| |
| |
| |
Adriaan van der Veen
De Amerikaanse droom in de Amerikaanse letterkunde
1
De gestadige opmars naar het Westen, gedurende bijna drie eeuwen, heeft aan de Amerikaanse democratie haar eigen karakter gegeven. Sinds de publicatie in 1893 van Frederick Jackson Turners ‘The Significance of the Frontier in American History’ zijn de meeste historici het daarover eens. Minder algemeen aanvaard is de stelling, dat ook de Amerikaanse taal en letterkunde aan de steeds verder naar het Westen terugwijkende beschavingsgrens zijn geboren. Haar afkomst van de grens is in de Amerikaanse literatuur zelfs tot in de jongste generaties van schrijvers aantoonbaar, voorzover deze namelijk weerspiegelen wat Amerika zich over zichzelf voorstelt.
De interne migratie in de richting van de Westkust, waaraan honderdduizenden Europese landverhuizers tot 1890 hebben deelgenomen, heeft de Amerikanen geleerd hoe zij met hun hard bevochten onafhankelijkheid in hun naar zij wilden aannemen zelf geschapen democratie moesten omgaan. Uit deze onstuimige drang naar het Westen, waar volgens Bernard de Voto ‘men stumbled over fortunes looking for cows’, is bovenal echter geleidelijk aan de veelzijdig geïnterpreteerde, maar onmiskenbaar geheel eigen Amerikaanse ethos ontstaan. Evenmin als men de Amerikaanse geschiedenis kan begrijpen zonder deze golfbeweging naar het Westen, kan men vat krijgen op het Amerikaanse levenspatroon zonder aandacht te schenken aan de in het Amerikaanse karakter opgenomen gewoonten en waarden van de grens. Ik denk bijvoorbeeld aan de even dynamische als romantische concentratie op de toekomst, een uitermate grote beweeglijkheid, de waardering van lichamelijke en morele flinkheid, een grote behoefte om de dingen zelf op te knappen met een
| |
| |
daarmee corresponderende afkeer van dienstbetoon en de idee van de ondergeschiktheid, de verwaarlozing van als Europees ervaren opvattingen over geboorte en verschillen van rang en stand, de wrok tegenover iedereen die zich airs geeft en zich boven de anderen schijnt te willen verheffen, en het daaraan verwante gevoel van onbehagen of zelfs vijandschap voor de buitenbeentjes in de gemeenschap, die zich aan hun sociale plichten onttrekken. Belangrijker dan dit alles is natuurlijk het geloof in de grote mogelijkheden van Amerika, ook al behoort de vulling van de eerst onbegrensd lijkende ruimte tot het verleden, en het axioma van het principiële verschil met Europa, zoals dat tot uiting komt in de door middel van de Amerikaanse constitutie gewaarborgde rechten op ‘life, liberty and the pursuit of happiness’. Uit deze waarden van de grens is de mythe van Amerika, de Amerikaanse droom, geboren, die van de pionierstijden tot op heden toe zijn weerslag in de Amerikaanse letterkunde heeft gevonden.
Maar is deze literatuur niet vrijwel altijd een literatuur van protest geweest, eerder dan een letterkunde van verheerlijking van Amerika? Dit bewijst echter juist hoezeer de democratische grenswaarden, de Amerikaanse droom de Amerikaanse letterkunde zijn blijven beheersen. De spanningen welke in het Amerikaanse leven zijn ontstaan tijdens de verbluffend snelle groei van een grensbestaan in een land van pioniers naar een tot het uiterste toe gemechaniseerde beschaving, waarin bovendien miljoenen immigranten niet op het land, maar in de krotten van de grote steden moesten worstelen om het bestaan en de noodzakelijke aanpassing, worden op de meest rauwe manier in de Amerikaanse letteren weerspiegeld. Als de Amerikaanse letterkunde dus inderdaad in haar beste uitingen meestal een protestliteratuur is, dan dient men nooit te vergeten dat geprotesteerd wordt uit naam van het ideaal, de mythe van de grens, voorzover deze ongerepte zuiverheid vertegenwoordigt en het geheel van de Amerikaanse droom. Amerika is in zijn schrijvers streng voor zichzelf, omdat het niet wil en kan vergeten, dat het zichzelf in de pionierstijden tot het beloofde land heeft gedroomd. De schrille waarschuwende toon in de letterkunde is de weerklank van uiteraard, zeggen wij Europeanen, beschaamde verwachtingen, van de ontgoocheling van het Amerikaanse optimisme.
