp contrast tot elkaar stonden en die, althans wat de oorspronkelijk Spaanse koloniën betreft, reeds tijdens de vrijheidsbeweging in het revolutionnaire kamp aanwezig waren geweest. De ene, die in zekere zin teruggevoerd kan worden op het aanvankelijk sterk legalistische Spaanse kolonialisme, dat plaats had gemaakt voor het meer Frans georiënteerde régime der Bourbons, ging uit naar een krachtig centraal gezag met vèrgaande overheidsinmenging, de andere, gevoed door de ideeën der encyclopaedisten en later door die van het Britse liberalisme, streefde naar een federalistische staatsvorm en een grote mate van individuele vrijheid. Dit dualisme heeft gedurende de vorige eeuw en de eerste decennia van deze eeuw het staatkundig leven in de Latijnsamerikaanse Republieken beheerst. Vooral in economisch opzicht kon de liberale en individualistische oriëntering de overhand krijgen en dit bepaalde dan ook het beleid der meeste Regeringen ten aanzien van de buitenlandse betrekkingen. Gedurende lange tijd was men over het algemeen vrijgevig met het verlenen van concessies aan buitenlandse belanghebbenden. Daardoor kwamen de aanleg en exploitatie van spoorwegen, die van werken en bedrijven van openbaar nut, de mijnbouw en in een later stadium vooral de petroleumontginning, te behoren tot het domein van buitenlandse ondernemingen, die in menig geval grote winsten daaruit konden verkrijgen, waarvan dan slechts een betrekkelijk gering deel aan het productieland, resp. het land van vestiging, ten goede kwam. Op dit z.g. ‘economische kolonialisme’ is een reactie gevolgd, die na 1930 meer en meer veld won. Het regeringsbeleid, dat in de onderscheiden Latijnsamerikaanse Republieken daaruit voortvloeide, kenmerkte zich nogal eens, ten gevolge van politieke invloeden, door gemis aan continuïteit en het streefde ook in enkele gevallen aan het gestelde doel voorbij. In Mexico heeft deze reactie geleid tot onteigening der buitenlandse spoorwegen en olievelden, die thans respectievelijk door het syndicaat van spoorwegarbeiders en een staatspetroleumbedrijf worden beheerd; Argentinië kocht de Britse spoorwegen af; Bolivia onteigende eerst de petroleumbedrijven en daarna de tinmijnen. Deze onteigeningen zijn geen onverdeeld succes geworden en de huidige tendentie is meer, door overeenkomsten aan de staat die de concessie verleent, een billijk aandeel in de exploitatiewinsten te verzekeren. Door een dergelijke overeenkomst met de oliemaatschappijen is Venezuela in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
korte tijd het financieel meest welvarende land van Latijns-Amerika geworden. Niettemin wenst men ook daar de ijzer- en staal-industrie, die van grote betekenis belooft te worden, niet aan buitenlandse belangen over te laten. Twee factoren hebben in het bijzonder de ontwikkeling der fabrieksnijverheid vertraagd; in de eerste plaats de schaarste aan steenkool en in de tweede plaats de traditionele voorkeur van de ‘criollo’ voor de grond als beleggings- en speculatieobject. Dit heeft onder meer tot gevolg gehad, dat daar, waar een toevloed van buitenlandse elementen plaats had, dat wil zeggen de immigratielanden in het Zuiden van Zuid-Amerika, welke tevens ook diegene waren, waar de koopkracht het snelst toenam, de beste voorwaarden aanwezig waren voor de fabrieksnijverheid om zich te ontplooien. Anderzijds kon zich in een land als Argentinië, bij gemis aan steenkool en ertsen, geen ijzer- en staalfabricage ontwikkelen en is de metallurgische industrie in het algemeen achtergebleven bij die van Brazilië en Mexico. Alhoewel zich reeds voordien enkele takken van fabrieksnijverheid gevestigd hadden, die grondstoffen uit het eigen land verwerkten, als katoen, leer, oliehoudende zaden, suikerriet, tabak etc. gaf toch pas de wereldoorlog van 1914-'18 de eerste flinke stoot aan de industrialisatie. Argentinië en Brazilië stonden hierbij aan de spits, later gevolgd door Chili en Mexico en, zij het in belangrijk mindere mate, Columbia, Uruguay en in de allerlaatste tijd ook Venezuela. De tweede wereldoorlog werkte in nog hogere mate stimulerend. Nog steeds staan de textielfabrieken en die van voedings- en genotmiddelen bovenaan in betekenis. Brazilië, dat de