De Gids. Jaargang 117
(1954)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
J. Meulenbelt
| |
[pagina 132]
| |
wikkeldheid der omstandigheden, dan aan het gedrag van bepaalde mensen ligt, dat er onvrede heerst.
Nederland werd bevrijd. Het werd bevrijd door de Amerikanen, Engelsen en Canadezen, die West-Europa van de nazi's konden zuiveren met het recht aan hun zijde en het Rode Leger aan de overkant. Wij moeten, met alle respect voor de Koninklijke Nederlandse Brigade ‘Prinses Irene’, de koopvaardijvloot en het verzet, in de eerste plaats constateren, dat Nederland zich niet zelf heeft bevrijd. Het heeft - omstandigheid nummer één - zijn bevrijding te danken aan anderen, hoezeer het ook mag hebben gestreefd naar een reëel aandeel in de verrichtingen. Ons volk heeft moeten lijden als in geen eeuwen tevoren, maar de verlossing bereikte het niet uit eigen kracht. Het aandeel der Nederlanders in de oorlogvoering was gering. Om misverstand te voorkomen voeg ik daar onmiddellijk aan toe, dat het vermoedelijk niet groter had kunnen zijn. Wanneer wij ons, in verband met de opdracht waaraan dit artikel moet voldoen, beperken tot het resultaat, dat door Nederlandse vogels van diverse illegale pluimage in het ondergrondse verzet is bereikt, dan mogen wij aannemen, dat dit niet onderdoet voor wat de illegaliteit van andere West-Europese landen heeft gepresteerd. Men kan eventueel verder gaan en zelfs veronderstellen, dat het rendement van de verzetsbeweging in Nederland dat van die in andere West-Europese landen overtreft, maar dan nog - of dan juist - stuit men op de vraag, in hoeverre de instandhouding van een nationale bevrijdingsdag mede op de historische betekenis van het verzet zou kunnen worden gebaseerd. Deze vraag voert ons onmiddellijk naar een andere, en wel deze: in hoeverre heeft het Nederlandse volk de illegaliteit, die uit zijn midden voortkwam, gewild, of ook: in hoeverre heeft het, destijds en achteraf, de illegaliteit als vlees van zijn vlees, bloed van zijn bloed gezien en erkend? Als men de jaren der bezetting overziet en de geschiedenis van het verzet volgt, dan vindt men, dat in de beoordeling van ‘de ondergrondse’ steeds een zekere ambivalentie tot uitdrukking kwam, een ja en een nee tegelijk, waarvan de menging niet eens zo moeilijk is te verklaren. De bezettingstijd is met een korte periode van merkwaardige verwardheid begonnen, die menigeen bozer op de weggelopen moeder dan op de binnengedrongen buurman deed zijn. Men kende het nationaal-socialisme niet en had er vroeger net genoeg over gehoord om het nu te verdringen. Alleen kleine groepen pleegden, onder omstandigheden die iedere kans op succes uitsloten, reeds medio 1940 actieve sabotage - een soort l'art pour l'art. De burgerij beleefde haar eensgezindheid in een zomers patriottisme van Unie-speldjes, uitgezaagde dubbeltjes en overgetypte gedichten, was eer anti-N.S.B. dan anti-Duits en maakte van de Anjerdemonstratie op Prins Bernhards verjaardag veelmeer een verzetje dan een stuk verzet. Eerst toen de bezetter personen en groepen ging provoceren, en dat in steeds toenemende mate deed, groeide er een reële verzetsgeest, die zich hier en daar verdichtte tot georganiseerd verzet. Sloeg dat naarbuiten uit, dan vond men het mooi en angstig tegelijk: men zei ja en men zei nee. De optimisten konden er tegen wezen, omdat de Duitse benzine opraken zou en de Engelsen - of zelfs de Russen - de zaak zouden klaren. En de pessimis-Ga naar voetnoot+ | |
[pagina 133]
| |
