| |
| |
| |
Nieuwe boeken
Johan van der Woude, Toneel. - Uitgave Contact, Amsterdam, in samenwerking met het Ministerie van O.K. en W. 1954.
Over de dramatische kunst verschijnt in ons land zo weinig litteratuur, dat men dit keurig uitgegeven boekje (in de serie Hedendaagse Nederlandse Kunst) met belangstelling openslaat. Verlucht met 29 foto's geeft het ‘een overzicht van het toneel in de jaren 1945 tot einde 1953 met een beschrijving van de belangrijkste stukken en opvoeringen, de prestaties van regisseurs en acteurs en met talrijke bijzonderheden over de gezelschappen en het publiek.’ Met deze woorden wordt de inhoud voorin het boekje aangekondigd.
Bijzonderheden over het publiek? vraagt de lezer zich enigszins verwonderd af. In een naslagwerkje zoals dit behoorde te zijn, is een onberekenbare factor gelijk het publiek niet direct aan de orde. Maar na lezing van het ongetwijfeld met animo samengestelde zij het slordig geschreven overzicht begrijpt men de ‘talrijke bijzonderheden over het publiek’ als een der facetten van de uitermate individuele opvattingen van de schrijver. Nu blijft het echter de vraag of men met subjectieve meningen en bespiegelingen een objectief overzicht kan geven van acht jaar toneel.
Bedenkelijker wordt het, in een boekje dat met medewerking van het Ministerie van O.K. en W. is uitgegeven, een ontstellend gebrek aan kennis van de antieke tragedie te constateren. ‘Hoever de mens van nu wel afstaat van de problematiek van het Griekse treurspel, bleek uit de reactie op de opvoering van Sophocles' Antigone met van Dalsum als koning Kreoon en Caro van Eyck als zijn dochter Antigone. Het publiek toonde zich totaal onverschillig voor de adelaars van Zeus en de willekeur van het noodlot, maar kwam onder de indruk van de dramatische situatie tussen vader en dochter.’
Men wrijft zich de ogen uit. De dramatische situatie ligt op geheel ander terrein omdat Antigone dochter van Oedipus en niet van Creon is; zijn stelling, dat de mens van nu ver van de problematiek van het Griekse treurspel staat, spreekt Van der Woude zelf tegen door de mededeling, dat het publiek onder de indruk kwam en het stuk transponeerde in een drama van deze tijd. Een bewijs, hoe sterk de problematiek van de antieke tragedie werkt!
Een merkwaardige uitspraak is ook deze: ‘De vraag is of er wel zoiets als avantgardistisch of experimenteel toneel bestaat. Een stuk is toneel of het is het niet en daar houdt alles mee op.’
Pijnlijk wordt onze verbazing bij hetgeen Van der Woude schrijft over het Neder- | |
| |
landse stuk: ‘Onze toneelschrijfkunst is in de eerste tien jaar alleen gediend met een eerlijk succes, met stukken die repertoire houden en geen kitsch zijn.’
Als wij het ‘eerlijke’ succes als maatstaf gaan aanleggen, waar komt het Nederlandse stuk dan terecht! Niet de artistieke betekenis, niet de waarde van het thema, maar het succes als eerste eis? Hoeveel belangrijke buitenlandse stukken zijn aanvankelijk gevallen en later als kunstwerk ontdekt, hoeveel stukken die succes schenen te oogsten, zijn spoedig vergeten en spoorloos verdwenen!
Het enige waarmee onze toneelschrijfkunst in feite is gediend, is het opvoeren van het Nederlandse stuk, zodat de toneelschrijver zijn vak kan leren, gelijk dat in Amerika overal gebeurt. De instelling van Van der Woude (zelf notabene toneelschrijver) ten opzichte van het Nederlandse stuk is beschamend. ‘Men zou wensen, dat de directies en regisseurs van de beroepsgezelschappen het Nederlandse stuk niet welwillender bejegenden dan een buitenlands, en dat zij het, als het stuk niet aan de maatstaven beantwoordt die een stuk van buiten onze grenzen worden aangelegd, dan maar liever niet speelden.’
