| |
| |
| |
J.W. Hofstra
Het oog van de naald
Hij zat al heel lang stil. Zo stil, dat de vrouw in de serre onrustig werd als ze naar hem keek. Hij leek heel klein daar in die ligstoel aan het water. Zonderling om daar te willen zitten. Het was toch echt winter, al scheen dan ook de zon. Huiverend legde de oude dame de vulpen op het papier, greep de shawl en gooide die met een heftig gebaar om de brede schouders, terwijl haar gezicht zich vertrok als in een plotselinge vlaag van woede. Haar lange onderlip begon te trillen, de vlekken in haar blonde gelaat werden sterker aangezet en het bleke blauw van haar ogen verzwom een ogenblik lang in tranen. Met haar grove hand streek zij een paar maal over haar voorhoofd. De zegelring, fors als die van een man, maakte een rood spoor in het ruime vel dat zij, afgeleid door het schreinend gevoel, nastreek met een brede, platte vingertop.
Besluiteloos keek zij nogmaals door de wijde serrevensters naar de man in de verte, die nog steeds bewegingloos in de stoel lag. Zij deed een paar stappen naar het raam en hief juist haar hand op om op het glas te tikken toen het tot haar doordrong dat hij dat niet zou kunnen horen. De afstand tot de kreek was veel te groot. Ook roepen zou niet baten. Zij wist dat nog van vroeger.
Vroeger, als Andrew daar stond te vissen, had zij immers wel eens gepoogd hem te beschreeuwen, maar altijd had het hoorntje er aan te pas moeten komen. Zij sloot even de ogen en glimlachte. Dat had zijn geld anders wel opgebracht.
Het dagenlange hardnekkige zeuren van haar anders zo gewillige zoontje om een jachthoorn, sedert hij eens met haar van de auto uit in de buurt van Coolham een vossenjacht had gezien en de jongen als bezeten was geraakt door het getoeter, had haar, zijn eindeloos gezanik moe, na een van haar zeldzame woedebuien, waarvan zij zelf overstuur geraakt was, naar de stad doen rijden. In een speelgoedwinkel had zij
| |
| |
alle toeters geprobeerd. Zij had de nauwelijks te verbergen glimlach van de meneer en de juffrouw in de winkel genegeerd, hoewel het haar moeite genoeg gekost had niet mee te lachen, toen zij zichzelf in de grote spiegel weerkaatst had gezien. Onwillekeurig wierp zij ook nu een blik in de grote Victoriaanse spiegel aan de lange wand van haar boudoir. Zij was niet veel veranderd. Een grote vrouw van forse gestalte, gekleed in een chocoladebruin tweed mantelpak, in crêmekleurige, hoogdichte flanellen blouse met een groene stropdas, waarboven de wangen van haar vollemaansgezicht ook nu weer hoog opbolden bij de herinnering aan het getoeter en geblaas door alle hoorns, fluiten, trompetjes en andere instrumenten, die de ijverige verkoopster aan was blijven dragen.
Eindelijk had zij een koehoorntje voor de paarsrode brede lippen gezet en terwijl zij zag hoe de ronde kastoren hoed boven op haar grove, grijsblonde haar onwijs wiebelde, had zij tot haar grote vreugde eindelijk een geluid gehoord dat vaag deed denken aan het hoge geschal dat de jongen indertijd verrukt had. Niet lang had het hem vermogen te boeien. Toen hij kort daarop naar school ging, hing het hoorntje al aan de spijker in de serre van de kinderkamer, aan dezelfde spijker waaraan het nu nog hing.
Hoeveel jaren al was die kamer haar speciale domein? Hoe lang was hij al dood? Haast niet meer te becijferen voor een moeder. In dit vertrek scheen de zon het eerst en het langst.
Ruw, met veel geraas, duwde zij de serredeuren open en met haar ogen nog steeds gericht op de onbewegelijke kleine figuur in de loperstoel achter aan het lange zachtgroene lichtglooiende grasveld, dat slechts doorbroken werd door een vierkant kaal rozenperk, voelde zij met de hand naar het kleine instrument. Haar ogen traanden van het zonlicht. Vaag zag zij in de verte de zilverrimpels van het water. Zich even op de tenen uitrekkende, ademde zij diep, sloot de ogen en met een gevoel van macht en heerlijkheid, dat haar gelukkig maakte, blies zij in de hoorn. Een, twee, drie maal.