grootste textielnijverheid heeft, kon in het oorlogsjaar 1942 zelfs voor 45 millioen dollars exporteren. Op metallurgisch gebied heeft Mexico lange tijd een voorsprong gehad, doch het heeft die voorrang aan Brazilië moeten afstaan. Het in deze Republiek met behulp van de Export-Import-Bank te Volta Redonda, opgerichte hoogovenbedrijf dat een capaciteit heeft van 350.000 ton, produceert constructiestaal, rails, stalen platen etc. Chili, Peru en Columbia hebben thans ook hoogovenbedrijven van betekenis; in Venezuela is een dergelijk bedrijf in aanbouw. Ook de chemische industrie is sterk in opkomst. De sinds enkele jaren in operatie zijnde zwavelmijnen in Mexico vormen een waardevolle bijdrage daartoe. Verschillende Argentijnse bedrijven produceren ± 15.000 ton caustische soda per jaar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorts hebben betekenis gekregen voornamelijk de cemertindustrie, die van rubberbanden, verfstoffen, papier en de glasfabricatie. Hierbij dient echter te worden opgemerkt, dat in vele gevallen de productie nog niet toereikend is om in de binnenlandse behoefte te voorzien en, waar dit wel het geval is, is daarmede ook, althans voor afzienbare tijd, de grens der afzetmogelijkheid bereikt. Hoge beschermende rechten, niet slechts gedurende de groeiperiode, doch ook daarna, zijn voor de meeste industrieën een levensvoorwaarde. In de kleinere Republieken is voor vele takken van industrie het debiet nog te beperkt om een lonende exploitatie van fabrieksbedrijven mogelijk te maken. Deze landen zijn dan ook over het algemeen, wat de industrialisatie betreft, bij de grotere achtergebleven. Alhoewel dus de Latijnsamerikaanse Republieken structureel nog vrij veel gemeen hebben en er overeenkomstige toestanden en tendenties vallen waar te nemen, hebben toch zowel het tempo als de richting der sociaal-economische ontwikkeling in de onderscheiden staten aanmerkelijke verschillen tussen hen teweeg gebracht. Enkele statistische gegevens mogen dit nader toelichten: Het nationale inkomen per hoofd der bevolking is in enkele der meest ontwikkelde Republieken, naar schatting, als volgt:
Deze cijfers, die betrekking hebben op het tijdvak 1950/'52 tonen aan, dat zelfs onder de grotere staten het verschil zeer belangrijk is. De productie van landbouwvoortbrengselen bleef in het tijdvak 1939/'52 in Argentinië vrijwel stationnair, in Brazilië nam zij met ± 25% toe, in Chili met een ongeveer gelijk percentage; in Columbia bedroeg de toename 72%, in Cuba 79%, in Mexico 61% en in Peru 72%. Daartegenover steeg in hetzelfde tijdvak het aantal industriebedrijven in Argentinië van ± 50.000 tot ± 80.000 en het aantal arbeiders in die bedrijven van ± 600.000 tot 1.300.000. In Brazilië nam het aantal arbeiders in de fabrieksindustrie toe van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
± 850.000 tot 2.200.000, echter is de totaalwaarde der afgeleverde artikelen niet hoger dan in Argentinië. De verhouding tussen de stedelijke en landelijke bevolkingen was in 1951 voor enkele Latijnsamerikaanse Republieken als volgt:
Ook de bevolkingsaanwas loopt sterk uiteen. Zij is b.v. voor Venezuela 2.9%, voor Mexico 2.66%, voor Chili 1.53% en voor Bolivia 1.16% 's jaars. Als eerste industriële en tevens als eerste handelsnatie, met de grootste koopvaardijvloot ter wereld, nam Groot-Brittannië spoedig de voornaamste plaats in onder de landen, die met de jonge Republieken handel dreven en het heeft de eenmaal verkregen voorsprong lange tijd kunnen behouden. Daartoe werkten mede de Britse investeringen in Brazilië, Argentinië, Chili, Peru, Mexico en elders. Die beleggingen vertegenwoordigden in 1913 nog ± 4.900 millioen dollars, of wel meer dan de helft van het totaal der buitenlandse beleggingen. Tegen het einde van de vorige eeuw is Duitsland in het handelsverkeer met Zuid- en Centraal-Amerika meer en meer naar voren gekomen. Dit is, behalve aan de Duitse industriële expansie, toe te schrijven aan de Duitse handelsmethoden, die steeds gericht zijn geweest op aanpassing aan de plaatselijke omstandigheden. Duitse handelshuizen, die zich zowel op import als export toelegden, vestigden zich in de voornaamste commerciële centra en richtten in tal van