De Gids. Jaargang 119(1956)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 106] [p. 106] Pierre Kemp Dat bedje Ik heb mijn stengel naar de sterren en klim er ieder avond in met mijn groen lampje naar het verre groenere bedje, waarmede ik de nacht begin. Ik hoor mijn klimmen musiceren, al naar ik dieper in de hoogte dring en laat de bladeren van mijn schoenen leren, hoe ik het voorspel van mijn nachtrust zing. Nu ben ik weg...geniet in warme dromen, wat ik van 't wezen der dingen weet. Morgen dicht ik alles wat me is overkomen, maar... vraag mij nooit, hoe mijn bedje heet! Vlinder-passant Tussen de struiken gaan mijn oren een weg in de lucht. Ik kan er horen, hoe alles samenruist en -zucht. De wind toeft bij zangerige blaren, waar hij vertelt, hoe hij alles heeft ervaren en wie hem heeft vergezeld. Dan is het zwaar alleen te zijn met die lucht, die blaren, die zonneschijn en dank ik een vlinder-passant, als hij die eenzaamheid wegneemt van mij. [pagina 107] [p. 107] Stadsrand De stenen grens van de stad leunt op de lichten van de zon. Er gloeien oranje rozen uit de staande muren en het plat beton. Wolken zeilen met tussenpozen uit het turkooize oosten aan en hullen de stenen dozen in tinten van een overdagse maan. En de kleurentellers van mijn ogen doet dat weer goed, nu mijn gehoor dat aardse onvermogen van de motoren zo verdragen moet. Mouwen Nu ik veel pijn heb in mijn armen, voel ik veel mouwen. Soms zijn die mij te warm en wil ik ze vouwen weg in een kast, mij onbekend, in een vertrek, dat daaraan belend. Ik ga de trappen zoeken om er heen te gaan, maar mouwen uit alle hoeken houden mij aan in gestorven vlees-tinten, rode en blauwe, en maar mouwen, mouwen, mouwen! Vorige Volgende