Verzaligd luisterde zij naar de schrille, langaangehouden tonen. Het duurde even voor zij Reyer zich zag oprichten en zich omdraaien naar het huis. Hij wuifde met langzaam gebaar maar bleef staan als in afwachting. Nog wat vaster sloeg zij de donkergroene shawl om zich heen en liep toen met grote wijdbeense passen de zes treden af van de warandatrap, met haar ene hand steun zoekende bij de gebeeldhouwde leuning.
De armen langs het lijf, zonder enige beweging te maken, bleef hij op haar wachten. Hij zag hoe zij, bruin op donkergroen op lichter groen,
| |
| |
schuin het grasveld overstak om op de plavuizen onder de berceau te geraken, waarvan het witte latwerk lange schaduwen wierp op haar gestalte. Zij liep alsof zij een zwaar juk met emmers torste op haar brede schouders. Onzeker stapte de ene bruine laars met schapenbont schuin voor de ander. Het grote hoofd knikte bij iedere pas, terwijl de lange armen onbehouwen naast de brede heupen slingerden. Zij was bij het zwaar gehavende marmeren beeld van een droefgeestig uitziende Ganymedes aangeland, toen zij stil stond, haar hoofd vooruit stak en riep:
- Je zat zo stil!
Toen waggelde zij weer verder. Hij haalde zijn schouders op en draaide zich om.
Het had die nacht wat gesneeuwd en de toppen van de heuvels in de verte glansden glinsterwit in de zon. Het water voor hem was zeer breed. Rechts weken de boorden als een V vaneen tot waar de zee moest beginnen.
Toen zij zwaar ademende naast hem stond, zei zij nog eens:
- Je zat zo stil.
Hij antwoordde niet.
- Had je het niet koud?
- De wind is zoel en ik zit dik in de wol.
Toen pas keek hij haar aan en glimlachte onzeker. Onderzoekend richtte zij haar matte blik op hem, waarbij brede rimpels in haar voorhoofd trokken.
Toen legde zij zonder te spreken haar brede vlezige hand op zijn schouder. Samen keken zij over het water in de richting van de open zee.
Sedert zijn aankomst uit Holland, gisteravond, hadden zij nog maar weinig gepraat. Het korte telegram: Kan ik komen? had zij even kort beantwoord: Altijd welkom. Zij was hem niet gaan halen aan het station, daar zij niet precies wist wanneer hij zou arriveren, maar nadat zij het telegram had opengescheurd, had zij geen rust meer gekend. Te ongedurig om te zitten, had zij zeker kilometers gelopen in haar grote huis, druk doende met kamers in, kamers uit te gaan, de laatste rozen van de kale struiken te snijden en drie verborgen irissen te plukken, die zij de dag tevoren in een hoekje aan de buitenkant van de kas, waarin haar orchideeën overdadig bloeiden, tussen de geelgroene biezen had opgemerkt. Hoewel zij zich zelf had voorgehouden dat het belachelijk was, had zij zich niet meer van huis gewaagd. De bijeenkomst van de
| |
| |
vrouwenclub had zij verzuimd, want de komst van haar neef had haar te zeer beziggehouden dan dat zij oor gehad zou hebben voor de krijgsverrichtingen van Sir Francis Drake, die door de vrouw van Commander Elling zeker met de nodige historische bijzonderheden de luisterende vrouwenschaar zouden zijn voorgeschoteld. De echtgenoot zou wel gezorgd hebben voor de juistheid van haar beweringen. Maar zij had liever die middag en ook de avond doorgebracht in de kamer, waarin Reyer zou logeren.
Door daar te gaan zitten, verbeeldde zij zich het zelden in gebruik genomen vertrek wat in te wonen. Zij had er een paar haastige sigaretten gerookt en er voor het heet afstralende haardvuur een uitgebreide patience gelegd. Een heel moeilijke had zij gekozen omdat zij zich niet telkens weer wilde afvragen waarom het telegram haar zo verontrustte. Geen ogenblik was het in haar opgekomen ook een kamer voor Juliette in orde te laten maken, zo zeker was zij geweest dat Reyer alleen zou arriveren.