plaatsen van het binnenland bijkantoren op. Door voortdurend persoonlijk contact met producenten en kopers konden zij rekening houden met détails en voorkeuren en waren zij tevens goed op de hoogte met de credietwaardigheid hunner afnemers, zodat zij een elastisch stelsel van handelscredieten konden toepassen. Ook de vele Duitse immigranten in Argentinië, Chili en Brazilië droegen tot de stijgende vraag naar Duitse artikelen bij. Gedurende de eerste wereldoorlog moest Duitsland een groot deel van het gewonnen terrein weer prijsgeven, voornamelijk aan de Verenigde Staten. In het tijdvak 1921-1939 kon het zich weder in belangrijke mate herstellen, doch de economische penetratie van de Verenigde Staten nam nu hand over hand toe. Amerika's aandeel in de buitenlandse handel - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
import en export - van Latijns-Amerika als geheel steeg als volgt:
De Amerikaanse beleggingen in Latijns-Amerika gaven het volgende verloop te zien:
De uitgebreide Nederlandse belangen elders in de wereld en de omstandigheid, dat de industrie hier nog in de kinderschoenen stond, hadden tot gevolg, dat Nederland onder de leveranciers van Latijns-Amerika slechts een bescheiden plaats kon innemen. Daarentegen had zich hier te lande een belangrijke markt van tropische producten als koffie en tabak ontwikkeld, hetgeen, tezamen met de traditionele betekenis der Nederlandse koopvaardij, aard en omvang van de economische betrekkingen tussen Nederland en Latijns-Amerika grotendeels bepaalde. Voor zover zij zich uitstrekten tot beleggingen, betrof het in de regel deelnemingen aan leningen, die door Engelse bankhuizen werden geplaatst of wel rechtstreekse investering in Britse ondernemingen, die in de bedoelde landen werkten. De aard der Nederlandse belangen bracht mede, dat deze gediend waren met een zo groot mogelijke handelsvrijheid en tot omstreeks 1930 was de buitenlandse handelspolitek in Latijns-Amerika daarmede in overeenstemming. Het was de Regeringen en de planters in Brazilië, Columbia, Venezuela etc. over het algemeen om het even, wie de koffie, de cacao, de tabak kochten en evenzeer importeerde men vandaar waar men de benodigde goederen het best en het voordeligst kon verkrijgen. De eerste grote bres, die in dit stelsel geslagen werd, was de instelling van het ‘Sonderkonto für Kaffeeimport’ in Duitsland. Daarmede werd beoogd, de koffie-exporterende landen te dwingen de met de uitvoer van koffie naar Duitsland verdiende valuta in dat land te besteden. Sindsdien heeft het handelsverkeer der Latijnsamerikaanse Republieken, althans met de landen van Europa, meer en meer dit bilaterale karakter verkregen. Berustte dit aanvankelijk op autonome regelingen, die door toe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wijzing of onthouding van deviezen en invoervergunningen effectief werden gemaakt, thans is de materie veelal bij verdrag geregeld en dit in het kader van de in elk land nogal uiteenlopende contrôle- en restrictiemaatregelen. Nu heeft de handel zich in het algemeen aan al deze voorschriften aangepast en is er steeds nog in geslaagd wegen te vinden om de daaruit voortspruitende belemmeringen tot een minimum te reduceren. Dit geldt niet het minst voor de Nederlandse handelshuizen, die van oudsher internationaal zijn georiënteerd en wier aantal en betekenis in de voornaamste Latijnsamerikaanse Republieken gedurende de laatste tien jaar niet onbelangrijk zijn toegenomen. In dit verband verdient, bij wijze van voorbeeld, vermelding, dat Nederlandse wolhandelaren een aanzienlijk aandeel hebben in de Uruguayse export van dat product, ongeacht de bestemming daarvan. Ook Nederlandse nijverheidsondernemingen hebben, gelijk die van andere nationaliteiten, mede om te ontkomen aan de hoge invoerrechten en andere exportbelemmeringen, in enkele Latijnsamerikaanse Republieken, fabrieken opgericht. Hand aan hand met deze uitbreiding en deels ook als voorloper daarvan, heeft het Nederlandse bankwezen zijn activiteit tot verschillende der voornaamste handelscentra van Zuid-Amerika uitgestrekt. Een Nederlandse instelling van die aard heeft thans eigen kantoren te Buenos Aires, Montevideo, Rio de Janeiro, São Paulo, Santos, Caracas