De Gids. Jaargang 118
(1955)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
Eerste bedrijf
Werkkamer van de directeur van een luchtvaartkundig laboratorium. Op de achtergrond hoge ramen die op een vliegveld uitzien. Eerste plan links en rechts een deur, die naar buiten leidt. Naast deze deur een garderobekast. Op de achtergrond rechts een stalen bureau met telefoontoestel. Tussen de ramen in een tekentafel. Haaks op de linkerwand lange tafel, waarop twee zendapparaten. Op de voorgrond lage tafel met enige stoelen. Het is 's middags vijf uur. Buiten begint het te schemeren.
ada
Als Karel het dus in zijn hoofd mocht krijgen,
albert
Zo gek als jij denkt is het ook weer niet.
suzanne
Ik heb geen woord van wat hij zei begrepen. [allen lachen]
Is dat zo gek?
karel
Je hebt niet eens geluisterd.
ada
En Albert heeft toch zo zijn best gedaan.
albert
Als jij het nu eens uitlegde, Mathilde;
De vrouw en de techniek. Dat was het toch? | |
[pagina 3]
| |
karel
En konden toen de dames het wel volgen? [mathilde haalt haar schouders op]
albert
Eva, jij bent er bij geweest, vooruit!
eva
Ze werden allemaal heel stil.
karel
[tot mathilde]
Je hebt
suzanne
Net iets voor jou.
mathilde
[tot karel]
Je weet
suzanne
Waren ze
albert
We hangen
mathilde
Maar niemand was er bang,
suzanne
Wat flauw! Ik had me echt op een verhaal
mathilde
Op het succes van Karel.
ada
Zijn nieuwe vinding.
suzanne
Die raket, bedoel je?
karel
[kribbig]
Dat was de opdracht, maar we doen het met
albert
Voorlopig gaat het er alleen maar om
Die is ons uitgangspunt.
suzanne
Mooi uitgangspunt!
albert
Je weet hoe onbetrouwbaar die V-2 was. Hij werd alleen gericht, nog niet bestuurd. Je kon nog op geen kilometer zeggen,
Nu moeten wij proberen iets te maken,
suzanne
Wat knap!
ada
Het is afschuwelijk.
albert
Waarom? 's Avonds stuur je zo'n ding van Schiphol weg
| |
[pagina 4]
| |
ada
[nadrukkelijk]
Of wat je wilt.
albert
Het is een opdracht van de posterijen.
karel
De opdracht is geheim.
suzanne
Hoe ver zijn jullie?
albert
Heb je dat kleine vliegtuig niet zien staan? Links op het veld. [suzanne knikt]
Daar is van alles ingebouwd,
Op de normale wijze stijg ik op. Karel zit hier. Ik in de lucht. We praten
suzanne
Op Albert, proost!
ada
[vóór de anderen kunnen antwoorden]
En als het mis zou gaan?
albert
Dat is onmogelijk. Als er iets hapert,
suzanne
Op Albert!
de anderen
[behalve karel en ada]
Op Albert!
mathilde
[zacht tot karel]
Op je succes.
karel
Dank je. [ironisch]
Proost, Albert. Op de romantiek!
suzanne
Maar wie of wat is hier romantisch?
karel
Albert.
albert
Jullie invasie in ons heiligdom!
suzanne
Maar jij hebt ons toch zelf gevraagd te komen.
ada
Wanneer doe je die proef?
karel
Dat weet ik niet.
suzanne
't Wordt steeds romantischer. Is het gevaarlijk?
albert
[tot ada]
Kijk niet zo ernstig kind. 't Is doodgewoon;
ada
En als het lukt, wat dan?
albert
Hoe zo, wat dan?
karel
Dan hoop ik dat we die raketten krijgen
ada
Hoe verder?
karel
Wat
| |
[pagina 5]
| |
ada
Die dingen moeten
karel
Gebruikt?...Natuurlijk!
ada
Voor postvervoer?