Het Ministerie van O.K. en W. dat zich intensief beijvert, onze toneelschrijfkunst te bevorderen heeft zichzelf tegengewerkt, door Van der Woude als anti-propagandist aan het woord te laten. Een boekje als dit had niet moeten verschijnen met het prestige van regerings-uitgave. Wij kunnen slechts hopen, dat het weinig of niet gelezen zal worden.
E.v.L.
| |
C. Buddingh' Encyclopedie voor de Wereldliteratuur. - A.W. Bruna en Zn, De Bezige Bij, 1954.
Een naslagwerk als de onlangs verschenen, achthonderd bladzijden tellende Encyclopedie voor de Wereldliteratuur is voor ons land een unicum. De gewone encyclopedieën en K. ter Laan's Letterkundig Woordenboek uitgezonderd, bezaten wij tot voor kort geen enkele publicatie waarin de gemiddelde lezer zich ten aanzien van nederlandse en buitenlandse schrijvers en hun werk kon oriënteren. De dichter C. Buddingh' die deze bizonder lastige taak te vervullen had is er - dit dient vooropgesteld - goeddeels in geslaagd een betrouwbare gids voor de belangstellende leek samen te stellen. In zijn inleiding zegt hij, dat hij uiteraard de meeste aandacht besteed heeft aan Nederland en Vlaanderen. Het hoofdaccent, zo voegt hij er aan toe, ligt hier zowel als bij de buitenlandse letteren op de contemporaine literatuur. Men zou op dit beperkte terrein dus een zekere mate van volledigheid mogen verwachten. Ten aanzien van de engelse en amerikaanse letteren - Buddingh's troetelkinderen - is die er nagenoeg (ik mis de jonge amerikaanse dichters Jarrell en Viereck en, wat veel erger is, de toneelschrijvers Arthur Miller en Tennessee Williams); ook wat de spaanse en franse literatuur betreft, vindt men alle belangrijke auteurs vermeld (onder de moderne franse dichters werden Lucien Becker, Yvan Goll, Patrice de la Tour du Pin en enkele anderen niet opgenomen). Maar onbegrijpelijk is de afwezigheid van vrijwel alle vooraanstaande italiaanse prozaisten: Berto, Brancati, Flaiano, Moravia, Pratolini, Vittorini, en van moderne dichters als Saba, Tittarosa, Ungaretti e.a. Ik beschouw dit als een ernstige omissie. Wonderlijk is ook, dat de samensteller geen plaats heeft in- | |
| |
geruimd voor onze jonge dichteressen Mies Bouhuys, Harriet Laurey, Hanny Michaelis en Ellen Warmond. De dichter W.J. van der Molen komt alleen fotografisch in het boek voor. Het slagwoord v.d. Hoogtprijs verwijst naar Maatschappij der Ned. Lett. maar dit
eerbiedwaardig college zoekt men tevergeefs. Een tijdschrift als ‘De Nieuwe Gids’ moest het veld ruimen voor ‘Blurb’... Inconsequenties als het wel opnemen van een hedendaagse filosoof als Ortega y Gasset, en het weglaten van b.v. Croce, het vermelden van historici als Spengler en Geyl, en de afwezigheid van Toynbee doen de vraag rijzen welke normen Buddingh' hier heeft aangelegd.
Natuurlijk mag men niet verwachten, dat een encyclopedie van deze omvang bij de eerste druk reeds geheel ‘rond’ is. Afgezien van de lacunes, constateert men echter ook een teveel: een overvloed van mediocre figuren die zonder bezwaar gemist hadden kunnen worden. Het valt daarenboven te betreuren dat tal van commentaren op het werk van buitenlandse auteurs in het Frans, Duits en Engels zijn afgedrukt. Waarom niet de moeite genomen deze te vertalen?