en Maracaibo. Terwijl in de crisisjaren 1930-'36 de voorschriften tot regeling van het internationale handels- en betalingsverkeer over het algemeen werden beschouwd als noodmaatregelen geboden door de abnormale omstandigheden, hebben zij thans veel meer het karakter aangenomen van middelen om de nationale economie over een langer tijdperk te leiden. Principieel was dit een uitvloeisel van de gewijzigde economische politiek, doch het waren de omstandigheden, die daaraan vaste vorm deden geven. Tot goed begrip hiervan is het nodig terug te gaan tot de oorlogsjaren. De Latijnsamerikaanse exportproducten vonden toen gerede afzet, echter hadden de intergeallieerde ‘combined boards’ de prijzen gelimiteerd, zodat deze ook lang niet dezelfde stijging te zien gaven als in de jaren 1914-1919. Ingevolge de oorlogseconomie kon echter de tegenwaarde dier exporten slechts voor een deel in goederen worden omgezet. De exporteurs werden in nationale munt betaald en de exporterende landen kregen grote vorderingen in buitenlandse valuta, waaronder practisch valt te verstaan dollars. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De industrie breidde zich uit, doch het moest in de regel blijven bij kleine slecht geoutilleerde bedrijven, totdat de buitenlandse saldi weder in goederen konden worden omgezet. Dit moest toen echter geschieden op een ‘sellers market’ en tegen sterk gestegen prijzen. Als reactie op deze positie van afhankelijkheid, die, vooral wat de prijsvorming betreft, sterk werd gevoeld, werd de industrialisatie tot het uiterste opgevoerd en dit was alleen mogelijk door middel van een vergaande overheidsactie. De overvloed aan dollars maakte plaats voor schaarste. Zij werden zeker ook niet altijd even doelmatig voor de nationale economie der betrokken landen aangewend. Er was nu een relatief grote industrie verrezen, die over het algemeen weinig economisch werkte - men denke slechts aan het gebrek aan geschoolde arbeiders, de hoge rentevoet en de beperkte beschikking over energiebronnen. Daartegenover stond als gedeeltelijke compensatie het lage loonpeil. Dit echter leidde bij de stijgende levenskosten begrijpelijkerwijze tot sociale onrust en conflicten, die wederom overheidsinterventie tengevolge hadden. In Argentinië, de Republiek die commercieel het minst afhankelijk is van de Verenigde Staten en waar nationalistische tendenties steeds sterk aan de dag zijn getreden, is de omkeer waarschijnlijk het grootst geweest. Zij strekte zich uit tot alle sectoren van het economische leven. De centrale bank werd genationaliseerd; buitenlandse spoorwegen en nutsinstellingen werden afgekocht en, gelijk vele industriële en andere bedrijven, door de Staat overgenomen en geëxploiteerd. Ten behoeve van de arbeidersbevolking, die zich in vijf jaar tijds bijna verdubbeld had, werd de ‘Stichting voor Sociale Bijstand’ in het leven geroepen, waaraan enorme bedragen werden toegewezen. De eens zo invloedrijke ‘estancieros’ werden verplicht hun producten tegen prijzen ver beneden de noteringen, welke op de wereldmarkten golden, te verkopen aan een Regeringsinstantie, die het monopolie van de exporthandel had en verscheping met Staatsscheepvaartlijnen werd, waar mogelijk, dwingend voorgeschreven. Het bewind van Generaal Peron, met wie dit régime vereenzelvigd werd, heeft plaats moeten maken voor een blijkbaar meer liberaal georiënteerd bestuur. De feitelijke resultaten hiervan zijn nog weinig overzichtelijk. Een vraag, die hierbij van belang is, is in hoeverre in de naaste toekomst een beroep gedaan zal worden op buitenlands - met name Amerikaans - crediet. Vorming van aanzienlijke dollarsaldi, gevolgd door schaarste aan die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