| |
2
Amerika heeft zich niet alleen in politiek en economisch maar ook in
| |
| |
cultureel opzicht van Engeland moeten bevrijden. Kort na het verkrijgen van de onafhankelijkheid werd zelfs min of meer in ernst nagedacht over de vraag of het niet beter was voortaan de Engelse taal niet meer te gebruiken. Of waarom zou Engeland de Amerikanen het Engels niet laten? Dan zou men daar voortaan maar Grieks moeten spreken. Dit was een minder serieus voorstel, maar typerend toch voor het eigengereide Westen, waar de onafhankelijkheid van taal en letterkunde het eerst werd bereikt. Edgar Allan Poe vond dat de Amerikanen al veel te lang aan de leiband van de Britse grootmoeder hadden gelopen. Emerson nam zelfs afstand van geheel Europa: ‘We have listened too long to the courtly Muses of Europe,’ schreef hij; maar geruime tijd nog werden de Amerikaanse auteurs in Amerika veel minder trouw gelezen dan hun Engelse tijdgenoten. Aan de Oostkust bleef men angstig in de richting van Europa kijken. Met die gewoonte konden de schrijvers in het Westen gemakkelijker breken. In hun isolement hielden zij er immers geen bezorgdheid om een gevestigde traditie op na. Daarom viel het in het Westen veel lichter geloof te hechten aan wat Carl Sandburg later met geforceerde strijdlustigheid uitsprak: ‘I speak of new cities and new people. I tell you the past is a bucket of ashes.’ En wat het meest erop aankwam: in het Westen, aan de ‘frontier’, schiep de ongegeneerde grensdemocratie een nieuwe woordenschat. Uit de Amerikaanse wildernis kwam een taal naar voren die bij de Amerikaanse levensstijl paste. Hier werd de aanloop genomen naar een literatuur ‘to be our own,’ zoals Walt Whitman het karakteristiek uitdrukte, ‘to be electric, fresh, lusty, to express the full-sized body, male and female - to give the modern meanings of things.’ Amerika betrad in het Westen de weg naar de tegenwoordige toestand, waarin de Engelsen voor de vernieuwing van hun taal zo dikwijls bij de Amerikaanse literatuur of
film leentjebuur spelen.
Een echt Amerikaans thema was in de begintijd al naar Europa doorgedrongen toen James Fenimore Cooper voor de literatuur de Amerikaanse wildernis annexeerde en o.a. in zijn ‘The Last of the Mohicans’ in vele talen werd nagebootst. Pionier en Indiaan - ‘the noble savage’ - werden in de oude wereld spoedig bekende begrippen, als introductie tot de hedendaagse mythologie van het Amerikaanse Westen. Aan de navolging van de Engelse prozastijl kwam echter pas voorgoed een einde nadat Mark Twain Amerika werkelijk voor de literatuur had ontdekt in zijn ‘Life on the Mississipi’ en vooral in ‘Huckleberry Finn’. De Amerikaanse democratie, zoals deze zich aan de beschavings- | |
| |
grens had ontwikkeld, had hier haar eigen stem gevonden. T.S. Eliot, zelf een vernieuwer ondanks zijn hang naar traditie, heeft in zijn geestdriftige inleiding tot een nieuwe uitgave van ‘Huckleberry Finn’ onlangs nog gewezen op de revolutionaire eigenschappen van dit nieuwe proza, waarin de Engelse taal met een scherp gevoel voor de noodzaak van een nieuwe reactie op een nieuwe situatie tot een nieuw instrument was omgesmeed. Het Amerikaanse proza had in Mark Twain een informele directheid in de expressie gevonden en de weg terug ontdekt naar de reflectie van het werkelijk gesproken woord. Voor alles echter gebruikte Twain in de geschreven taal het idioom van het dagelijkse leven in Amerika. Al deze deugden van zijn voor het nieuwe Amerika geschreven proza vindt men terug in hedendaagse Amerikaanse literatuur, niet alleen bij gewezen sportjournalisten als Ring Lardner, of bij meesters van een gespannen taal als Ernest Hemingway en zijn vele nabootsers in de ‘tough writing school’, maar zelfs bij de afstammelingen van een esoterisch lijkende schrijver als Henry James: de vertegenwoordigers van de nu min of meer toonaangevende universitaire elite, die toch steeds ondanks de onvermijdelijke complexiteit van hun
proza het directe contact met het levende woord nastreven, omdat zij er niet minder dan Mark Twain op uit zijn van hun taal een bruikbaar in de Amerikaanse democratie passend communicatiemiddel te maken. ‘They went in for democracy,’ heeft Henry James eens over zijn landgenoten geschreven, ‘and that alone would effect - it has affected - the tone immensely.’ Zo is het in de Amerikaanse literatuur nog steeds, precies eender trouwens als bij de grovere communicatiemiddelen voor de massa als de film en televisie.