Niettemin acht ik de verschijning van de Encyclopedie voor de Wereldliteratuur een belangrijke gebeurtenis. Het boek bevat zeer veel heldere, kernachtige karakteristieken; de bibliografieën zijn - zeker voor wat de nederlandse schrijvers betreft - vrijwel volledig; tal van portretten en facsimile's van handschriften verluchten de tekst. Indien Buddingh, in de tweede druk - die ik het werk van harte toewens - gebruik maakt van de critische opmerkingen die hem zullen bereiken, zal het resultaat van zijn langdurige arbeid een handboek van betekenis kunnen worden.
B.V.
| |
Dylan Thomas, Under milk wood. - J.M. Dent & Sons, Londen.
Enkele dagen na zijn negenendertigste verjaardag is de belangrijkste jongere Engelse dichter, Dylan Thomas, in New York overleden. Kort geleden heeft de uitgeverij J.M. Dent & Sons te Londen posthuum een Play for voices van zijn hand, geschreven in opdracht van de B.B.C., uitgegeven onder de titel Under Milk Wood. Het is voorzien van een inleiding door Daniel Jones, die ook de muziek bij de in het spel voorkomende liedjes heeft gecomponeerd. Het gegeven van Under Milk Wood wordt gevormd door het leven in het kleine Welshe stadje Llaregyb gedurende één enkele dag. Na de beschrijving van de maanloze voorjaarsnacht in het kleine stadje door de Eerste Stem, begint de blinde oud-zeekapitein Cat te praten in zijn droom, en vervolgens horen wij al de zonderlinge bewoners van Llaregyb praten, zingen, kijven, vrijen, schelden, roddelen en bidden, de hele dag door, tot Captain Cat zijn zelfde repeterende droom weer droomt en de minnaars in Milk Wood oorzaak zijn dat ‘the suddenly windshaken wood springs awake for the second dark time this one Spring day.’
Veel van Thomas' qualiteiten vindt men terug in de beschrijvingen, de monologen, gesprekken, liedjes en commentaren. Zijn verbale virtuositeit, zijn lenig associatievermogen, zijn subtiel gevoel voor klank, rhythme en melodie, en zijn wonderlijke en dikwijls drastische humor.
Maar in geschrifte kan het spel niet op eigen benen staan. Daarvoor mist het de gedrevenheid en de coördinerende spanning die zijn verzen kenmerkt.
Wie echter het voorrecht heeft gehad een van de meesterlijke uitzendingen over het
| |
| |
Derde Programma van de B.B.C. te horen, zal hebben ontdekt met hoeveel gevoel voor het medium het werk is geschreven. Als gerealiseerde klank bevredigt het volkomen en anderhalf uur lang luistert men ademloos, beurtelings vermaakt en ontroerd, naar een eindeloos wisselend, fascinerend klankenspel. Het is merkwaardig hoe sterk Under Milk Wood dan aan het werk van een Synge doet denken, hoezeer het een volkomen eigen toon houdt.
Men kan het slechts diep betreuren dat het enige wat wij nog van Thomas tegemoet mogen zien enkele prozastukken zijn, die in het najaar onder de titel Early one morning zullen verschijnen.
G. Sötemann
| |
Anthony Barnet, Het ijzeren geslacht. Een biologie van de mens. Vertaald en bewerkt door Dr C. van Rijsinge. 264 blz. - G.J.A. Ruys' uitg. mij. N.V., Amsterdam.
De titel van het oorspronkelijke, Engelse boek is The Human species, de menselijke soort dus. De mensen behoren tot één soort. Homo Sapiens. De bewerker ontleende de titel voor het vertaalde boek, aan een citaat uit Hesiodus, dat tegenover het eerste hoofdstuk van het boek geplaatst is.
Over 'de soort mens' handelt het boek, maar in deze 'biologie van de mens' worden de noden en wensen niet vergeten. Dit gezichtspunt van het nut bepaalt de samenstelling van het boek.
Het eerste deel bevat een uiteenzetting van erfelijkheid en voortplanting (van ei- en zaadcel tot de volwassen toestand). In het tweede deel worden de fossiele mens, de rassen, de eugenetiek (rasverbetering) en de verschillen tussen de geslachten besproken.