valuta, toenemende, min of meer geforceerde industrialisatie met de overheid als ondernemer of geldschieter, waardedaling van de nationale munteenheid en inflatie zijn verschijnselen, die zich in vrijwel alle Republieken van Zuid-Amerika evenals in Mexico hebben voorgedaan. Daarentegen hebben Venezuela, de Centraalamerikaanse staten, Cuba, Haïti en de Dominicaanse Republiek meer economische stabiliteit aan de dag gelegd. Onder deze bevindt Cuba zich in een min of meer gelijksoortige positie als Venezuela. Het is wat zijn suikerexport betreft - waarbij Amerikaanse belangen zijn betrokken - grotendeels op de Verenigde Staten aangewezen en heeft een uitgesproken ‘dollar-economie’. De kleinere staten hebben door een veel geringere industriële uitbreiding hun betalingspositie ook lang niet zo verzwakt als de grotere. In Chili met zijn belangrijke kopermijnen en een vrij uitgebreide en gevariëerde industrie heeft de inflatie zeer grote afmetingen aangenomen als indirect gevolg waarvan arbeidersconflicten nog steeds aan de orde van de dag zijn. Pogingen tot beheersing van de koperprijzen, tegen de belangen van de Amerikaanse mijnbouwmaatschappijen in, moesten worden opgegeven, gelijk zulks in Argentinië met het graan en in Brazilië met de koffie het geval was. Ook in Brazilië ontstond een acute dollarschaarste, doch in tegenstelling tot Argentinië, ontving dit land belangrijke financiële hulp van de Amerikaanse Export-Import-Bank, die tot juni 1954 reeds circa 595 millioen dollar crediet had verstrekt. Argentinië ontving in hetzelfde tijdvak 100 millioen dollar ter liquidatie van achterstallige Amerikaanse vorderingen. De Wereldbank verstrekte aan Brazilië leningen voor een bedrag van ± 200 millioen dollar. Argentinië, dat niet bij die instelling is aangesloten, kon reeds om deze reden ook van die zijde geen financiële hulp ontvangen. De toegenomen productie van voedingsmiddelen en verbruiksartikelen in het algemeen in de Latijnsamerikaanse landen zou stellig hebben geleid tot een vermindering van het handelsverkeer met Nederland, indien niet inmiddels de Nederlandse industrie vooral op technisch gebied een grote vooruitgang had te zien gegeven en niet tevens het prijsniveau van de Nederlandse artikelen gunstig ware geweest. Een land als Argentinië, waar van oudsher de veeteelt een allereerste plaats inneemt, is nimmer een markt voor de Nederlandse zuivelindustrie geweest, doch ook in Brazilië, Mexico en Chili is de afzet van de producten dier industrie, in verhouding tot het bevolkingstal, thans niet groot meer. Daartegenover namen deze vier landen in 1954 voor ruim 50 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
millioen gulden aan machines, apparaten en electrotechnisch materieel en voor circa 66 millioen gulden aan vervoermaterieel (schepen, spoorwegwagons, vrachtauto's etc.) van Nederlands maaksel af. De Nederlandse export van zuivelproducten is nog zeer zeker van belang doch richt zich voornamelijk naar de tropische landen; de totale waarde van die export naar Latijns-Amerika met inbegrip van het gehele Caraïbische Gebied, bedroeg in 1954 ruim 77 millioen gulden, waarvan circa 55 millioen gulden voor rekening kwam van melk in diverse vormen. Voorts namen textielwaren met 21 millioen en chemische en farmaceutische producten met respectievelijk 13 en 5 millioen gulden, een relatief belangrijke plaats in. Met Argentinië, Brazilië, Uruguay en Paraguay heeft Nederland handels- en betalingovereenkomsten gesloten op bilaterale grondslag. De overeenkomst met Argentinië bepaalt, dat wederzijdse betalingen over een speciale rekening zullen lopen in z.g. ‘verrekeningsdollars’, terwijl daarnaast lijsten van goederen-contingenten zijn opgemaakt, die men wederzijds denkt uit te wisselen zonder dat dienaangaande een volstrekte verplichting wordt aanvaard.Ga naar voetnoot*) De overeenkomst met Brazilië, die aanvankelijk op betalingen uit hoofde van het handelsverkeer tussen Nederland enerzijds en Brazilië anderzijds betrekking had, is kortelings in dier voege gewijzigd, dat Nederland nu deel uitmaakt van een groep landen, n.l. Groot-Brittannië, West-Duitsland, Nederland en België, voor welke dezelfde regeling collectief geldt. De overeenkomsten met Uruguay en Paraguay zijn in hoofdzaak gelijk aan die met Argentinië. Alhoewel de grondgedachte dezer verdragen is globaal evenwicht in het handelsverkeer tussen partijen, ontstaan er in de praktijk vaak nog vrij grote afwijkingen daarvan, hetgeen dan stagnerend werkt op de handelsbeweging in een van beide richtingen, totdat, soms op min of meer kunstmatige wijze, het evenwicht hersteld wordt. Met de landen aan Zuid-Amerika's Westkust, met ingegrip van Bolivia, dat