| |
3
Tijdens een recent bezoek aan Amerika keek ik op mijn hotelkamer in New York dikwijls naar de televisie. Van de twaalf stations die ik kon krijgen vertoonden tenminste acht op verschillende tijdstippen van de dag een cowboyfilm. In de machtige wereld van het Amerikaanse kind was de ideale cowboy Hopalong Cassidy net op de achtergrond geraakt. De aandacht van millioenen kinderen verplaatste zich juist naar de legendarische pioniersfiguur Davy Crockett. In de boekwinkels lagen tientallen nieuwe historische romans over de trek naar het Westen, die gretig gelezen werden, ook door de kinderen van de miljoenen Amerikanen, wier grootouders nooit enig deel hadden gehad aan de expansie
| |
| |
naar de Westkust omdat zij na 1890 naar Amerika waren verhuisd. Deze nakomelingen van de immigrantengroepen tussen 1890 en 1920 voelden zich niet minder dan de ‘oude Amerikanen’ betrokken bij deze Amerikaanse mythologie van het Westen. Hoe gecommercialiseerd zij ook zijn, toch vertolken deze romans voor de grote markt evenzeer de langzamerhand sterk geïdealiseerde waarden van de ‘frontier’, de romantische these, weinig ondersteund door de feiten, dat het de eerste pioniers niet alleen te doen was om de stoffelijke verovering en exploitatie van het nieuwe grondgebied, maar om de kans uit de nieuwe aarde kracht en moed te putten. In het Westen zouden de pioniers zich de Amerikaanse deugden hebben eigen gemaakt van vroomheid, waardigheid en integriteit, die naar men hoopt ook nu nog in Amerika domineren.
Zo was het reeds voor een van de beste auteurs over het leven aan de grens van de bewoonde wereld, Willa Cather, voor wie de ‘frontier’ in het nieuwe Amerika de triomf betekende van geest over materie - vandaar dan ook dat zij geen vrede kon hebben met het gemechaniseerde Amerika dat leeft en sterft in de auto en volgens haar overtuiging de verkeerde weg is ingeslagen. Hoe geürbaniseerd de gemiddelde Amerikaan intussen ook is, hij is nog steeds ervan overtuigd, dat het Westen Amerika beter en echter vertegenwoordigt dan het Oosten van de grote steden. Zo is het ook in de literatuur. De jonge journalist in John dos Passos' ‘Manhattan Transfer’ vertrekt aan het eind van het boek berooid uit het ‘corrupte’ New York om in letterlijke betekenis zijn heil te zoeken in het Westen. Bij de vertegenwoordigers van de jongste generatie is het al niet anders. De hoofdpersoon in Merle Millers ‘That Winter’ maakt zich los van het zijn karakter aantastende grote New Yorkse weekblad om in een Westers stadje in het ‘echte’ Amerika bij een krant te gaan werken. Alle Amerikanen, al trekken zij in werkelijkheid in drommen naar de grote steden, hebben deze Amerikaanse folklore van het Westen in het bloed. Hun kinderen in de dichtbevolkte forensenwijken dragen cowboy-uitrustingen of verkleden zich als pioniers, terwijl zij dagelijks voor het televisietoestel de avonturen volgen van hun helden uit het Westen, die op hun paarden met opwindend hoefgetrappel over de niet meer bestaande prairie galopperen. Een Amerikaanse droom dus, die zovele in de moderne strijd om het bestaan beknelde Amerikanen door middel van hun representanten, de schrijvers, er toe brengt met het niet meer onbezoedeld te houden ideaal in gedachten zich af te vragen: ‘Wie zijn wij? Waar gaan wij heen? Hoe kunnen we aan de aanbidding van het succes ontkomen?’
| |
| |
| |
4
Graham Greene heeft in zijn nieuwe roman ‘The Quiet American’ willen demonstreren hoeveel kwaad een naieve, ‘onschuldige’ Amerikaan ondanks zijn goede intenties kan stichten wanneer hij zich in de ‘oude wereld’ - in zijn boek Indo-China - met de politiek gaat bemoeien. Greene's visie wijkt wel sterk af van de normale opvattingen die de Amerikanen in de loop van de geschiedenis zelf hebben gevormd over hun betekenis in het bijzonder voor Europa en de behandeling waaraan zij in het oude werelddeel altijd werden blootgesteld. De Amerikanen hebben zich naar uit hun literatuur blijkt in Europa meestal gevoeld als de ‘innocents abroad’, die naar Mark Twain hen heeft beschreven duchtig werden beetgenomen. Jefferson reeds was van mening dat een Amerikaan die zich in Europa vestigt ‘loses in his knowledge, in his morals, in his health, in his habits, and in his happiness.’