ten vonden het naar, omdat het onbegonnen en dus onbezonnen werk heten moest. - Dergelijke mechanismen hebben een lang bestaan. Ondertussen ontwikkelden zich ondergrondse activiteiten, die gericht waren op het Uur U, en de tienduizenden, die daarbij op enigerlei wijze betrokken geraakten, kwamen aan een wezenlijke confrontatie met het nationaal-socialisme niet eens toe. Het ging hun minder om vernieuwing dan om behoud en zij streefden en conspireerden in een sfeer van paramilitaire romantiek, die voor ons land, dat in geen honderd jaar van oorlog en vechten had geweten, de charme bezat van het nieuwe. Ook de leiders der kerken, die als geen ander de bedoelingen van het Derde Rijk hadden kunnen doorzien, ontmoetten niet de Duitsers maar elkaar, in een soort van oecumenisch streven, en de partijleiders - het verse kadetje, de wilde bussen en het kwartje van Romme voorgoed vergetend - beleefden hun lotsgemeenschap in het Politiek Convent. De godsvrede tussen werkgevers en werknemers liet nog op zich wachten, maar ook onder hen bleef een idylle niet uit. Een wezenlijk besef van wat er gebeuren ging leefde, een enkeling niet te na gesproken, alleen bij het handjevol mensen van de toenmalige ‘illegale pers’. Zij schreven hun vingers blauw en stencilden hun handen zwart. En dan waren er - men durft het nauwelijks te zeggen - de communisten. Maar die hielden niet van de Engelsen. En hun ondergrondse bezigheden waren niet nationaal. Nu zegge de lezer niet, dat ik railleer. Men kan, de wijsbegeerte, de theologie, de kunst en de idealen van alle eeuwen in ere, over de wezenlijke situatie van de mens, en zijn angst, niet schrijven, zonder de indruk te maken dat men chargeert. Wanneer men aan het teveel van de mens eenmaal krabt, stuit men onherroepelijk op zijn tekort. De geschiedenis van de enorme nihilistische revolutie, verweven met die van de kleine révolte daartegen, is de geschiedenis van een tragedie, met deze jammerlijke bijzonderheid, dat de tragedie van de jaren 1940-1945 niet heeft bewerkstelligd wat de Griekse tragedie bereikte: de reiniging van de ziel. Maar ik loop op de gang van zaken vooruit. We waren bij 1941. In Februari van dat jaar barstte in de hoofdstad een demonstratie los, die, hoewel zij slechts flauw echode daarbuiten, ons volk nog steeds met een zekere trots vervult. Deze Februari-staking zou er niet zijn geweest als de Duitsers hadden verzuimd de Joden te treiteren en een groepje communistische arbeiders had nagelaten de kat de bel aan te binden. Van het medeleven met de Joden heeft men naderhand te hoog opgegeven en over het aandeel der communisten zijn discussies, onenigheden en tenslotte onverkwikkelijkheden ontstaan. En vandaag de dag is er, in welk kamp ook, bijna niemand meer die het rechte wil weten.
De geschiedenis van het verzet nu is van het tijdstip der Februari-staking af twee keer interessant. Zij is het door de loop der gebeurtenissen en de fasen, waarin o.a. het onderduikwerk, het gewapende verzet en de spionnage zich voltrokken. Zij is het nog eens door de wijze, waarop die gebeurtenissen en fasen na de oorlog te boek zijn gesteld, respectievelijk door de mate waarin dit is nagelaten. Wanneer men de boeken en boekjes over het verzet bestudeert, komt men, als in iedere reportage en iedere geschiedschrijving, een aantal vertekeningen tegen. Twee daarvan vallen op. InGa naar voetnoot+ | |
[pagina 134]
| |
de eerste plaats de suggestie, dat de jongens onder elkaar allemaal werkten voor één doel en zo ongeveer dezelfde bedoelingen hadden, in een eendracht die het pistool de waarde gaf van een mitrailleur en de geslaagde kraak op een distributiekantoor het formaat van een gewonnen pantserslag. En in de tweede plaats een gebrek aan besef voor de samenhang tussen de Jodenvervolging en de ontwikkeling - de chronologie - van het verzet. Beide vertekeningen berusten op de verdringing van een tekort, zo niet van een schuld, en dit ondanks het feit, dat binnen het conglomeraat der honderden verzetsgroepen prestaties zijn geleverd, welke niet zelden aan het ongelooflijke grenzen. Overal in het land hebben zich energieën geopenbaard, die de grootste bewondering verdienen, en er is alom een vindingrijkheid en een moed aan de dag gelegd, die aanspraak maken op ons voorbehoudloos respect. Wij