karel
Stel dat ik het zou weten,
ada
[na een stilte]
Het maakt me bang.
albert
Wat praat je nou voor onzin? Net maakte je nog zelf een grapje. Kom. [er wordt geklopt; de deur gaat meteen open; een lid van de bedrijfspolitie op]
agent
O, neemt u me niet kwalijk.
karel
Geef maar hier. [krijgt een rapport en kijkt dit in]
agent
Als ik geweten had, dat u bezoek had...
karel
Dat had je moeten weten. 't Is je plicht.
albert
Je kwam natuurlijk op de lucht af.
karel
[na getekend te hebben]
Hier.
agent
Dank u. Goede middag. [agent af]
suzanne
Wie is die griezel?
karel
Iemand van de bedrijfspolitie hier.
albert
Je zou ook kunnen zeggen onze lijfwacht.
suzanne
Een vreselijke man.
albert
Dat valt best mee.
ada
Ken jij hem dan?
albert
Hij spaart sigarenbandjes! Een prachtcollectie, hele schriften vol. Zo'n man is thuis heel anders dan hij hier is. Zonder die uniform.
ada
Dat ben jij ook.
albert
Wat ben ik ook?
ada
Thuis anders dan je hier bent.
albert
Anders? Hoe zo?
ada
Als je thuis vrolijk bent,
suzanne
Ze heeft gelijk. Jullie zijn ànders hier.
ada
Vreemden bijna. Net als die dingen daar;
karel
Als alles wat je niet begrijpen kunt
albert
Ik heb dat ook nog nooit aan je gemerkt.
ada
Toen ik hier binnenkwam, was ik het liefst
| |
[pagina 6]
| |
albert
Wat was er dan? Heb je soms weer een spook gezien?
ada
't Is of't
karel
Heeft één van jullie hier
ada
Ik weet het niet...
albert
Maar er is niets gevaarlijks aan. In 't buitenland zijn ze al heel wat verder.
ada
Ik huiverde, ik kon er niets aan doen.
albert
Kom, drink nog iets. Karel, schenk nog eens in.
ada
Nee, Karel, werklijk niet.
albert
Doe niet zo flauw.
ada
Ik weet dat het niet aardig van me is. Jullie hebt dag en nacht gewerkt. Je bent
[op haar horloge kijkend]
Ik moet trouwens naar huis. De kindren zijn alleen.
albert
Die zijn wel meer
ada
Ik had je toch gezegd,
[als albert geen antwoord geeft]
Het spijt me, Karel.
suzanne
Gaan we allemaal?
mathilde
Albert en ik zouden nog iets bespreken,
albert
[tot ada]
Daarna kom ik direct
suzanne
[tot karel]
En wat doen wij?
karel
Als je nog even wacht,
ada
Dan ga ik vast. Tot ziens.
suzanne
Dag Ada.
karel
Neem jij die blauwdruk mee, Eva,
mathilde
Je kijkt zo somber. Heb je een afspraakje?
suzanne
Wat hoor ik, Eva?
eva
Ik heb geen tijd voor afspraakjes. | |
[pagina 7]
| |
mathilde
Dag Ada. En zet die muizenissen uit je hoofd.
albert
[tot mathilde]
Ik kom direct; ik breng haar tot de poort. [karel en eva af; albert neemt zijn sjaal uit de garderobekast en gaat dan door de andere deur met ada af]
suzanne
Wat had Ada ineens?
mathilde
Ze kan misschien
suzanne
Ze heeft haast niets
mathilde
Soms is het net een kind. Ze zegt
suzanne
Ik mag dat wel.
mathilde
Karel vond het bepaald níet leuk.
suzanne
Geloof je?
mathilde
Dat kon je toch wel zien. Al dat gevraag. Het wàs ook irritant.
suzanne
Waarom heb jij
mathilde
Ik? Albert was er toch.
suzanne
En dacht je heus
mathilde
Zeg het maar.
suzanne
Ben jíj zo zeker?