De honderdduizenden Amerikanen die jaarlijks naar Europa komen zullen deze mening niet meer willen onderschrijven, maar velen onder hen blijven zich hier onzeker voelen, er altijd op verdacht dat zij hier niet alleen geld maar ook iets van hun geestelijke gezondheid zullen verliezen. Dit zal dan speciaal gelden voor Amerikanen uit het Westen, die ‘at home’, al is het isolationisme een overwonnen standpunt, ook het eerst bereid zullen zijn Europa van ondankbaarheid, hebzucht en dubbelhartigheid te beschuldigen. De Amerikaan voor wie het Amerikanisme een geloof is, een droom, juist omdat de natie, die nu eenmaal van een uiterst ongelijksoortige samenstelling is, nog geen voor iedereen geldende tradities bezit, zal zodra daar maar de geringste aanleiding toe bestaat zijn positie tegenover Europa scherp afbakenen. Tegenover Europa stelt hij Amerika als een land waar nog steeds gestreefd wordt naar de verwezenlijking van de idealistische voorschriften van de ‘Founding Fathers’, zoals deze in de constitutie zijn vastgelegd, een land bovendien dat ook na het bereiken van de geografische grens nog vele stoffelijke en geestelijke mogelijkheden biedt, een land tenslotte dat ondanks de vele afwijkingen van het ideaal toch in hoge mate de onschuld, generositeit en ondernemingsgeest bezit welke de pioniers in het verleden kenmerkten. Deze vage, maar hardnekkig bij iedere Amerikaan op de achtergrond van zijn denken en voelen aanwezige denkbeelden over het Amerikaan-zijn - de Amerikaanse droom, verklaart nagenoeg geheel het optreden van de Amerikanen naar buiten toe en verklaart zeker het speciale karakter van de Amerikaanse literatuur.
| |
| |
In het licht van deze Amerikaanse droom, gebaseerd dus op de ‘onschuldige’ waarden van de ‘frontier’, hebben de Amerikaanse schrijvers niet alleen het eigen land aan een genadeloos onderzoek onderworpen - waarover straks meer, maar zijn zij ook Europa met een kritische blik gaan bekijken. De kritiek op Europa droeg niet alleen bij tot de Amerikaanse culturele emancipatie, maar was bovendien van grote betekenis bij de pogingen van de Amerikanen om hun eigen identiteit vaster te omlijnen. Henry James, die ten onrechte wordt aangezien als een verengelste auteur, komt in vrijwel al zijn boeken terug op het thema van het contrast tussen de ‘gevaarlijke’ Europeanen en de ‘onschuldige’ Amerikaan. In zijn geboeide aandacht voor de Europese samenleving bleef het altijd mogelijk bij hem de angst te herkennen voor het berekenende, corrupte Europa, dat met de betovering van zijn kunstschatten en zijn verwarrend ver van de eenvoud staande zeden en gewoonten de Amerikaan wel tot in zijn merg moest aantasten.
James' Amerikanen verliezen dan ook altijd - als in ‘The Ambassadors’, waarin een Amerikaan een jonge landgenoot uit Parijs komt redden, om zelf voor de bekoringen van de stad te bezwijken, of in ‘The Portrait of a Lady’, waarin de heldin een aristocratisch huwelijk en een Europees fortuin afwijst, om tenslotte toch aan Europa ten onder te gaan. Al deze nederlagen echter bezitten ‘grandeur’, in die zin namelijk dat de idee van de Amerikaanse onschuld, van Amerikaanse natuurlijkheid en vrijheid van geest ongerept blijft. Of men nu Edmund Wilson leest in ‘Europe without Baedeker’, de romans van Paul Bowles, of van Gore Vidal, tot op de huidige dag toe blijft de Amerikaanse schrijver als het er werkelijk op aankomt zich met zijn morele waarden tegenover Europa stellen.