denken in het bijzonder, maar zeker niet alleen, aan het verzet ten dienste van de vervolgden, en menen, dat de grote offers aan dodelijke verliezen onder de verzetsstrijders over het algemeen hun rechtvaardiging vinden in de tienduizenden levens, die dank zij het onderduikwerk, met zijn falsificaties en kraken, zijn gered, of, dank zij goed inlichtingenwerk, zijn gespaard. Maar dit alles neemt niet weg, dat er tegenover iedere twee ondergedoken arbeiders vijf staan, die naar Duitsland zijn geweest, en dat de acht duizend Joden, die in het verborgene de bevrijding hebben gehaald, honderd en vier duizend familieleden in de vernietigingskampen hebben moeten laten. Toen in Juli 1942 de Endlösung der Judenfrage begon, was het verzet nog niet op dreef. Maar van dit tijdstip af wierpen zich in steeds toenemende mate enkelingen en kleine groepen in de illegale strijd - aanvankelijk vooral kunstenaars en studenten - die het onderduikwerk zijn structuur en techniek gaven, evenwel zonder ook maar in de verste verte het tempo der razzia's en deportaties bij te kunnen houden. Hun activiteit, die overal in den lande op sympathieën, maar in veel sterkere mate op weerstanden en uitvluchten stuitte, completeerde het illegale palet, waarop tot dan toe àl te veel oranje en een te hel rood de boventoon hadden gevoerd. Vervolgens zette in het late najaar van 1942 de ontwikkeling in van de grootste organisatie op het gebied van de onderduik - de ‘Landelijke’ - die het verstoppertje spelen vooral na de stakingen van April-Mei 1943 tot een soort nationale demonstratie wist te maken. Zij deed dat nog met vallen en opstaan, toen andere organisaties al bezig waren te sluipen, en heeft later, tegen een achtergrond van ongetwijfeld buitengewone resultaten, de ontwikkeling van het verzet tot ‘volksverzet’ in film en boek geclaimd.
Zulke facetten moet men, bij wijze van voorbeeld, belichten om te doen zien, hoe heterogeen de verzetsgroeperingen waren, en hoe verschillend hun uitgangspunt is geweest, zowel naar motieven als in de tijd. Aangezien in de eerste jaren vrijwel niemand de nazi's kende - hun macht noch het wezen van hun liederlijkheid - zijn de illegalen over het algemeen met hun acties op een verkeerd tijdstip begonnen: te vroeg, of te laat. Bovendien ontbeerden zij in hoge mate, op alle terreinen van hun activiteit en in iedere hoek van het land, de levenservaring, het gevoel voor beleid, dat bij de behandeling van ernstige aangelegenheden onder normale omstandigheden al onmisbaar is. Het was niet de kolonel maar de cadet, niet de bisschop maarGa naar voetnoot+ | |
[pagina 135]
| |
de kapelaan, niet de burgemeester maar de klerk, niet de hoogleraar maar de student, niet het tweedekamerlid maar de jeugdleider, niet de vakbondbons maar de voorman, die de illegale toon aangaf. Dat heeft veel frictie tussen de generaties gegeven, veel verdriet, veel onmacht, veel ressentiment. En dat alles heeft zo moeten, heeft niet anders kùnnen zijn. Na de April-Mei-stakingen van 1943 heeft de behoefte aan landelijke samenwerking, die wel altijd in enigerlei vorm had bestaan, maar in de illegaal-technische constellatie van het ogenblik op ruime realisering had moeten wachten, zich meer dan ooit doen gevoelen. Met de coördinatie, die nog ruim een jaar nodig zou hebben om de gehele verzetsbeweging te omvatten of althans te betreffen, deed, in oude en nieuwe gewaden, de politiek haar intrede in het verzet, zodat de wording der eenheid gepaard is gegaan met een differentiatie, die, bij ontstentenis van de normale ruimte voor het spel der democratie, weldra ontbindingsverschijnselen ging vertonen. Toch leek het in de zomer van 1944, ondanks strubbelingen en wederzijdse achterdocht, allemaal bevredigend genoeg. De organisaties hadden ieder op hun terrein veel gedaan, veel bereikt en vaak veel kunnen consolideren. Men werkte in zijn boekhouding met getallen van