Het derde, grootste, deel handelt over de ontwikkeling van de cultuur, over wereldvoedselvoorziening, de voeding, bodemverslechtering (erosie), epidemieën en bevolkingsleer.
De psychologie wordt niet besproken. Daarvoor zou een apart boek nodig zijn geweest. De schrijver behandelt op zakelijke wijze de stof, d.w.z. gericht op wat direct door de waarneming voor ons toegankelijk is. Hij maakt voornamelijk gebruik van Engelse en Amerikaanse onderzoekingen. Ook de publicaties van het gebied van de UNO worden met instemming benut. Zo b.v. het rapport en de opvattingen van Lord John Boyd Orr.
Het boek is levendig geschreven. Het derde deel in het bijzonder is boeiende en onderhoudende lectuur. Het blijkt wel, dat de schrijver zeer links georiënteerd is, wat op het boek zijn stempel drukt.
De vertaling is goed. Er wordt gesproken van nordisch ras voor Homo nordicus. Waarom niet Noords ras, zoals gebruikelijk? Evenzo van psychologische eigenschappen. Waarom niet psychische of geestelijke eigenschappen? De bewerker verhoogde het nut van het boek voor de Nederlandse lezer door invoegingen en noten over Nederlandse gegevens. De noot over een publicatie over kleurenblindheid van Dunlap lijkt hier onnodig. Dunlap verwerpt de geldende opvatting van aan het geslacht gebonden erfelijkheid. Deskundige ophthalmologen achten zijn kritiek echter geheel ongegrond.
G.P. Frets
| |
| |
| |
P. Geyl, De Witten-oorlog. Een pennestrijd in 1757. Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, afd. Letterkunde. Nieuwe Reeks Deel 16, no. 10. - Noord Hollandse Uitgeversmaatschappij, Amsterdam. 1953. 152 blz.
Wat in onze vaderlandse geschiedenis de Witten-oorlog heet, was een strijd die het papier tot slagveld had en de giftige pen tot wapen. De inzet was de vraag, of Jan de Witt een trouw landsdienaar was geweest dan wel een vuige landverrader; de aanleiding, een meningsverschil over de te voeren buitenlandse politiek in een tussen Frankrijk en Engeland gerezen conflict; de dieperliggende ondergrond, de onuitwisbare tegenstelling tussen Staatsgezinden en Oranjegezinden.
De strijd werd gevoerd door het uitgeven van pamfletten waarvan de omvang varieerde van een vel druks tot meer dan driehonderd bladzijden. Zij werden blijkbaar veel gelezen en menigeen stelde er prijs op, er een complete verzameling van aan te leggen.
Aan deze liefhebberij hebben wij indirect het boven aangekondigde boek te danken. De schrijver heeft het geluk gehad, zulk een verzameling te kunnen bemachtigen; hij heeft het geduld opgebracht, alles te lezen en vertelt daar nu van.
Den lezer slaat wellicht de schrik om het hart. Kan men werkelijk in dezen bewogen tijd van ons verlangen, dat wij ons in een politieke polemiek van welhaast twee eeuwen geleden gaan verdiepen? Het spook der verveling doemt op. De vrees voor dit spook is zeker niet ongegrond. Het zou helemaal niet moeilijk zijn geweest, van den Wittenoorlog een zeer volledig en volkomen betrouwbaar relaas te geven dat onuitsprekelijk vervelend zou zijn geweest. Maar zie nu de ware kunst van den historicus! Het verhaal zo te doen, dat de aandacht gespannen blijft, dat de lezer in gedachte deel neemt aan den twist, dat hij de strijdenden naar waarde gaat onderscheiden; precies te voelen, hoe ver men met referaten en citaten gaan moet om hem zich in de situatie te doen verplaatsen en gaan mag zonder zijn aandacht te vermoeien en daardoor te verliezen; telkens weer belangrijke inzichten te schenken in het gecompliceerde verloop van een geschiedenis, die, hoe onbevredigend vaak ook, niettemin onze geschiedenis blijft; bij dit alles, al doende, voortdurend den lezer in te wijden in de ware historische methode. Wij wisten reeds lang, hoezeer de auteur de dubbele gave, de wetenschappelijke èn de literaire, bezit, die voor dit alles nodig is. Maar het eigenaardige van een der gelijk weten is, dat het geen verzadiging van de bewijsbehoefte met zich meebrengt; wij willen het telkens opnieuw bevestigd zien. De Witten-oorlog schenkt zulk een bevestiging. En we wachten alweer op de volgende.