De Amerikaanse schrijver is ten opzichte van zijn eigen land een verstokte romanticus. Hij zal van de Amerikaanse droom geen afstand doen maar er evenmin aan ontkomen de actualiteit kritisch aan dit ideaal te toetsen. De waarden van de grens blijven dan vaak op de achtergrond aanwezig. Zo heeft de jonge schrijver Delmore Schwartz in een briljant essay over Ernest Hemingway aangetoond, dat ‘Hemingway's primary sense of existence is the essential condition of the pioneer.’ De helden van Hemingway: zijn kampioenboksers, zijn stierenvechters, soldaten en jagers bezitten de morele en lichamelijke moed van de Amerikaanse pioniers, die in een absolute eenzaamheid in de schrikaanjagende wildernis doordrongen. Steeds weer moet, zoals ook in ‘The Old Man and the Sea’, de volstrekt eenzame mens met niets
| |
| |
dan zijn eigen onverschrokkenheid en uithoudingsvermogen zijn vijanden weerstaan - Indianen in de pionierstijd, de grote vis en de haaien in Hemingway's roman.
Naar Schwartz aanneemt is in Hemingway's werk het geheel van de Amerikaanse droom: het dromen en het met een schok wakker worden in essentie aanwezig. Steeds weer bewegen we ons tussen twee uitersten: de illusie dat de held niet zal sterven (dat niets in Amerika zal mislukken) en de desillusie van de onontkoombare dood (het inzicht dat geen enkele Amerikaanse droom een ‘happy ending’ kan waarborgen.) Het uitgangspunt van Hemingway's helden is als dat van de meeste Amerikanen het recht op geluk. Immers, zonder dat recht zou Amerika geen nieuwe wereld zijn. Wanneer Hemingway zijn helden nu voortdurend in crisissituaties plaatst, dan moet men dit verklaren als uitingen van verzet tegen de onvermijdelijke ontdekking, dat de werkelijkheid niet met de Amerikaanse droom klopt. Alleen in de roes van het gevecht, op het slagveld of op jacht, vinden Hemingway's helden het opium van het gevaar, dat hen voor een volslagen wanhoop moet behoeden. Hemingway levert dus volgens Schwartz in zijn boeken de symbolische weerklank van de conditie van de gemiddelde Amerikaan, die in zijn leven van oorlog tot crisis en naar weer een nieuwe oorlog, de meest geëxalteerde verwachtingen heeft gekend, evenals de grootste teleurstellingen, die vooral in de crisisperiode de Amerikaanse droom tijdelijk tot een nachtmerrie leken te maken.
Tegelijk echter onderkent de lezer bij Hemingway de kenmerkende Amerikaanse behoefte aan een vlucht uit de beschaving, desnoods naar het slagveld of het oerwoud, maar overal heen waar zoals de pioniers in het Westen konden bewijzen ‘a man a man’ kan zijn, waar hij zijn onschuld, zijn droom en zijn vrijheid kan behouden. Hemingway's helden vertonen in deze behoefte overeenkomst met Huckleberry Finn, die hunkerde naar de ongerepte grens van de beschaafde wereld: ‘I reckon I got to light out for the territory ahead of the rest,’ laat Mark Twain hem zeggen ‘because Aunt Sally she's going to adopt me and civilize me, and I can't stand it.’ Ook de geürbaniseerde Amerikaan, die moe van het geldverdienen zo graag een paar weken met zijn vrienden in de bossen of aan de meren van Maine gaat jagen of vissen, weet in zijn uitgeputte hoofd nog altijd goed dat ook hij ‘can't stand it’ - deze gemechaniseerde beschaving waarin hij is vastgeraakt. ‘Getting away from it all’ is een typisch Amerikaanse leuze.