drie, vier of meer cijfers, reisde met een abonnement of het legitimatiebewijs van een spoorwegrechercheur en werkte met hele staven. Er waren inzinkingen - als gevolg van kettingreacties na arrestaties - maar het enorme apparaat der Duitse politie en de landverraders daaromheen was er niet in geslaagd, de opgaande lijn (in een bezet gebied toch met dalende levensmogelijkheden) om te buigen. Rauter had zelfs de TD-slag verloren - als iemand nog begrijpt wat ik bedoel. Uit de coördinatie ontstond een soort parlement, dat, met behulp van nevenorganen, poogde ten aanzien van verzetsvragen van landelijke betekenis het beleid te bepalen. Daarmee was in Nederland, waar de bestuurlijke organen sinds jaren ontbraken en de technische overheidsorganen op ongeëvenaarde wijze aan gezag hadden ingeboet, een apparatuur verkregen, die zich ook in bepaalde aangelegenheden naar buiten - tegenover werkgevers en hoge ambtenaren bijvoorbeeld - enigermate kon doen gelden. Op dit niveau ontmoetten elkaar zelfs de politici en de jongens van het verzet, en een latere Minister van Algemene Zaken, Voorzitter van de Raad van Ministers van het Koninkrijk, kon zich als voorzitter van de Contactcommissie der Illegaliteit alvast oefenen in het vak. Toen kort daarop van Engeland uit naast deze regering der illegaliteit een filiaal van de Londense regering werd geopend, en de voorzitter der Contactcommissie ook in dat college - het College van Vertrouwensmannen - een hoofdrol toegewezen kreeg, was, zou men achteraf zeggen, een configuratie ontstaan, waarin geen beloften zo goed zouden gedijen als de beloften die men elkaar deed in het verzet. Het is allemaal anders gelopen. De nazi-film werd in September 1944 boven de Moerdijk geheel onverwachts geprolongeerd en nu eerst werd werkelijk iedereen gedwongen hem te gaan zien. Men kan niet zeggen, dat dit er toe bijgedragen heeft, dat de ogen voor de toekomst werden geopend. Opnieuw bleek de para-militaire organisatie grote aantrekkingskracht te bezitten en de coördinatie van het gewapende verzet heeft zelfs, hoe hardGa naar voetnoot+ | |
[pagina 136]
| |
de legertros ook bleef kraken, die van de verzetsbeweging als geheel overtroffen. Er kwamen stenguns uit de lucht en oranje armbanden uit de kleermakerij, en op het laatst waren alle voorwaarden vervuld om Jan Publiek, die zwaar bij de illegalen in het krijt stond en dus alle reden had om hen af te vallen, na 5 Mei 1945 op de gedachte te brengen, dat het welbeschouwd toch allemaal maar flauwekul was geweest.
Op 5 Mei zat het, zo leek het, nog goed. We waren ontroerd en ontzaggelijk blij en de landverraders verdwenen met de handen in hun nek achter de muren van schoolgebouwen en loodsen. De Canadezen waren voortreffelijke lui en hun meat and vegetables waren beter dan bloembollen met suikerbieten. De verzetsbladen verschenen als heuse kranten en vertelden ons, dat nu alles vernieuwing en wederopbouw zou zijn. Er kwam een pracht van een nieuwe ministerraad, die zelfs enigermate opgewassen bleek tegen generaal Kruls, en onder leiding stond van sympathieke figuren, die aanspraak mochten maken op ieders respect. De taak van de verzetsstrijders was, voor zover men haar als een technische ziet - het beschermen en sparen van levens - tot een goed, of tot een slecht, in elk geval tot een logisch einde gebracht. Het merendeel hunner was daar wàt blij om en trok zich van harte graag in de particuliere sfeer terug. Anderen hadden nog verplichtingen - van afwikkeling en afrekening en zo meer - of namen op zich, de belangen der nabestaanden van gevallenen te gaan dienen. Weer anderen wisten zo veel af van kwesties van verraad en fout gedrag, dat zij mee gingen doen met de politie en verwante organen. Dan waren er, die de strijd niet wilden staken zolang Indië zuchtte onder Japans bewind. En tenslotte waren er figuren van grotere signatuur, die meenden dat het vanzelfsprekend