mathilde
Zeker? Waarvan zeker?
suzanne
Van alles hier. Je werk, die proef, van Karel.
mathilde
Heeft hij dan iets gezegd?
suzanne
Dat is niet nodig. Ik merk het dadelijk als hij iets heeft.
mathilde
[sarcastisch]
Dat zal hij vast en zeker erg waarderen. Het werk hier stelt hem steeds weer voor problemen. Dat houdt nooit op.
suzanne
Ik had het niet zozeer
mathilde
Daar leeft hij anders voor. En zeker nu.
suzanne
Ik weet niets van zijn werk. Ik houd van hem om hele andre dingen. Dat vind jij gek misschien.
mathilde
Welnee, waarom?
suzanne
Mis jij nu nooit eens iets? | |
[pagina 8]
| |
mathilde
Wat zou ik missen?
suzanne
Warmte. Gezelligheid.
mathilde
Ik heb mijn werk
[schenkt in; stilte]
suzanne
Een aardig kind wel, Eva, vind je niet?
mathilde
Een beetje jong, snel afgeleid. [karel ongemerkt op]
suzanne
Wat wil je? Al die machines en dan nog die lijfwacht.
mathilde
[scherp]
Ze is intelligent.
suzanne
En gek op Albert
mathilde
Hoe zo?
suzanne
Hij is aantrekkelijk. Zoals hij straks over die proef vertelde,
karel
Wat? Die proef of hij?
suzanne
[omziende naar karel, scherp]
Die proef èn hij.
mathilde
Ik had je niet gehoord.
karel
Heb je die groene map hier ook gezien?
mathilde
Dat radar-plan?... Dat ligt op je bureau,
[loopt er heen en zoekt]
Hier.
karel
Het kan nu wel naar Albert.
mathilde
Ik zal het hem straks geven. Dag Suzan.
suzanne
Tot ziens. Succes.
mathilde
[bij de deur, tot karel]
Kom je nog terug vanavond?
karel
Ik zal wel zien. [mathilde af]
suzanne
Je stelt haar echt teleur.
karel
Hoe dan?
suzanne
Ze hoopte dat je ja zou zeggen.
karel
Waarom zou ze dat hopen?
suzanne
Ben je blind? Die vrouw is ongelukkig zonder jou.
karel
Doe niet zo dwaas. Mathilde leeft alleen
suzanne
Precies als jij. Dat schept
| |
[pagina 9]
| |
karel
[scherp]
Dat moet je dan
suzanne
Hoe vond je Ada?
karel
Dom.
suzanne
Ze intresseert zich erg voor Alberts werk.
karel
Wat Alberts werk? Jij schijnt niet eens te weten,
Wat praat ik nog? Jou intresseert het immers
suzanne
Wanneer heb je me dan
karel
Jij hebt nog nooit
suzanne
Die hebben we nu eenmaal niet.
karel
Daar gaat
suzanne
Ze zag spierwit. Zou ze echt bang geweest zijn?
karel
Ben jij ooit
suzanne
Die proef is toch
[albert op]
albert
O, ik dacht
[hangt sjaal in garderobekast]
karel
We gaan zo weg.
suzanne
Is Ada al wat beter?
albert
Ze is nerveus de laatste tijd. 't Is vreemd;
suzanne
Ze dacht dat 't echt gevaarlijk was.
karel
Ze denkt met haar gevoel. Dat gaat hier niet.
albert
Mathilde wacht. Ik moet naar de fabriek. Tot ziens, Suzan.
suzanne
Dag Albert. Bel eens op,
albert
Je weet hoe ik je keuken apprecieer. [albert af]
| |
[pagina 10]
| |
suzanne
Heb je nog veel te doen? [na een stilte]
Wat kijk je kwaad. Jaloers?
karel
Omdat je Albert hebt gevraagd?
suzanne
Ik vind Albert heel lief.
karel
Dat zie ik ook wel.
suzanne
Vind je dat zo gewóón?
karel
Ja, waarom niet?
