Aan dit nummer werkten o.m. mede:
herman van den bergh. (Zie het januari-nummer).
willem brandt. (Zie het februari-nummer).
cola debrot. Geb. 1912. Studeerde rechten en medicijnen, was als arts werkzaam te Amsterdam, vestigde zich in 1948 op Curaçao, waar hij een aktieve rol speelde in het politieke leven. Was de eerste gevolmachtigd minister van de Antillen in Nederland; thans directeur van het kabinet van zijn opvolger te Den Haag. Publiceerde o.m. de novellen Mijn zuster de negerin (1935) en Bid voor Camille Willocq (1946), een roman Bewolkt bestaan (1948), enkele verzenbundels en vele essays.
j.g. van gelder. Geb. 1903. Was tot het uitbreken van de 2e wereldoorlog verbonden aan het prentenkabinet van museum Boymans te Rotterdam. Tijdens de oorlog directeur Rijksbureau voor kunsthistorische documentatie te Den Haag. Van 1945-1946 directeur van het Mauritshuis aldaar. Sinds 1946 directeur-hoogleraar van het Kunsthistorisch Instituut der Rijksuniversiteit te Utrecht. Voornaamste publicaties: Vroeg-zeventiende eeuwse grafiek, Jan van de Velde, Pieter Breughel de Oude, Hercules Seghers, Schilders van de Oranjezaal, vroege Rubens en vroege Rembrandt.
w.j. van der molen. Geb. 1923. Debuteerde als dichter met de bundel Gered voor vannacht (1946). In De Windroos verschenen van hem de verzenbundels Sous-terrain (1950), Voor dovemansoren (1951) en De onderkant van het licht (1954). Hij schreef ook een roman Tien tenen en elf ribben (1953) en enkele novellen.
jan van nijlen. Geb. 1884. Was werkzaam als ambtenaar van het ministerie van justitie te Brussel. Zijn Verzamelde Gedichten verschenen in 1938 en werden verscheidene malen herdrukt, voor het laatst in 1948, aangevuld met o.a. De Dauwtrapper en De Slaapwandelaar. Schreef o.m. biografieën van Francis Jammes en Charles Péguy. In 1955 verschenen zijn Herinneringen aan E. du Perron.