De Gids. Jaargang 119
(1956)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 297]
| |
Guillaume van der Graft5 Mei
vlaggen en bloemen in Amsterdam
bloemen en mensen in allerhande kleuren
mensen en water en bloed aan de deuren
tot de nacht komt en toen de nacht kwam
vlaggen halfstok en bloemen halfstengel
torens en mensen van stemmen ontdaan
water en bomen lopen en staan
met het grauwe geduld van een doodsengel
maar na de uittocht door het bloed
vlaggen en bloemen en zon op de lippen
water en mensen en voorspoed
bloeiend een nieuw hart tussen de ribben
De deur lente
In het gevangenhuis moeder
bonzen de vuisten van het bloed
op de deur lente
kinderen spelen op de drempel
niets vermoedend
over hen struikelt de liefde
| |
[pagina 298]
| |
Onder de regenboog
lente bot uit en de woorden vermenigvuldigen zich
hele gedichten van woorden komen ter wereld
bevolken de witte plekken van de ziel
en richten zich in voor een verblijf van jaren
maar het vuur diep in de aarde van het hart
en de lichtjaren tussen de zielestelsels
de taal kan geen adem halen
in zoveel hitte, in zoveel kou
de taal is bedoeld voor de oppervlakte
de woorden krioelen op mijn huid
ze verlaten de loopplank van mijn lippen
ze komen de ark van mijn mondholte uit
de naam van mijn tong is NoachGa naar voetnoot*)
hij zegt o mijn schepselen, dieren en mensen,
werkwoorden, voorzetsels, namen
weest vruchtbaar
Lezen
in de trein tussen Ede en Zeist
tweede terwille van de rust reizend
lezende word ik een ander mens
in de huid in de huiskamer van een ander
een zanger die goed overweg kan zingen
met de dingen
en ik kan met hem mee
tweede terwille van de rust reizend
omdat zijn stem zich geofferd heeft
op het altaar, het alfabet
| |
[pagina 299]
| |
Genezing
Het is of ik ziek ben geweest
en nu langzamerhand
beter word. Alles zweeft
en komt zwevend tot stand.
Ik loop als ik dat wil
door een wolk van muren heen,
de stilte is niet meer stil,
de steen is niet langer steen,
ik ben gewoon opgestaan
hoewel ik nog altijd niet
gestorven ben en er geen
sprake is van verdriet.
De mensen lachen als gas
in het waterglas van de tijd;
de maagd van het licht heeft zich pas
aan de Heer toegewijd.
Zij drinkt het glas uit, het wordt
donkerder in het rond;
zij veroudert, haar mond
is al verdord.
En toch zullen wij,
ik en het licht,
dansen voorbij
middernacht.
| |
[pagina 300]
| |
De terugkeer
Hij zat thuis aan tafel
alsof er niets was gebeurd,
geen kleren gescheurd,
geen witte lakens,
het vlees zonder bederf.
Ik zei: Dag, hoe gaat het?
Ik zei dat zonder erg,
ik had niets in de gaten.
Pas toen hij opstond
en zei: ik moet gaan
voorbij nieuwe maan
naar een andere ochtend,
begon ik te geloven
dat hij het niet was.
Want nooit komen doden
meer boven het gras.
Vrouwenarmen
De armen van vrouwen zijn behoedzaam
als broedende vogels
maar soms verlaten zij het nest
om voedsel te zoeken
dan is het ei zo eenzaam als een hart
en soms bereiken ze een vlucht van
manshoogte.
|
|