suzanne
En als hij mij ook aardig vindt? Erg aardig!
karel
Dat is niet waar.
suzanne
Ik merk het toch.
karel
[driftig]
Je liegt.
suzanne
Kan jij niet eens een grapje meer verdragen?
karel
Van zulke grapjes houd ik niet, Suzan.
suzanne
Neem me niet kwalijk. Zit die proef je dwars? [karel zwijgt]
Heeft Albert iets gedaan wat je niet aanstond?
karel
Ik houd van je, ik houd heel veel van je,
suzanne
Wat? Je leven lang ben je met hem bevriend
karel
God, ja, hij is mijn vriend. Maar ik? Ik zelf, wat ben ik zelf? Ben ik
Hij is de populaire man. Altijd
Ik mag al heel blij zijn als iemand mij
Op wie werd er daarstraks gedronken? Op Albert. Of hij het allemaal weer had
[schenkt zich een borrel in]
suzanne
Krijg ìk niets? [karel schenkt suzanne in]
karel
Het werkvolk zegt meneer, meneer De Boer. Dat houdt ze klein. Ik wil hier discipline,
suzanne
Wat ben jíj jaloers! Weet je wat jij moest doen? Eva rondsturen
| |
[pagina 11]
| |
[het glas opheffend]
Op je gezondheid, Karel... meneer Karel!
karel
Als ik een beetje minder van je hield,
suzanne
[het glas opheffend]
Tucht en discipline!
karel
Nu is het wel genoeg.
suzanne
[het glas weer opheffend]
Op meneer Albert! [karel slaat het glas uit haar hand, beiden blijven verbijsterd staan]
karel
Dat wou ik niet... Dat wou ik echt niet doen. [gaat naar haar toe]
Ik had je toch gevraagd die naam niet meer
Als jíj het wilt, zal ik op Albert drinken. Hier is een ander glas. Hier, neem het nu.
suzanne
Ga weg.
karel
Suzan... Hier is je glas... [heft het glas]
Op Albert. [suzanne kijkt hem verwonderd aan]
Je hóeft het niet te doen, als je niet wilt. Wil je het niet, Suzan? Ik weet wat beters. Zullen we in de stad gaan eten?... Ja? Ben je nog altijd boos?... Hoe komt dat toch,
[terwijl suzanne zich begint te poederen, legt karel de scherven op de hoek van het bureau]
Hier in de kast heb je een spiegel.
suzanne
Dank je... Kom je naar huis of blijf je bij Mathilde?
karel
Wees nu niet boos meer.
suzanne
Doe niet zo onnozel. Je bent hier niet voor niets tot 's avonds laat.
karel
Wil je dan liever dat ik voortaan thuis blijf?
suzanne
Wat heb ik aan je als je thuis bent? Niets! Je ziet me niet. Je staart maar voor je uit. Als het Mathilde dan niet is, wie wèl?
karel
Wat ik hier doe, eist me volledig op. Ook als ik thuis ben, ben ik daarmee bezig. Begrijp dat toch. Het laat me niet met rust. Ik zoek en zoek; ik kan er niet van slapen. Je moet geduld hebben tot na de proef.
suzanne
Na deze proef komt er wel weer een andre.
karel
Nee, nee, Suzan. | |
[pagina 12]
| |
suzanne
Dat zeg je iedre keer. Je meent het ook. Dat weet ik wel. Maar als
karel
Suzan... Laat me niet in de steek. Je weet
De avond na de proef gaan we op reis. Wij samen. Eerst Parijs. En dan naar 't Zuiden. Je zult eens zien. Ik zal een ander mens zijn.
suzanne
Kon je dat maar. Niet eens een ander mens zijn,
karel
Je zult eens zien.
suzanne
Zullen we gaan?
karel
[zijn papieren dichtvouwend]
Ik kom. [albert op]
suzanne
Wij gaan naar huis. Jij ook?
albert
Ik heb beloofd
[wijzend op de scherven]
Scherven! Dat brengt geluk.