In het Zuiden van Amerika, dat de begaafdste Amerikaanse schrijvers
| |
| |
heeft opgeleverd, ontmoet men een bijzondere variatie van de Amerikaanse droom, van de waarden van Amerika's verleden, welke de richting en de geheel eigen aard van de Zuidelijke literatuur, van William Faulkner tot Carson McCullers, heeft bepaald. De heftigste reactie tegen het materialistische Amerika is uit het Zuiden afkomstig, waar men de herinnering heeft behouden aan wat met enige overdrijving wordt gezien als een traditierijke, aristocratische beschaving, welke door de legers en de exploitatiezucht van het hebzuchtige Noorden is vernietigd. Het oeuvre van Faulkner wordt geheel beheerst door de tragische botsing tussen de representanten van een gracieuze, waardige agrarische samenleving, die in het defensief gedrongen degeneratieverschijnselen begint te vertonen en de nieuwe generaties van verkrachters van de nobele tradities van het Zuidelijke land. Natuurlijk berust de waarde van Faulkners werk, evenals dat van Robert Penn Warren op de universele toepassing welke zij aan deze historisch-regionale materie hebben gegeven. Beide auteurs worden namelijk geobsedeerd door de kwellende vraag naar de al dan niet rechtmatige basis van de Zuidelijke gemeenschap, de slavenarbeid. Deze schuldvraag breiden zij uit tot de behandeling van de algemene problematiek van de verantwoordelijkheid van de mens jegens zijn naaste. Uitgangspunt is steeds echter de nostalgie naar het pure verleden - een Zuidelijke toepassing van de Amerikaanse idealisering van het Amerika van de grens.
De Zuidelijke traditionalisten als John Crowe Ransom en Allen Tate, die zich onder de leuze ‘Agrarian versus Industrial’ keerden tegen het prevalerende Amerikaanse levenspatroon, stelden zich dus niet zo ver als zij zelf wel dachten buiten het Amerikaanse heimwee naar de morele deugden van het grensverleden en het overal in het land waarneembare literaire protest tegen het moderne Amerika uit naam van dat verleden. De herinnering echter aan een met geweld vernietigde Zuidelijke wereld is voor de Zuidelijke schrijvers steeds een extra stimulans gebleken. Het verlies, de ondergang geeft hun werk een weemoedige bekoring of een aangrijpend tragische inslag. De speciale eigenschappen van het Zuidelijke verbale meesterschap, de Zuidelijke retorische zwier, verlenen hun proza bovendien een eigen karakter, waarvoor ook de Europese lezer gevoelig blijkt te zijn. Zonder de symbolische interpretatie geweld aan te doen kan men tegen deze achtergrond van de Zuidelijke idealen veel meer begrijpen van bijvoorbeeld een boek als Truman Capote's ‘Other Voices, Other Rooms’, waarin de tenslotte als een geestelijke en lichamelijke ruïne teruggevonden kindse vader het zinnebeeld kan zijn van het
| |
| |
geruïneerde, gedegenereerde Zuiden, precies als daarop de overgave van de jonge hoofdpersoon aan de homosexuele oom het verlies van alle hoop en de ondergang symboliseert.
Het wekt ook geen verbazing dat juist in het Zuiden, bij Capote, Faulkner, Carson McCullers, Eudora Welty en vele anderen zo vaak de groteske figuren opduiken, die achterlijk, mismaakt of halfgek in hun geestelijke primitiviteit niettemin de onschuld, ja bijna zelfs de heiligheid van het verleden in zich dragen. Trouwens, de Amerikaanse schrijver met zijn ingeboren weerzin voor een onvermijdelijk complexe beschaving keert graag terug tot primitieve karakters, die volks, proletarisch of imbeciel, als Lennie in John Steinbecks ‘Of Mice and Men’, of als de figuren in de verhalen van William Saroyan, de weg nog open hebben gehouden naar de essentiële Amerikaanse onschuld. In een uiterst grove vorm is deze gedeeltelijk sentimentele romantiek terug te vinden in het anti-intellectualisme van de Amerikaanse massa.
| |
5
Nieuwe mensen in een nieuwe wereld - die moesten toch eigenlijk alles kunnen. Hoe ongeloofwaardig het ook moge klinken, overblijfselen van dit naieve, bijna aandoenlijke geloof zijn in Amerika ruim voldoende voorhanden, evenals de rudimenten van de overtuiging dat dit alles in de nieuwe wereld dan ook beter moet worden gedaan - niet alleen als technische, maar ook als morele prestatie. De tegenstelling tussen ideaal en werkelijkheid moet dan wel pijnlijk groot zijn. Pessimisme of liever ontgoocheld optimisme kan niet worden vermeden. Vele Amerikanen onder de jonge generaties van schrijvers zien dat ook in. Zo schreef Leslie Fiedler in zijn bijdrage voor een symposium van de ‘Partisan Review’: ‘Among us, nothing is winked at or shrugged away; we are being eternally horrified...at things accepted in older civilizations as the facts of life, scarcely worth a tired joke.’