over de Chileense haven Arica zijn overzeese verbindingen onderhoudt, heeft Nederland dergelijke verdragen niet. Toch is ook in Chili en Columbia de mate, waarin de landsproducten - t.w. koper en salpeter voor Chili en koffie, bananen en petroleum van Columbia - worden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afgenomen, beslissend voor de exportmogelijkheden naar die landen. Peru daarentegen is voor de internationale handel een veel vrijer terrein. In 1949-1950 zijn het deviezenverkeer en de invoerhandel nagenoeg geheel vrij gemaakt, hetgeen ook ten goede is gekomen aan de Nederlandse export; de waarde van de uitvoer naar Peru steeg tussen 1950 en 1954 van 13 millioen tot 25 millioen gulden. Zuivelproducten, toestellen en electrotechnisch materieel staan ook hier bovenaan. Ook Mexico, de Centraalamerikaanse en Caraïbische landen hebben een vrij dezievenverkeer kunnen handhaven, al is dit in het geval van de eerstgenoemde Republiek slechts mogelijk geweest dank zij herhaalde verhoging van de dollarkoers. De in- en uitvoerhandel dier landen is door ligging en aard der productie sterk georiënteerd op de Verenigde Staten, doch ook voor Nederland bestaan hier ongetwijfeld nog niet te verwaarlozen mogelijkheden. In het kader van de historische ontwikkeling der Latijnsamerikaanse landen heeft Nederland zijn voornaamste rol gespeeld in het Noordelijke deel van Zuid-Amerika. Zijn de economische gevolgen van de dertigjarige Nederlandse gezagsperiode in Noord-Brazilië practisch nihil, in het Caraïbische Gebied bevindt zich nog steeds het voornaamste Nederlandse belangencomplex in Latijns-Amerika. Voor de Nederlandse belangen bleek het bezit van Curaçao niet zonder betekenis. Dit 550 km2 grote eiland vlak onder de Venezolaanse kust werd tot stapelplaats gemaakt van artikelen, die vandaar naar Venezuela en Columbia werden geleverd. De Venezolaanse President Guzman Blanco bemoeilijkte deze handel door in 1881 een extra-invoerrecht van 30%, de z.g. ‘derechos antillanos’, op invoeren uit de Antillen in te stellen. Niettemin kon Nederland - met inbegrip van de Nederlandse Antillen - tot aan de laatste wereldoorlog nog gemiddeld de vijfde plaats innemen in het buitenlandse handelsverkeer van Venezuela. De eerste Nederlandse import- en exporthuizen in Latijns-Amerika verrezen ook in de Venezolaanse en Columbiaanse havenplaatsen. Een dezer heeft thans in Columbia vrij uitgebreide industriële belangen. Venezuela is, als gevolg van de uitbreiding die aan de petroleumontginning is gegeven, in korte tijd snel opgekomen uit een ontwikkelingsfase, die in menig opzicht nog aan het post-koloniale tijdperk herinnerde. In die opkomst hebben Curaçao en het eveneens Nederlandse Aruba gedeeld. Op deze tot dien toe weinig productieve eilanden, die echter voor het tankerverkeer zeer gunstig gelegen waren en ook andere voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
delen boden, werden respectievelijk door de Koninklijke Shell en de Amerikaanse Standard Oil-groep grote raffinaderijen opgericht. De Venezolaanse Regering zag echter in deze grootscheepse bewerking van een van Venezolaanse bodem afkomstige grondstof op zo korte afstand van haar territorium een inbreuk op de economische belangen van dat land. Zij verplichtte derhalve de maatschappijen in 1944 om de olie, die uit de nieuw te verlenen concessies verkregen zou worden, niet te raffineren binnen zekere afstand van het land van herkomst en deze afstand was zodanig vastgesteld, dat Curaçao en Aruba tot het verboden terrein behoorden. Nu zal de olie uit de oude concessies, voor welke het verbod niet geldt, wel voldoende zijn om de raffinaderijen op Curacao en Aruba nog een aantal jaren op gang te houden en nadien zal de ontwikkeling van de chemische industrie van petroleumproducten mogelijkerwijze een zelfde gevolg kunnen hebben. Het Nederlandse belang bij de Venezolaanse olie is enigszins te beoordelen aan de hand van de cijfers omtrent de buitenlandse beleggingen in die Republiek. Het totaal daarvan bedraagt rond 2.200 millioen dollar, waarvan 2.000 millioen in de petroleumbedrijven is geïnvesteerd. Van het totaal is 60% Amerikaans en 37% Brits-Nederlands kapitaal. Naast de olie is nog enig