karel
Wil jij misschien
albert
Eva is weg.
suzanne
Dag Albert.
albert
Dag Suzan.
suzanne
[bij de deur]
Bel je me gauw eens op? Doe je 't?
albert
Beslist. [karel en suzanne af; albert neemt de groene map, pakt een tekening en vouwt die open; mathilde op; albert in zichzelf]
Ik zou niet weten wat er aan mankeert. [tot mathilde]
Wanneer zei Karel dat die radar kwam?
mathilde
Heb je zo'n haast?
albert
Dat niet, maar nu we bijna
En Karel denkt er net zo over. Jij
mathilde
Ik weet het niet. Er is iets wat
albert
Jij lijkt waarachtig Ada
| |
[pagina 13]
| |
mathilde
Ik zeg je toch
[albert heeft ondertussen een blocnote van karels bureau genomen; hij kijkt er op]
albert
Nee maar, dat is merkwaardig.
mathilde
Wat
albert
Moet je dit eens zien. Wist jij dat Karel tekende?... Niet slecht. Je ziet toch wie het is?
mathilde
Hè, leg dat ding
albert
Vreemd, ik ben
mathilde
Leg dat ding
albert
En toch is er iets vreemds aan... Ik heb geen ogen. Kijk
mathilde
[de blocnote pakkend en deze neerleggend]
Zou jij het leuk
[stilte; mathilde ziet de glasscherven]
mathilde
Is er iets gebroken?
albert
Dat zie je toch.
mathilde
Heb jij dat laten vallen?
albert
Ik? Nee, Karel.
mathilde
Karel?
albert
Ja, of Suzan misschien.
mathilde
Heeft hij
albert
Wat kan jou dat schelen?
mathilde
Ik vroeg maar zo.
albert
Wat heb je eigenlijk, Mathilde?
mathilde
Ik? Wat zou ik hebben? Niets.
albert
Ben je verliefd? [mathilde zwijgt]
Je bent toch erg gesteld op Karel?
mathilde
Zeker,
albert
Ik ken hem al zo lang. We zaten in dezelfde klas en later
mathilde
Hoe samen? | |
[pagina 14]
| |
albert
Hij kwam soms op mijn kamer. Of ik zat
Ik heb vaak geprobeerd hem mee te krijgen;
Hij weet er alles van.
mathilde
Bijna te veel.
albert
Hij heeft alleen geen fantasie. Neem nu
't Ei van Columbus, maar hij vond het niet.
mathilde
Mag jij hem graag?
albert
Ik mag hem en ik mag
Maar 't gekke is, wat of er ook gebeurt,
mathilde
Hij heeft het moeilijk.
albert
Ja, die onrust altijd. Wat dat toch in hem is? 't Is niet die proef. Hij heeft het al zolang als ik hem ken. Voel jij dat ook?
mathilde
Heel erg soms.
albert
Houd jij echt
mathilde
Ik weet het niet; hij is mijn chef.
albert
Onzin. [stilte]
mathilde
Blijf jij nog hier? Ik ga naar huis.
albert
Vind je het prettig om alleen te leven?
mathilde
O, ik verveel me nooit.
albert
En 's avonds dan? Je bent toch dikwijls hier, niet?
mathilde
Als er wat
albert
Is Karel hier dan ook?
mathilde
[aarzelend]
Ja.
albert
Hij heeft het niet zo erg plezierig thuis.
mathilde
Hij zegt daar nooit iets over. Heeft hij jou
albert
Nee, maar dat merk je zó wel. Soms zit hij halve nachten hier te werken.
mathilde
Hoe weet je dat?
albert
De nachtploeg die naar huis gaat,
mathilde
Ze mogen Karel niet. | |
[pagina 15]
| |
albert
Hij 's stug; dat is nu eenmaal zijn natuur.
mathilde
En tegen jou? Hoe is hij tegen jou? [albert kijkt verwonderd]
Nee, niet in 't werk, bedoel ik, maar daarbuiten.