zou zijn, wanneer zij bij de leiding van staat en maatschappij werden betrokken. Maar al in die zomer van 1945 ging het mis. Niet in de wereld der materie - de keuken, de klerenkast, de havens en het bouwbedrijf. Daar kreeg iedereen in een verbazingwekkend tempo zo veel mogelijk het zijne. Doch in de wereld van de geest - van de menselijkheid, van de vriendschap, van de beloften, van de politiek. In de eerste plaats bleek, dat men in de bezettingstijd van elkaar had gehouden doordat men gezamenlijk een vijand had. De activiteiten, die men had ontplooid, waren niet gericht geweest op de verwezenlijking van een gemeenschap-vormend ideaal. Wàt er ook in onze maatschappij was veranderd, niet haar structuur. De droom der vernieuwing brak aan de realiteit der politiek, het technische bestuur bleef noodzakelijk een aangelegenheid van ambtenaren, en het arresteren en bewaken van N.S.B.-ers bleek een vak, waar men zijn handen maar beter niet aan kon branden. Het bevrijden van Indië zou in een politioneel optreden tegen Indonesië verkeren. De bijzondere rechtspleging kon niemand goed volgen. En de zuivering maakte de troebelste passies los, waarbij de illegalen lelijke verdachtmakingen kregen te slikken. De ambivalente houding van het volk, zoals die tijdens de bezetting ten opzichte van de illegaliteit had bestaan, werd er een van afweer en antipathie - van verzet tegen het verzet. En dat alles moest zo zijn. De oorlog had omstandigheden geschapen van een verbijsterende ingewikkeldheid, zonder dat de grondslagen der samen-Ga naar voetnoot+ | |
[pagina 137]
| |
leving en het patroon van het levensgevoel, gelijk in een land als Joegoslavië, waren veranderd. Tienduizenden mannen en vrouwen, die met hun vrijgekomen energie zo veel méér hadden willen doen, liepen rond met het gevoel, dat zij de bus hadden gemist. Onder hen waren vele verzetsstrijders, die getoond hadden over behoorlijke bekwaamheden te beschikken, maar nu niet recht wisten wat zij er mee moesten doen. Ze kregen de wind tegen. Tegenover de velen, die tijdens de oorlog tekort waren geschoten, waren zij een kleine en allerminst gesloten groep, en zij raakten, voor zover zij niet konden aanvaarden dat pathos en ethos van het verzet geen opgeld meer deden, in een onvruchtbaar isolement. Niet iedere verzetsman had het bij zijn terugkeer in de gewone maatschappij zo gemakkelijk als vele collaborateurs, en weldra leek het maar beter, in een sollicitatiebrief over de oorlogsjaren te zwijgen.
Dit alles heb ik opgeschreven om reliëf te geven aan de vraag die ik stelde: in hoeverre het Nederlandse volk de illegaliteit heeft gewild. Het antwoord kan nu luiden: tot op zekere hoogte, gedurende een zekere tijd. Ons volk heeft zich, op de honderd duizend landverraders na, redelijk goed gehouden, maar zich op de duur niet willen identificeren met het uit zijn midden opgekomen verzet. Van de omstandigheden, die de verbrokkeling brachten, ook binnen het verzet, hebben wij er enkele genoemd. Over de machtsverschuivingen in de wereld, die zich na 1945 voltrokken en de ingewikkeldheid der constellatie kwadrateerden, hebben wij moeten zwijgen. Rest ons de vraag, wat onder die omstandigheden en in die wereld de betekenis van de vijfde Mei zou kunnen zijn. Het antwoord moet vrijblijven van vanzelfsprekendheden, die in wezen niets zeggen. Ik doe mijn best. In de jaren 1940-1945 overleden er 280.000 inwoners van ons land meer dan normaal. Vroeg of laat komt ieder kind dat te weten en er breekt in dit grimmige heelal een tijdperk aan, waarin het een vader moeilijker valt zijn spruiten te vertellen hoe een mensenkind aan zijn einde komt, dan uit te leggen waar het zijn oorsprong vindt. Het doodgaan kan men niet camoufleren met verhalen over ooievaars en boerenkool. Ik zou er wel voor voelen, dat op de vierde Mei gelegenheid bestond voor een zinvolle herdenking van de doden - een gedachtenis aan de