Gisteravond had zij hem nauwelijks gezien. Zich verontschuldigend, had hij gevraagd of zij het erg onbeleefd zou vinden als hij maar dadelijk zijn kamer opzocht. De boot had nogal geschommeld in het Kanaal en hij had slaap. Maar nog heel laat had zij hem in zijn kamer bezig gehoord. Alleen een badkamer scheidde haar slaapvertrek van het zijne.
Zij had hem zijn ontbijt boven laten brengen. Doch toen zij een goede drie kwartier later beneden kwam, had zij hem al zien zitten in de ligstoel waarvan de loper nu af en toe in de wind opflapte.
Zij had de moed niet te vragen hoe het met hem ging. Zij durfde hem ook niet meer aankijken, maar haar hand wegnemen van zijn schouder, leek haar een onvriendelijke daad.
Zij praatte niet gemakkelijk. Heel jong was zij getrouwd met de Engelse marineofficier, die al heel gauw na zijn huwelijk dit huis in Sussex geërfd had. Hier had zij op John gewacht als hij van zijn reizen thuis kwam en hier ook was zij langzamerhand zo verengelst, dat alleen de oude vrienden nog wisten dat zij in Holland geboren was.
Hier was Andrew geboren. Hier had hij gespeeld in de zigeunerwagen, die John, eigenlijk voor de grap, gekocht had van een langstrekkende troep en die tussen de hoge bomen van het achterpark een ideale schuilplaats was geweest voor de enige zoon en zijn vriendjes. Ook Reyer had daarin vroeger rovertje gespeeld en hij had dus geweten waar de loperstoel te vinden waarin hij doodstil naar het dichtbije water en de verre zee had zitten staren.
| |
| |
Hij draaide zich om zodat haar hand van hem afviel.
- Het is lang geleden dat u op die hoorn geblazen hebt.
Zij ging hem voor terug naar het grote huis, wit met zwarte vensters.
- Heel lang.
Hij kwam naast haar lopen.
- Moeten we al terug?
- Ik had je wat koffie willen geven. Die zal je nog wel niet gehad hebben. Carter vertelde dat je bijna niets gegeten hebt van je ontbijt.
- Ik had geen honger. Kan die koffie niet wachten?
Hij werd zenuwachtig. Hij knipperde met zijn ogen en trok met zijn mond, zodat de lippen onzichtbaar werden. Toen vroeg zij het maar:
- Waar is Juliette?
Ineens bleef hij stil staan, zo abrupt alsof hij door een steen in zijn borst was getroffen. Al het bloed trok uit zijn gelaat dat doodswit werd.
Zij schrok hevig en haar hart begon te bonzen. Als om zichzelf voor te bereiden op wat komen ging, zette zij haar benen wijd uiteen als was zij aan boord van een hevig rollend schip. De handen verborg zij in de diepe zakken van haar jacquet. Hij was juist zo groot als zijzelf, maar hij leek haar klein en smal nu zijn gezicht zo was ingevallen rond de mooie rechte neus. De grijze trui was hoog aan de hals dicht en zijn jasje was oud en hing lubberig om hem heen.
‘Hij zal nooit een buitenman worden,’ dacht zij, ‘sportkleren staan hem niet!’
Hij greep haar plotseling in de arm als om steun te zoeken en wandelde met haar weer weg van het huis, het park in. Hij had nog steeds niet geantwoord, maar liep voort met gebogen hoofd, als zou hij zo dadelijk antwoord vinden, daar, vlak voor zijn voeten.
De eikestammen waren dik en in de kruinen hoorden zij beiden de wind. De beslotenheid van de bomen scheen hem te kalmeren.
- Juliette is niet meer thuis. Zij is ergens in pension geloof ik. Zij wil niet zeggen waar. Er is namelijk iets gebeurd, maar dat zult u wel begrepen hebben.