albert
Gewoon.
mathilde
Nooit moeilijkheden?
albert
Nee, hoe zo?
mathilde
Ook nooit gehad?
albert
Nee, werklijk niet. Maar waarom
mathilde
Zo maar.
albert
Zo maar? Zoiets vraag je
mathilde
Ik dacht dat er iets was. [er wordt geklopt]
albert
Binnen. [jan op]
Hé, Jan.
jan
Hallo.
albert
Hoegaat het? Nachtdienst? [jan knikt]
albert
[tot mathilde]
Je kent Van Walsum toch?
mathilde
We zien elkaar
albert
Er is
mathilde
Wij waren klaar,
[de telefoon gaat; mathilde neemt hem aan]
Hallo... Ja... Ja. Ik zal het vragen. Wacht je even? [tot albert, de hoorn in haar hand]
Of jij nog even blijven kunt... 't Is Karel.
albert
Even. Dat ken ik, ja... Zeg dat het goed is.
mathilde
[in het toestel]
In orde... Ja, ik blijf ook... Helemaal niet,
[legt de hoorn neer; tot albert]
Je belt me wel als Karel komt. [tot jan]
Werk prettig. [mathilde af]
jan
[smalend]
| |
[pagina 16]
| |
Die komt nou dagelijks in de fabriek,
albert
Ze meent het ook.
jan
Ze moest daar zelf eens staan;
albert
En in het kamp dan?
jan
In 't kamp?
albert
Daar heb je wel gezien, dat vrouwen
jan
Het kamp? Hoe kom je dáár zo op?
albert
Ik schrok,
jan
Zie ik er zo slecht uit? [de fabrieksfluit gaat]
albert
Die fluit klinkt net als daar. Gek, dat ik dat
jan
Nog een kwartier,
albert
Wat had ik daar
[jan, naar buiten starend, geeft geen antwoord]
's Morgens vooral. 't Was buiten dan nog donker. Rijen van tien. Het klotsen van de klompen. De angst. De eenzaamheid. [buiten gaat de nachtploeg voorbij; zwijgen]
jan
Daar gaat de nachtploeg. Die mannen zijn de mannen van de band,
albert
Links twee... links twee... Wij lopen naast elkaar. We zeggen niets. Dan kijken we naar boven. Geen prikkeldraad meer. Het heelal vol sterren. We denken allebei precies hetzelfde;
[na een stilte]
We hebben het bereikt, Jan, jij en ik.
jan
Wat hebben we bereikt?
albert
Die droom, de vrijheid. [de fabrieksfluit gaat weer]
jan
De vrijheid, hoor maar, net als in het kamp.
albert
Hoe kom jij plotsling zo verbitterd?
jan
Nee,
De band. Altijd die band. Ik ben het beu.
albert
De band, dat is je werk. Maar jij, jijzelf, | |
[pagina 17]
| |
jan
Heb jij een mecaniek wel eens zien denken,
[de fabrieksfluit gaat weer]
De band begint te roepen; ik moet weg.
albert
Je overdrijft.
jan
Werk jij hier met plezier?
albert
Natuurlijk doe ik dat.
jan
Hier, bij De Boer?
albert
Heb jij wat tegen op De Boer?
jan
Hij heeft
albert
Karel? Aan mij? Ik ben
jan
Hij heeft
albert
Ben je daarom
jan
Ja.
albert
En denk je dat ik daarop in zal gaan?
jan
In 't kamp heb ik je ook wel eens gewaarschuwd.
albert
Dat weet ik, Jan, en dat vergeet ik niet,
[karel op]
karel
Hallo. [tot jan]
Die fluit ging ook voor jou.
jan
Ik moet aan 't werk. [jan af]
karel
Die vlegel schijnt mij niet te kunnen groeten. Wie is het eiglijk? Ik vertrouw hem niet.
