De Gids. Jaargang 117
(1954)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| |
A.H. Nijhoff
| |
[pagina 111]
| |
werd bedreigd, brak zich in ieder baan over de dammen van meningsverschil, rang en stand, godsdienst en politiek. Wanneer de bron van die levende potentie in de individu wordt aangeboord, beschikt hij over een kracht en zuiverheid die bergen kan verzetten. Dit is geschied gedurende de bezettingstijd. Conformisten werden rebellen, zachtmoedigen brandstichters en sluipmoordenaars, slaperigen werden wakker, geestelijk ingesuften plotseling intelligent. Zodra wij echter waren bevrijd, is ieder weer ‘burger’ geworden met alle rechten van de burger maar ook met de beperkingen die die rechten hem opleggen. Gedurende de bezettingstijd waren wij anarchist in de zuivere zin van het woord, in de zin waarin ook het dier anarchist is: waarachtig, onafhankelijk en voor zichzelf verantwoordelijk. Thans zijn wij weer conformisten. Wij verschuilen ons weer achter politieke of ethische slogans. Wij onderschikken ons weer uit respect aan de wet, wij schuiven weer de verantwoordelijkheid op een onpersoonlijke ander. Terwijl ons vrijheidskompas ons in staat stelde onfeilbaar recht van onrecht te onderscheiden, noemen wij thans uit onverschilligheid of opportunisme weer zeer dikwijls onrecht recht. Terwijl wij in de bezettingstijd de intelligentie bezaten om de propagandistische leugens en halve leugens van de waarheid te onderscheiden, drinken wij thans weer gretig de anti-Russische oorlogspropaganda in of werpen moedeloos de krant terzijde zonder te reageren. Het is niet langer de levende potentie en het ongeschreven recht om te leven dat wij verdedigen, wij verdedigen ons maatschappelijk bestaan. Wij bekleden weer eervolle posities, wij hechten weer aan respectabiliteit. Vandaar dat wij weer teruggevallen zijn in conformisme en het compromis. Ons leven is niet meer in gevaar, wij vechten dus niet meer met ons leven voor het leven. Wij vechten nog slechts met maatschappelijke wapens voor ons maatschappelijk bestaan. Dat de Regering in Engeland zich er duidelijk van bewust was dat de anarchistische zuiverheid van het verzet een kracht was die wel eens op gevaarlijke wijze in botsing zou kunnen komen met het onwaarachtige geschipper van de politiek waarin de Regering verstrikt was, bleek reeds in 1944, lang voor de bevrijding van het Zuiden (waar ik toen woonde) uit de radio-uitzending van Radio Oranje waarin de order werd gegeven aan de illegaliteit alle wapens bij de verzetscentrale in te leveren. In die periode stonden mijn zoon en ik in verbinding met een groep jongens (soldaten zonder rang of stand die in de oorlogsdagen krijgsmakkers van mijn zoon waren geweest) die een waar arsenaal van Duitse wapens onder de neus van de Duitser hadden weggestolen waarmee zij de Duitser in de rug zouden aanvallen zodra het front onze stad zou naderen. Ik zie die jongens nog bij ons in de kamer staan: sterke, moedige, eerlijke, arme schobbers aan wie de tranen over de wangen liepen. ‘Betekent dat bericht dat ze ons op zij zetten? Dat ze ons niet vertrouwen? Betekent het dat we alles voor niets hebben gedaan? Dat ze ons aan het lijntje hebben gehouden en ons er nu uitsmijten?’ Wat moest ik antwoorden? Kon ik hun zeggen dat inderdaad de zuiverheid van de levende potentie als het ergste gevaar wordt beschouwd door onze maatschappelijke organisatie die van onwaarachtigheden en halfslachtigheden en compromissen aan elkaar hangt?Ga naar voetnoot+ | |
[pagina 112]
| |
Sinds dat bewuste radio-bericht heb ik mij geen illusie meer gemaakt over de bevrijding. De bevrijding bevrijdde ons van het levensgevaar waarin wij dag en nacht verkeerden, derhalve juichten wij toen de Polen Breda hadden bevrijd. Maar de bevrijding heeft ons opnieuw gevangen gezet binnen de tralies van onze respectabiliteit en onze eigen, staatsburgerlijke halfslachtigheid. Op dezelfde wijze waarop Radio-Oranje een eventueel protest van de verzetszuiverheid a priori ontkrachtte door de wapens te laten inleveren eer de Regering uit Engeland terugkwam, op dezelfde wijze heeft thans de Minister een eventuele protest-staking op de vijfde Mei a priori ontzenuwd. In een democratisch staatsbestel beschikt de meerderheid. De uitspraak van de Minister vertegenwoordigt dus de stem van de meerderheid. De meerderheid van ons volk heeft er zich dus voor uitgesproken de vijfde Mei niet als nationale feestdag te handhaven. Het verbaast me niet. Heeft diezelfde meerderheid zich er niet voor uitgesproken morgen naast de Duitser te vechten tegen de Rus (aan wie wij het leeuwenaandeel in onze bevrijding van de Duitse terreur te danken hebben)? Indien, zelfs van het verzet, zeer velen thans door conformisme en compromis collaborateurs zijn geworden, wat valt er dan nog anders te zeggen dan: ‘Doden van Buchenwald, van Belsen, van Dachau.... mishandelde, geschonden doden.... staat ons bij, opdat wij u beschermen tegen het compromis dat u en ons belaagt.... opdat wij voor deze hulpeloze mensheid die in haar eigen netten is verstrikt, eenmaal het lied der vrijheid mogen zingen’. |