Schichtig keek hij op naar het vlekkerige gezicht van de oude dame, die voor zich uit liep te staren als verstond zij geen woord van alles wat hij zei. Hij zag een kleine druppel hangen aan de ingang van een van de enorme neusgaten, waaruit een paar harde gele haartjes staken. Maar zij snoof niet en hij hoorde haar niet ademen. Hij zag alleen hoe zij de kiezen op elkaar klemde; laag achter in haar wang zag hij een grote knobbel rijzen en dalen.
| |
| |
- Het heeft zich allemaal in een paar weken afgespeeld. Op een avond reed ik naar huis. U bent nooit bij ons geweest in het nieuwe huis, maar ik heb u toch wat kiekjes gestuurd, meen ik. Het is maar een klein huis, even buiten de stad aan een zijweg. Meer een kleine, alleenstaande villa. Met het oog op mijn componeren moet ik eigenlijk wel buiten wonen. Hoewel, ik werk nooit binnenshuis. Aan de garage heb ik een kamer laten bouwen en daar staat mijn vleugel en heb ik mijn muziek en veel van mijn boeken. Het is een idee van Juliette geweest om dat allemaal zo in te richten. Ik kwam tegen zeven uur thuis en zette de wagen in de garage. De hele dag had ik besprekingen gehad met een uitgever en een paar collega's.
Meestal had zij de garage al opengemaakt, maar toen ik op die dag thuis kwam, was hij nog dicht. Ik moest nog wat achteruit met de kar want de deuren gaan naar buiten open en ik had dat natuurlijk weer vergeten. Maar dat doet er allemaal niet toe. Toen ik achterom naar binnen wilde gaan door de keukendeur, bleek die op slot. Daarom dacht ik dat Juliette uit was, en ik liep dus om naar de voordeur. De krant stak uit de bus. Die trok ik er uit en toen rook ik het. Gas.
In de verte klonk een dof schot. Met effen stem, zonder op te zien, zei mevrouw Curson:
- Dat is Captain Bruce met zijn kleinkinderen. Zij willen eenden schieten. Hij vertelde gisteren dat ze zouden komen...
- Toen ik de deur eindelijk open had, gelukkig had ze vergeten de grendels erop te doen, rende ik struikelend over de zware mat de gang in, maar ik stikte haast. Ik hield mijn zakdoek voor mijn gezicht en liep zonder er verder bij na te denken regelrecht naar de keuken om de hoofdkraan af te draaien.
Daar lag ze naast het fornuis. De oven stond open. De deur naar de bijkeuken klemde, maar ik kreeg hem open. Die naar buiten ook, maar daar zaten ruiten in die ik eerst stuk sloeg. Ik sleepte Juliette naar buiten. Ze had enkel een kimono aan. Verder niets, geen kousen, geen schoenen. Ik legde het kleed van de keukentafel over haar heen en telefoneerde de dokter en ook de politie. Dat laatste was niet nodig geweest, maar ik deed het toch, ik weet niet waarom. Ik probeerde nog in zo'n klein zakagenda'tje na te kijken wat je moest doen, maar ik zag alleen maar posttarieven en vervangingswoorden van de telefoon, u weet wel, M voor Marie, O voor Otto. En daar lag ze maar buiten op de stenen, naakt onder die oude rode kimono. Die was wel van zij, maar toch was het koud. Dat is vandaag precies drie weken geleden.
| |
| |
Zij hadden elkaar losgelaten. Hij struikelde over een boomwortel, die als een croquethoepel boven de grond uitstak, maar hield zich nog overeind. Zij bleef zonder te bewegen toezien hoe hij zich trachtte te herstellen. Met een verontschuldigend glimlachje keek hij haar aan.
- Raar verhaal, hè, niet om te geloven dat zo iets werkelijk gebeurd is. Dat dat mìj gebeurd is.
Zij liepen niet verder maar bleven midden op het pad staan, nu recht tegenover elkaar. De grote vrouw keek over zijn schouder in de verte, waar zij nu heel duidelijk de zon zag glinsteren in het water. Weer klonk er een schot en toen nog een.
- De politie bleef lang weg en de dokter ook. Toen het gas wat weggetrokken was, sleepte ik haar naar binnen. Zij had een heel vreemd gezicht. Heel nieuw. U weet, zij is anders nogal bleek, maar toen zag zij kersrood, en dat maakte haar zo levend, zo bloeiend, als ik haar nooit gekend heb. Ik ging mee in de ziekenauto. De mannen hadden haar helemaal ingestopt en ik had zo graag haar hand vastgehouden. In het ziekenhuis heb ik drie uur moeten wachten voordat er iemand kwam om te zeggen dat zij er doorheen was. Drie uur. Dat is heel lang. Ik was heel bang. Iedere zekerheid heb ik in die drie uur verloren want ik wist heel zeker, dat de schuld bij mij lag. Vreemd is dat, als er opeens een schuld opduikt in je bewustzijn, die je voordien nooit vermoed hebt. Ik had altijd gedacht dat we gelukkig waren. Ik was gelukkig. Misschien was ik niet gelukkig, en alleen maar tevreden. Maar dat was genoeg voor mij. Ik hield van Juliette.