Nu waren de groeistuipen in het zich in een verbluffend tempo ontwikkelende Amerika vaak van voldoende grote ernst om meer dan een reactie van onverschillig schouderophalen te verdienen. De reactie in de literatuur was echter inderdaad des te heftiger omdat de voorstelling die de jonge republiek zich had gevormd over een a priori volmaakte of althans steeds te verbeteren Amerikaanse samenleving zeker na de sluiting van de ‘frontier’ niet meer overeenstemde met de werkelijkheid van de felle strijd om de macht die zich had ontketend in het snel zich
| |
| |
industrialiserende Amerika en van de gruwelijke armoede in de steden onder de meestal uit Oost-Europa afkomstige immigranten. Voordat ook deze mensen konden geloven in de Amerikaanse droom moest er heel wat gebeuren. Toen Amerika in de sloppen van de grote steden als resultaat van een mislukte aanpassing van zovele immigranten het verschijnsel van de gangstergroepen leerde kennen, ontstond naast het geloof in de onschuld van het nieuwe werelddeel volstrekte zekerheid over de aanwezigheid in de Amerikaanse maatschappij van geweld en georganiseerde misdaad. Idealisme in de Amerikaanse literatuur moest het veld ruimen voor het ruige realisme van de protestromans tegen het ‘over lijken gaande’ industriële kapitalisme. Upton Sinclair schreef o.a. zijn ‘The Jungle’, waarin de klacht van de ontgoochelde immigrant over het vermeende land van belofte met ontsteltenis over de gehele wereld werd gehoord. Theodore Dreiser sloeg de Amerikaanse droom in zijn onbehouwen proza tot splinters. Tegenover het ideaal stelde hij zijn ‘An American Tragedy’. De weg was daarmee geopend voor de eindeloze processie van Amerikaanse romanciers, die tot op heden toe in klacht op klacht de Amerikaanse idealen met de realiteit confronteerden. Sinclair Lewis, voor wie het Westen naargeestig en bekrompen provinciaal was geworden, James T. Farrell, voor wie Chicago een hel op aarde bleek te zijn, John Steinbeck, die in zijn ‘The Grapes of Wrath’ met dramatisch en ironisch effect een moderne trek naar het Westen beschreef van hongerende, van hun land verdreven kleine boeren, niet in huifkarren, maar in versleten auto's, niet naar nieuwe levenskansen, maar naar een nog hardvochtiger exploitatie door de grote zakenlieden, de dienaren van Mammon aan de Westkust. De angst bereikte in de paniek van de crisisperiode zijn hoogtepunt. Amerika had zichzelf van zijn land, van zijn droom beroofd. Wat was er van het land van belofte
terechtgekomen?
Materialisme, harteloosheid en jacht naar succes - bestond er niets anders in het Amerika waarheen de Amerikaanse soldaten na de gewonnen oorlogen terug moesten keren? John dos Passos had het zich afgevraagd in zijn serie romans ‘U.S.A.’. Volgens F. Scott Fitzgerald in zijn ‘The Great Gatsby’ had het gerinkel van het geld de stem van het hart al lang tot zwijgen gebracht. De generatie van na 1945, Norman Mailer, James Jones, Frederick Wakeman of Merle Miller bleek al even teleurgesteld over de werkelijkheid van het zich tot een wereldmacht verheffende Amerika. Henry Miller met zijn liefde- en haatcomplex voor zijn eigen land spuwde na de oorlog zijn gal nog eens uit over
| |
| |
Chicago, ‘the air-conditioned nightmare’. ‘The Death of a Salesman’, het aangrijpende toneelstuk van Arthur Miller, maakte duidelijk hoe hol het pathetische Amerikaanse vertrouwen op succes kan zijn. John P. Marquand schetste het ene portret na het andere van de rijke zakenman met een knagende ontevredenheid en een leeg, teleurgesteld hart.