Nederlands kapitaal in industrie, handel en bankwezen belegd. Ondanks de overwegende betekenis van de Noordamerikaanse markt voor de olie uit Venezuela en ondanks tal van andere factoren, die aan de Verenigde Staten een bevoorrechte positie ook als leverancier van goederen aan Venezuela verzekeren, hetgeen zijn bekrachtiging vindt in een voorkeurstarief van invoerrechten voor verscheidene Amerikaanse artikelen, heeft de Nederlandse export naar Venezuela zich niet ongunstig ontwikkeld. Venezuela is Nederlands voornaamste cliënt voor zuivelproducten in Latijns-Amerika; de Venezolaanse Regering liet op Nederlandse werven schepen bouwen en kocht hier te lande ook diverse schepen. Verder importeert deze Republiek uit Nederland tal van industrie-artikelen (in 1954 voor een totaal van ± 50 millioen gulden). In de Venezolaanse havens is geen buitenlandse vlag zo sterk vertegenwoordigd als de Nederlandse. Komt dit in hoofdzaak door de vele tankschepen, die voortdurend in en uitvaren en het schoenerverkeer met de Nederlandse Antillen, ook afgezien daarvan neemt Nederland in het Venezolaanse scheepvaartverkeer een voorname plaats in. In 1950 brachten 842 schepen, waarvan 821 stoom- of motorschepen onder Nederlandse vlag met een tonnenmaat van 1.085 millioen r.t. lading aan in Venezo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
laanse havens, waarmede Nederland de tweede plaats innam na de Verenigde Staten. De K.L.M. vestigde in 1934 haar eerste steunpunt in de nieuwe wereld op Curaçao, vanwaar uit verschillende luchtverbindingen met de omringende landen tot stand werden gebracht. Na de laatste wereldoorlog werd Curaçao een belangrijk knooppunt in het net van transatlantische en continentale lijnen dezer maatschappij, dat geheel Latijns-Amerika omspant, van Monterrey (Mexico) in het Noorden tot Buenos Aires en Santiago in het Zuiden. Alhoewel het streven naar meer economische zelfstandigheid ook heeft geleid tot het scheppen van een nationale koopvaardijvloot in de grotere Latijnsamerikaanse Republieken heeft de quantitieve toeneming der te vervoeren goederen ertoe kunnen bijdragen, dat de Nederlandse scheepvaart, welke hier een goede naam heeft, er nog ruim emplooi vindt. Het net van Nederlandse vaste lijnen verbindt thans vrijwel iedere Latijnsamerikaanse haven van enige betekenis rechtstreeks met de Westeuropese havens. Daarnaast bestaan vaste Nederlandse diensten: 1) tussen Oostaziatische en Australische havens via Zuid-Afrika en de Zuidamerikaanse Oostkust; 2) tussen Noordamerikaanse en Zuidamerikaanse Oostkusthavens; 3) tussen een aantal havens aan Noord-Amerika's Oostkust en verschillende havens in het Caraïbische Gebied en 4) tussen Havana, Mexicaanse en Noordamerikaanse havens in de Golf van Mexico. In het kader der betrekkingen tussen Nederland en Latijns-Amerika overheerst nog steeds het commerciële element. Het Nederlandse belang in ruime zin reikt uit de aard der zaak verder. Zelfs wanneer men zich beperkt tot de economische zijde daarvan, maakt toch de voortdurende wisselwerking van politieke, sociale en economische factoren, die in de Latijnsamerikaanse landen zo sterk aan de dag treedt, dat een grens moeilijk te trekken is. Gedurende lange tijd is Latijns-Amerika het werelddeel geweest van revoluties, politieke beroeringen en daarmede samenhangende internationale conflicten. Afgaande op de berichten, die van tijd tot tijd in de pers verschijnen, is men geneigd te menen, dat daarin nog niet veel verandering is gekomen. Inderdaad is geweld nog steeds een doorslaggevende factor in de politieke strijd en, alhoewel ook in dit opzicht de ontwikkeling in de onderscheiden Republieken nogal uiteenloopt, berust toch in vele dezer de beslissing in laatste instantie nog bij het leger. Al zijn dus de middelen tot verwezenlijking der politieke oogmerken nog vaak dezelfde, de opvattingen omtrent de Regeringstaak als zodanig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben een evolutie ondergaan en beantwoorden thans meer aan internationaal erkende normen, waardoor ook ontwrichting van het economische leven en geschillen met buitenlandse belanghebbenden als gevolg van politieke gebeurtenissen steeds zeldzamer worden. Tekenend is