albert
Een beste vent. Hij 's voorman hier. Ik heb
Hij werkte in de keuken; heel wat keren
[mathilde op, een krant in haar hand]
karel
Hij snuffelt me te veel hier rond. Ik heb
mathilde
[tot karel]
Heb jij nu al gegeten? Dat is vlug. [karel antwoordt niet]
albert
Je hebt gebeld of wij hier wilden blijven.
mathilde
[tot karel]
| |
[pagina 18]
| |
Heb je dit al gezien, hier in de krant?
albert
Wat staat er dan?
mathilde
Een stuk over die proef. [karel rukt de krant uit haar hand en leest even]
karel
Wie heeft er hier gepraat? Iemand moet hier
albert
Zoiets lekt altijd uit.
karel
Maar dat kan toch alleen als er gepraat wordt. Dat was het nu precies wat ik wou zeggen. Die borrel hier, dat was de laatste keer. Zoals jouw vrouwdaarstraks hier stond te praten...
albert
Wat schrijven ze nu eigenlijk?
karel
Geklets.
albert
Mag ik eens zien?
karel
[hem de krant gevend]
Sensatie, anders niet. Ze laten zich als kindren imponeren. Weet je waardoor? Niet door de werklijkheid
Zij zijn Roodkapje, wij de boze wolf. Plotseling tocht het en ze worden bang. Ik wil niet dat hier iemand bang is. Bang...
Moet ik die vrouwen dat soms gaan vertellen?
albert
Als ze het wisten, zouden ze niet bang zijn.
mathilde
Ik weet het anders wel en ben toch bang.
karel
Jij bang? Dat is voor 't eerst dat ik dat hoor.
mathilde
Omdat ik er niet over praat, wil dat
karel
Ga door, waarop?
mathilde
Ik zeg het liever niet.
karel
Ik had nog nooit gemerkt dat jij een vrouw bent;
albert
Dan was je stekeblind.
karel
Het vrouw-zijn van Mathilde is hier bijzaak;
albert
Heb jij daarstraks niet op de romantiek
| |
[pagina 19]
| |
karel
Ik weet precies wat jij bedoelt,
albert
Kleineren? Ik begrijp je niet.
karel
Dat zij
albert
Waarom ben jij ineens zo scherp?
karel
Ik ken je toch.
albert
Dan kon je beter weten.
mathilde
Waarom zou Albert jou willen kleineren?
karel
Vraag het hem zelf.
mathilde
Die proef maakt ons nerveus. Ik zal heel blij zijn als we er mee klaar zijn.
albert
Wat Ada hier straks heeft gezegd, was echt. Ik voel het ook. Ik heb een hele tijd
karel
Die proef gaat door. Dat zweer ik je. Ik voel
albert
Het gaat niet om die proef.
karel
Mij gaat het daar alleen maar om. De rest
Er wordt van nu af aan gezwegen over
mathilde
Behalve wij en Eva
karel
[tot albert]
Die voorman die daarstraks
albert
Ik ben met hem bevriend. In zeekre zin dank ik aan hem mijn leven.
karel
Vrienden ontvang je thuis, niet hier.
albert
[sarcastisch]
Althans
mathilde
Je gaat wel prat
albert
Och, ik vind het prettig;
[zijn tas inpakkend, tot karel]
Was er nog meer?
karel
Ik wou dat je dit wist. | |
[pagina 20]
| |
albert
Dat had je ook wel morgen kunnen zeggen. [gaat naar garderobekast en neemt zijn jas; tot mathilde]
Moet jij niet eten?
mathilde
O, dat doe ik straks wel.
albert
Je zal het als gewoonlijk wel vergeten... Tot morgen dan.
mathilde
Eet smakelijk.
albert
Dag Karel. [albert af; zwijgen; mathilde neemt tijdens de volgende dialoog de blocnote, verzamelt daar de scherven op en laat ze in de prullenmand glijden, verfrommelt dan snel het blad met de tekening]
karel
Waarom ben je niet met hem meegegaan?
mathilde
Wou je alleen zijn?