Met een grote zwaai zette mevrouw Curson zich weer in beweging. Zij liep een pas voor hem uit toen zij zei:
- Je bent nooit op haar verliefd geweest, dat heb ik altijd geweten. Heb je ooit...Ik bedoel...heb je haar ooit... echt begeerd?
Hij ving de schok onmerkbaar op en antwoordde:
- Niet genoeg misschien. Tot het moment dat ik bij haar neerknielde en ik haar gezicht met die vreemde rode kleur op mijn schoot trok. Zij was naakt onder die kimono en toen vond ik haar opeens heel mooi. Toen begeerde ik haar, geloof ik. Misschien voor het eerst. Is dat niet vreemd?
De oude dame antwoordde niet, bukte zich om een dorre tak op te rapen, die zij met haar stevige handen in kleine stukjes brak en achteloos met lange losse zwaaien weer wegwierp.
- Na drie uur kwam een verpleegster zeggen dat ze bijgekomen was. Ik mocht haar maar even zien. Toen ik binnenkwam in dat rare kale
| |
| |
kamertje, draaide zij haar hoofd af. Ik zei, geloof ik, nu is alles weer in orde, of zo. Iets heel doms in ieder geval. Na nog wat pourparlers met de dokter en een politieman mocht ik naar huis. Ze boden nog aan mij weg te brengen, maar ik heb een taxi genomen.
Even voor twaalf was ik thuis. Je kon het nog duidelijk ruiken. Ik maakte wat melk warm in de keuken op datzelfde fornuis en nam een beker mee naar boven. Buiten de deur van mijn slaapkamer hoorde ik de kanarie binnen zingen in het schaarse licht van de lantaarn buiten. Juliette wilde dat dier niet beneden hebben. Ik weet nog wat ik dacht: Dit is een kloektoer, zou Juliette zeggen. Toen ik na lang zeuren die vogel eindelijk voor haar gekocht had, schafte zij zich een soort kanariedictionnaire aan en leerde alle benamingen van de kunstzang uit haar hoofd. Nadien deed zij het voorkomen of ze werkelijk alle vormen van gefluit kon onderscheiden. In de loop van de tijd vergat zij veel van die buitenissige termen, maar een paar daarvan gebruikte zij steevast. Om indruk te maken op de buitenstaander waarschijnlijk, want zij wist heel goed dat ik er niet intrapte.
Nu zong het dier heel mooi met lange uithalen. Het schemerde in de kamer en toen ik het licht opstak, zweeg de vogel op slag.
Toen zag ik iemand op zijn rug breeduit in ons bed liggen. Een naakte man. Hij was dood, dat zag ik dadelijk. Zijn bril lag naast zijn grote zakdoek op mijn nachtkastje. Ik kende hem wel. Een journalist, die we een paar maal ontmoet hadden. Een brutale, luidruchtige praatjesmaker, die veel dronk en zwetste. Maar nu lag hij heel stil. Zijn lange witte lijf was papperig en glad. Ik hoorde zijn grote armbandhorloge, dat hij aangehouden had, luid tikken.
Toen ik het licht uitdraaide en de deur achter mij sloot, begon de kanarie in zich zelf te pruttelen met kleine gorgelende geluidjes. Juliette zou zeggen: een holklingel. Ik ging regelrecht door naar mijn studeerkamer, maar ik beefde zo, dat ik moeite had mijn vinger in de gaatjes van de kiesschijf van de telefoon te steken. Ik moest met mijn linkerhand mijn rechter vasthouden en leiden en nog koos ik twee keer verkeerd.