b.v. dat in de Latijnsamerikaanse landen, waar sinds de laatste wereldoorlog een gewelddadige wisseling van régime heeft plaats gehad, dit niet heeft geleid tot economische depressies van enige duur. Het betreft hier in de eerste plaats een interne ontwikkeling, hetgeen niet wegneemt, dat ook invloeden van buitenaf daarbij in het spel zijn, dit in de eerste plaats binnen de gemeenschap der Amerikaanse landen, de Pan-Amerikaanse Unie en vervolgens ook in het kader der Verenigde Naties. Een bijzondere betekenis moet in dit verband worden toegekend aan de verhoudingen tussen de Verenigde Staten en de Latijnsamerikaanse Republieken. De Regering te Washington heeft in het verleden herhaaldelijk wanneer Amerikaanse belangen werden geschaad of bedreigd, een politiek van dwang toegepast door interventie en militaire bezetting. Dergelijke voor de nationale gevoelens in de betrokken landen kwetsende maatregelen stroken niet met de thans gevolgde ‘good neighbour policy’. Toch kan het niet anders of de machtsmiddelen, waarover de Verenigde Staten beschikken, voornamelijk op economisch gebied, doen indirect hun invloed gelden. Men behoeft niet ver terug te gaan om gevallen aan te treffen, waarin het niet voldoende rekening houden met deze omstandigheid, de Regering, die zulks deed, in moeilijkheden bracht. In ruil voor de te verstrekken kapitalen en de daaruit voortvloeiende verplichtingen zullen de Latijnsamerikaanse landen nog voor geruime tijd slechts grondstoffen, voedings- en genotmiddelen kunnen aanbieden. Bij de steeds voortdurende industriële expansie in de wereld is het dan ook zaak voor deze landen, de productie daarvan methodisch uit te breiden en er o.a. naar te streven de gemiddelde arbeidsprestatie door scholing en lotsverbetering op te voeren. Stelselmatige immigratie uit economisch meer gevorderde landen zou daartoe kunnen bijdragen, doch, terwijl dit enerzijds kapitaaleisen stelt en zelfs de meest voor immigratie in aanmerking komende landen als Brazilië zich ter zake beperkingen hebben op te leggen, maakt anderzijds het verschil in maatschappelijke toestanden tussen de landen, waaruit de immigranten moeten komen en die hunner vestiging, aanpassing voor hen bezwaarlijk, waarbij dan in aanmerking dient te worden genomen, dat men in vele Latijnsamerikaanse Republieken slechts die immigranten wenst, waarvan verwacht kan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden, dat zij in de landsbevolking opgaan en niet ten opzichte van deze een bovenklasse blijven vormen, die haar nationale karakter bewaart. Slechts de Verenigde Staten zullen onder de huidige omstandigheden in de kapitaalnood van Latijns-Amerika kunnen voorzien. Van Europese zijde zal, voorlopig althans, moeten worden volstaan met hulp in de vorm van lange credieten bij de levering van kapitaalgoederen en het geven van technische hulp en advies. Ook internationale instellingen als de Wereldbank en organisaties van de Verenigde Naties zullen in een en andere zin kunnen bijdragen tot het verder productief maken van de hulpbronnen dezer landen. Het zal echter voornamelijk aankomen op de vraag, in hoeverre aan de economische ontwikkeling der Latijnsamerikaanse landen een evenwichtig verloop kan worden gegeven en daarbij zullen vooral de grote sociale problemen, die dringend om oplossing vragen, onder het oog moeten worden gezien. Wat thans nog, bij persoonlijke waarneming, vooral getuigenis aflegt van de ontwikkeling in Latijnsamerika zijn een aantal grote werken en de groei der steden. De Universiteitsstad in Mexico, de herschepping der Mexicaanse Lagune, een moerasgebied, in een ontzaglijke katoenplantage, de snelle modernisering van Venezuela's hoofdstad Caracas, de fenomenale opkomst van São Paulo in Brazilië, welke die van Chicago de loef afsteekt, werken als die van ‘Chimbote’ in Peru en vele andere zijn het practische resultaat van een streven naar vooruitgang zowel in nationaal verband als op individuele grondslag. Gecoördineerd en aangepast aan de eisen des tijds en in de hand gewerkt door de snel voortschrijdende techniek zal dit streven op den duur de voornaamste factor zijn in het ontwikkelingsproces, waarvan verloop en tempo zich nog niet laten overzien. |
|