nog dan met adoptie, die vader-kind-verhouding, zou men dit poëtisch verschijnsel kunnen karakteriseren met het sprookje van de prins en de varkenshoedster (om ditmaal, pour besoin de la cause, de sexen eens te verwisselen). Deze dichter heeft iets van koning Cophetua, waar de engelse litteratuur zo vaak op zinspeelt. This beggar maid shall be my queen, heeft hij, met de woorden van Tennyson, gezegd tot de omgangstaal. Zij is tot het niveau van zijn ervaring opgeheven. En, zoals het vaak in sprookjes gaat, zij bleek een betoverde prinses te zijn. Want men heeft allerminst bij Nijhoff het gevoel, dat hij de taal betovert; integendeel, hij brengt haar tot haar eigen adellijk wezen terug: hij onttovert haar. Vandaar de schijnbaar natuurlijke gemakkelijkheid waarmee zijn vers zich beweegt.
Maar welk een geduld om de enige ware (ont)toverformule te vinden! Geduldig zijn, is het poëtisch parool. Bloem heeft de weldra beroemd geworden zin gelanceerd: dichten is afleren. Dichten is ook: geduldig zijn, wachten tot men toegang krijgt tot het hart der taal, tot zij volgzaam wordt aan de wet van haar eigen wezen, onder de maatschappelijke voogdij vandaan. En waarom zou men niet, koning Cophetua daarlatend, voor Nijhoffs omgang met de woorden grijpen naar een vergelijking die bij hemzelf voorkomt, nl. die van de Rattenvanger van Hameln? Dan komt het woord ‘adoptie’ in een andere, minder legislatieve zin toch weer naar voren. Fluitend trekt de speelman door de landen, het eerste, het tweede, het derde land, zingend en zonder herinnering, en hij lokt de woordenkinderen mee. De dichter hoort in ieder woord geboorte van literatuur, - zelfs wedergeboorte, mag men zeggen. De kinderen trekken mee met hem. Waarheen? Het is een kinderkruistocht, deze poëzie. ‘Uit drang naar universaliteit zou men Latijn, zou men nog liever geheel taalloos willen schrijven’ (uit de inleiding tot ‘Het heilige hout’). Libera nos a malo. Amen. Nijhoff heeft het meegemaakt, dat de woorden bevrijd raakten van het kwaad der maatschappelijke bevoogding, dat ze - zo in hun dagelijkse plunje hem achternagelopen - verwonderd terechtkwamen in hun tehuis, hun heem, hun ‘wedergeboortestreek’: het gedicht. Want van de taal geldt wat Slauerhoff toepaste op de dichter: Alleen in mijn gedichten kan ik wonen.