Om half twee 's nachts stond de politie voor de tweede keer voor de deur. De dokter constateerde een hartverlamming. Naderhand bleek dat de man veel alcohol had gedronken en bijzonder rijkelijk en laat geluncht moest hebben. Ik heb de hele nacht verder koffie gezet en koffie gedronken. Steeds maar in mijn werkkamer, want ik ben sindsdien de trap niet meer op geweest. Ik heb op de divan geslapen. De volgende dag kreeg ik de boodschap toen ik kwam om haar te bezoeken, dat
| |
| |
Juliette mij niet meer wilde zien. De man werd na drie dagen begraven. Zijn vrouw is radeloos. Zij blijft achter met twee dochtertjes.
Sanne Curson en haar neef waren aan het einde van het park gekomen en stonden aan een heksluis, die wandelaars toegang gaf tot de zich ver uitstrekkende velden en de koeien verhinderde het park binnen te komen. Als uitgeput hing Reyer met zijn armen over de smalle planken. Zijn tante geleek een kolos. Massief en breed stond zij bewegingloos. Een paar strengen van het dikke geelgrijze haar waren losgeraakt en bewogen om haar hoofd in de zoele wind.
Telkens weer hoorden zij de doffe salvo's van de eendenjagers in het bruine riet aan de rand van de weiden.
- Ik zal vanmiddag eens gaan horen bij Bruce of zij succes hebben gehad, zei mevrouw Curson.
Terwijl zij de gevouwen handen beschermend boven haar ogen hield, bleef zij lange tijd naar de horizon staren, alsof zij haar vrienden daar zou kunnen bespieden. En ook Reyer meende na ieder schot kleine rookwolkjes te zien opstijgen boven het jachtterrein. Maar dat was verbeelding. Tot zijn verbazing bemerkte hij dat zijn lippen trilden toen hij achteloos probeerde te zeggen:
- Ik heb het gekke idee dat dat grote witte huis tussen die twee heuvels daar, er twee jaar geleden nog niet was. Ik herinner mij er tenminste niets van. Heeft Charles Lemming gebouwd? Is hij misschien eindelijk getrouwd?
- Neen, Charles heeft niet gebouwd. Hij heeft veel moeten verkopen.
- Oh, zijn het vreemden?
- Voor jou wel. Het huis staat er al anderhalf jaar. Het ligt heel mooi zo, vind je niet? Hoewel het me een raadsel is waarom Jesse nu juist hier wilde wonen.
Hij meende een lichte wrevel in haar stem te horen.
- Jesse?
- Ja, hij heet Jesse Telling. Zijn vader was een Nederlander. Hij spreekt de taal foutloos.
- Aardige man?
- Ik geloof van wel.
- Hoezo? ‘Ik geloof van wel!?’
- Je moet zelf maar zien.
- Als ik hem zie.
- Natuurlijk zul je hem zien. Hij komt geregeld.
| |
| |
Langzaam waren zij teruggewandeld naar de brede villa. Onderaan het terras hield Reyer de grote vrouw terug, die juist een laars op de onderste tree had gezet van de brede trap.
- Tante Sanne, kan ik hier een poosje blijven?
Zij greep de leuning wat vaster en verzette de laarzenvoet alsof zij van plan was met één sprong op het terras te belanden. Toen richtte zij haar fletse ogen op de man naast zich, die haar nog steeds aan de arm vasthield. Zijn greep werd zo vast dat het haar pijn deed. Maar heftig knipperende met de strowimpers, zei zij in een kranige poging tot glimlachen:
- Zo lang je maar wilt. Dat weet je wel.
In de hoge lucht, die helderblauw was geworden, dreef heel snel uit het Westen een enorme wolk aan. Nog voordat zij beiden binnen waren, was de zon al verdwenen. Toen Sanne de terrasdeuren sloot, huiverde zij. Het water in de verte achter de lege loperstoel zag als lood. Met een resolute zwaai greep zij de ronde hoed van de haren en zuchtte diep terwijl zij zich neerliet in een fauteuil, die onder haar gewicht kraakte. Reyer hoorde het niet. Hij stond achter in de kamer voor de Friese stoeltjesklok, die al met oneindig veel moeite begon te knarsen en te kreunen. Hij wachtte op de heldere slagen, die hij als kind zo vaak, wakker liggend in de nacht, had gehoord. Toen het gewicht ratelend zakte begonnen de scheepjes op de wijzerplaat zeer onrustig te dansen. |
|