karel
Laat die boel toch liggen.
mathilde
't Is zo gebeurd. Heb jij dat laten vallen?
karel
Suzan heeft het van mijn bureau gestoten.
mathilde
[zich in de vingers snijdend]
Au!
karel
Wat is er?
mathilde
Een stukje glas dat ik
karel
Doet 't pijn?
mathilde
Welnee, 't is niets.
karel
Is 't waar wat Albert zei?... Dat jij vergeet
mathilde
Waarom moet jij Albert toch
karel
Doe ik dat dan? Zegt híj dat ik dat doe?
mathilde
Hij zegt het niet. Ik zeg het... Mag jij Albert?
karel
Natuurlijk mag ik hem.
mathilde
De ingenieur.
karel
Ja, is hij dat soms niet? Hij is onmisbaar.
mathilde
Voor jou bestaat alleen die proef. En als
karel
Onzin. Het kan niet misgaan.
mathilde
Dat is theorie.
karel
Ook niet in de practijk.
mathilde
De man in 't vliegtuig, of 't nu Albert is
karel
't Normale risico van iedre vlieger.
mathilde
Ada werd plotsling bang. Weet jij waarom?... Was het om Albert, denk je?
karel
Was jij ook | |
[pagina 21]
| |
mathilde
Nee.
karel
Om wie dan wel? [mathilde zwijgt]
karel
[harder]
Om wie dan wel?
mathilde
Om jou.
karel
Om mij?
mathilde
[ontwijkend]
Je ziet niets anders dan die proef.
karel
Wees duidelijk.
mathilde
Altijd maar zit je hier.
karel
Ben ik te veel? Wou je de proef soms liever
mathilde
Net als Suzan?
karel
Ze vroeg of hij kwam eten.
mathilde
Suzan houdt van gezelligheid.
karel
Met Albert!
mathilde
Hij is een goed causeur.
karel
Een goed causeur! En daarvoor vallen jullie, jij, Suzan...
mathilde
Wees eerlijk, Karel. Zeg dat je hem haat. Ik weet dat nu heel zeker... Maar waaròm
Is 't om Suzan?... Om wie of wat dan wel? We voelen allemaal dat er iets is. 't Is niet die proef, Karel. Jíj maakt me bang. Daarnet heb ik het Albert ook gezegd. Hij zei...
karel
[driftig]
Wat heb je hem gezegd?
mathilde
Ik vroeg
[karel zwijgt; hij staat, de rug naar mathilde, voor een der hoge ramen; over het vliegveld flitst af en toe een zoeklicht]
Ik kies jouw kant, wat of het ook mag zijn.
karel
Dat kun je niet.
mathilde
Ik zal mezelve dwingen.
karel
Je zult het niet begrijpen.
mathilde
Help me dan.
karel
Het zou niets geven.
mathilde
Ook niet als ik zeg... [karel draait zich om]
Nee, blijf zo staan, ik heb me ingedacht | |
[pagina 22]
| |
Het raam. Je rug. We wachtten allebei. We wisten allebei waarop. Dat één
[na een stilte]
Ik houd van je.
karel
Een vrouw als jij... je weet niet wat je zegt...
mathilde
Een vrouw als ik! Die onderdrukt zoiets. Die laat niets merken. Dat bedoel je toch. Ik hèb het onderdrukt. Dag in, dag uit. Maar jij hebt me gedwongen om te spreken.
karel
Ik ben me nergens van bewust.
mathilde
Je broeit
karel
Wat wil
mathilde
Je ogen staan vol haat. [karel draait zijn rug naar haar toe]
karel
Zo zie je 't niet.
mathilde
Je rug heeft honderd ogen.
karel
Dan kijk je niet.
mathilde
Ik moet er wel naar kijken.
karel
Wat is 't hier heet.
mathilde
Ik zal iets openzetten. [doek]
[wordt vervolgd]
Dit stuk werd onlangs bekroond met de Staatsprijs voor toneel. |
|