Leslie Fiedler heeft natuurlijk gelijk. Zo erg is het in Amerika niet. Niemand in Amerika heeft echter voldoende willen aanvaarden, dat met de idealen van het utopistische Amerika uit het verleden in de moderne geïndustrialiseerde massa-democratie niet meer is toe te komen. Zo is de Amerikaan met zijn vage maar verheven voorstellingen over wat het Amerikaan-zijn moet betekenen steeds blijven doorslaan, nu in de richting van het zwartste pessimisme, dan weer, zoals in deze periode van welvaart en nationalisme, in de richting van een uitdagende zelftevredenheid. Dat van dit laatste in de literatuur zo weinig is te merken is een doorn in het oog van de nieuwe patriotten, die al weer de huidige positie van Amerika ‘on top of the world’ verwarren met de volstrekte verwezenlijking van de Amerikaanse droom, gezien onder het aspect van het succes en de onbegrensde mogelijkheden. De vertegenwoordigers van het nieuwe nationalisme kunnen moeilijk verdragen dat zovele schrijvers, die uit naam van dezelfde, maar anders geïnterpreteerde idealen optreden als de stem van het nationale geweten, in Amerika nog altijd tekortkomingen aanwijzen. Deze schrijvers blijven immers pleiten voor de verheffing tot ‘eersterangs’ Amerikanen van ondanks alle materiële vooruitgang nog achtergestelde groepen als de negerbevolking. Zij tonen zich evenzeer op hun hoede voor de naar hun mening gevaarlijke ‘national self-righteousness’, welke leidt tot onverdraagzaamheid in allerlei vorm - in de buitenlandse betrekkingen en tegenover de intellectuele, meestal progressieve elite die in dat koor van tevredenen weigert mee te zingen. Zij keren zich ook tegen de pogingen om de naïevelingen die in de crisistijd, ook al weer met een ideale conceptie van Amerika voor ogen, tijdelijk naar het communisme overhelden, buiten alle redelijke proporties te straffen. In de literatuur blijft men dus ondanks alle ‘prosperity’ een
kritisch geluid handhaven, niet het minst tegen het conformisme. Zo wordt in de jongste literatuur vaak gereageerd op een onjuiste interpretatie van de gemeenschapszin van het jonge Amerika van de ‘frontier’, als deze nl. wordt uitgelegd als een dwingend voorschrift om in deze geheel andere tijd precies te doen als zijn buurman doet, waarbij individualistische uitingen aan de kaak worden gesteld als ‘un-American’, ja zelfs als verraad van het eigen land.
| |
| |
De heftige conflicten tengevolge van de tegenstelling tussen de Amerikaanse droom, de veelzijdige interpretatie van de Amerikaanse idealen en de werkelijkheid zullen ook in de toekomst in Amerika waarschijnlijk niet zijn te vermijden. In elk geval danken we aan deze spanningen een krachtige literatuur. De vraag is nu maar of de fel kritische toon van deze letterkunde in Europa ooit aanleiding geeft tot ernstig misverstand. Misschien wel. Een democratie als Amerika moet dit risico echter durven aanvaarden. Echte rancune wordt bij ons veel meer gewekt door de stuntelige pogingen welke zo af en toe worden ondernomen om de indruk te wekken, dat Amerika een hemel op aarde is. Oprechte kritiek is nooit gevaarlijk, al moet men bij de Amerikaanse schrijvers dan ook niet vergeten dat zij met het Amerikaanse ideaal als richtsnoer geneigd zijn tot overdrijving.
Hoe juist kritiek vertrouwen in Amerika kan wekken heeft Robert Penn Warren onlangs nog in een artikel in de New York Times aangetoond. Een jonge Italiaan, die tijdens de oorlog uit het fascistische leger was gedeserteerd om zich bij de guerilla's aan te sluiten, vertelde Penn Warren dat hij, dank zij de Amerikaanse romans die hem in handen waren gevallen, tot andere gedachten was gekomen. ‘Er bestond bij de Italiaanse autoriteiten geen bezwaar tegen het lezen van Amerikaanse boeken,’ zei hij, ‘omdat zij ervan overtuigd waren dat deze ons als een beeld van een decadente wereld eerder van Amerika afkerig zouden maken. Maar na het lezen van Dreiser, Faulkner en Sinclair Lewis ging ik nadenken. Als een democratie zo'n kritische houding tegenover zichzelf kon verdragen, dan was dat juist een bewijs van kracht, dan kon daar niets slechts mee aan de hand zijn.’
Het zou geen kwaad kunnen wanneer degenen onder de Amerikaanse nationalisten die vrezen dat een kritische Amerikaanse letterkunde het anti-Amerikanisme in Europa aanwakkert, deze ervaring met een Europese lezer eens tot zich lieten doordringen. Indien Amerika ook nu, als wereldmacht, als massa-democratie er op uit is om uit naam van de Amerikaanse droom het grootst mogelijke stuk van zijn oorspronkelijke zuiverheid te behouden, dan zijn de meeste Europeanen ervan overtuigd, dat bij deze worsteling om het behoud van de Amerikaanse waarden de Amerikaanse literatuur verreweg het belangrijkste aandeel heeft, als stem immers van het Amerikaanse geweten. |
|