dood - in een uur van inkeer en solidariteit. En de vijfde Mei zou ik dan tot een feestdag maken, om mijn kinderen te doen ervaren, dat ware uitbundigheid kan triumferen over hun angst. En dan: de wereld verandert, ons land wordt een stad, tradities zijn weggebouwd en in de volte raakt de eerbied voor de medemens doorlopend zoek. Ik heb zo'n idee, dat Kerstmis en Pasen het niet meer zó doen als vroeger, en dat ook aan die Arbeidersfeestdag iets ontbreekt. Een nationale gedenkdag lijkt mij daarom, als men hem van hogerhand ruime kansen geeft, helemaal niet zo gek. Zonder idealisme zou het niet gaan, en idealisme is gevaarlijk in deze tijd - ik geef het toe. Ik geef zelfs toe, dat het zonder planning niet zou gaan, en voor een verdere planning breekt vrijwel niemand een lans. Maar waarom eigenlijk niet? Is er van overheidswege aan de organisatie van de menselijke gevoelsbetrekkingen eigenlijk ooit wel iets, op een schaal van enige betekenis, gedaan? Wie weet ligt er in het organi-Ga naar voetnoot+ | |
[pagina 138]
| |
seren van de vijfde Mei voor een socialistische, een katholieke, een antirevolutionnaire, een christelijk-historische of een partijloze minister een alleraardigste carrière-kans. Er komt nog iets bij. In de honderdduizenden jaren, dat de mensheid bestaat, is er nog geen beter politiek stelsel bedacht dan de democratie. Ik vraag mij af, of de democratie nog langer buiten een feestdag kan en meen, dat voor ons land de bevrijdingsdag daar werkelijk niet ongeschikt voor zou zijn. Het zou een gedenkdag kunnen wezen, die ieder gekrakeel - als over verzetsmonumenten, die soms kleren aan hebben en soms niet - buiten sluit. Staat en maatschappij beschikken over tal van instellingen en verenigingen, die maar wat graag een levende vijfde Mei zouden aangrijpen voor een sociaal-paedagogische beïnvloeding van jong en oud. Ik geloof, dat hier mogelijkheden liggen voor de bevordering van het gemeenschapsgevoel en de bestrijding van vooroordelen, en zou er tegen zijn, wanneer bekeerde nationaal-socialisten uit de bijeenkomsten in school en volksuniversiteit werden geweerd. Bij zulk een gebruik van de vijfde Mei zou een goede voorlichting - over de oorlog in de eerste plaats, maar niet alleen - onmisbaar zijn. Dat daarbij enige aandacht zou moeten worden besteed aan de geschiedenis van het verzet, spreekt wel vanzelf. Of van de regering, die tot dusverre niet heel veel belangstelling toonde, daarvoor gelukkige initiatieven uit zouden gaan, is een tweede. Van de arbeid van de Krijgsgeschiedkundige Sectie van de Generale Staf op het stuk van het (gewapende) verzet is naar buiten niet veel gebleken en zelfs het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, waar enige illegale archieven onbewerkt bleven liggen, deed in dit opzicht weinig van zich spreken. Waarom moet onze kennis van de jaren der Duitse overheersing - de enige overheersing, die onze generatie aan den lijve heeft gevoeld - geringer zijn dan die van de tachtigjarige oorlog en de Franse tijd?
Overmorgen zit ik weer in de trein en ik denk, dat ik dan mijn ijverige forens-relatie van het accountantskantoor zal zien. We maken een babbeltje en hij duikt in De Telegraaf. Ik weet niet precies, hoe ik dat begrijpen moet, maar ik voel, dat hij zijn uiterste best doet om geen last te hebben van de oorlog, die er was, en van de angst, die er altijd is. Hij heeft, in zijn pogen, gelijk, maar ik vrees, dat hij er met zijn plichtsbesef en zijn ochtendblad niet komt. Hij en u en ik konden de oorlog niet aan en worden de angst nimmer meester. Wat moeten wij doen, wat mogen wij laten? De onoplosbaarheid der problemen schept een recht: het recht zich aan die problemen te onttrekken. Maar wie van dit recht gebruik maakt, verliest het pleit. Ik geloof dat er, in het jaar 1954 gelijk in de jaren 1940-1945, niets anders opzit dan tegen de bierkaai te vechten.Ga naar voetnoot+ |
|