E.J.D.
| |
David Mitrany, Marx - Against the peasant. - George Weidenfeld & Nicolson Ltd., London, Second impression, 1952. 384 blz.
Het onderdeel van de sociale wetenschappen, dat in de Angelsaksische landen wordt aangeduid als ‘political science’, staat in Nederland nog in de kinderschoenen. Wij missen zelfs nog een behoorlijke term om dit vak aan te duiden; de vertaling ‘politieke wetenschap’ is weinig gelukkig, omdat ‘politiek’ voor ons nu eenmaal een andere gevoelswaarde heeft, dan ‘political’ voor Engelsen en Amerikanen.
Mitrany's boek toont ons echter nog weer eens duidelijk, hoe uiterst belangrijk een
| |
| |
zelfstandige ontwikkeling van dit terrein van studie is. Noch de historicus, noch de doorsnee sociograaf of socioloog, komt er toe een werk als dit te schrijven, terwijl iedereen, die het leest m.i. tot de conclusie moet komen, dat het van grote betekenis is. Zoals de titel reeds suggereert, behandelt het boek het merkwaardige, uitermate belangrijke en nog steeds actuele vraagstuk van de theoretische en practische houding van Marx en z'n volgelingen t.o.v. het kleine boerenvraagstuk, in het bijzonder in Oost-Europa. Tussen het Marxistisch socialisme en de kleine boeren in Oost-Europa bestaat een opmerkelijke en in vele opzichten tragische relatie. In het Marxistische beeld van de toekomstige samenleving was voor de kleine boeren geen plaats; zij dienden te verdwijnen. In dit opzicht had dus de Marxistische theorie voor de kleine boer, die in het algemeen hartstochtelijk aan zijn land en aan zijn bedrijf is gehecht, weinig aantrekkelijks. Anderzijds echter had de Marxistische revolutionnaire propaganda een enorme invloed op de uitgezogen, in ellende levende kleine boeren van Oost- en Zuid-Oost Europa. Het door deze propaganda gewekte politieke besef onder de kleine boeren is voor een groot deel verantwoordelijk voor de ontwikkeling van de Populistische beweging in deze landen, die daar zijn organisatie vond in tijdelijk zeer machtige boerenpartijen. In de programma's van deze partijen vindt men aan de ene kant elementen terug, welke aan het Marxisme zijn ontleend, doch anderzijds staat voor hen de handhaving en versterking van de kleine boerenstand voorop. In verschillende vormen heeft zich in de verschillende landen van Zuidoost-Europa de strijd tussen het Marxisme en het Populisme om de leiding in de maatschappelijke revolutie afgespeeld.
Uiteindelijk heeft het Marxisme deze strijd gewonnen. Historisch toeval heeft hierbij ongetwijfeld een belangrijke rol gespeeld, doch dat anderzijds het communisme een zekere aantrekkingskracht op de kleine boer heeft uitgeoefend valt moeilijk te ontkennen. Wie bijv. de kaarten betreffende de agrarische productie per hoofd van de bevolking in de verschillende delen van Europa in Wilbert E. Moore's Economic Demography of Southern and Eastern Europe vergelijkt met de politieke kaart van Europa, moet een duidelijke overeenkomst tussen de verspreiding van boerenarmoede en communisme opvallen. Ook de ontwikkeling in Zuidoost-Azie in de laatste jaren toont duidelijk, dat de tot bewustzijn van eigen ellende gekomen kleine boer zeer vatbaar is voor communistische propaganda.
Zowel wat de politiek-theoretische aspecten, als wat de concrete historische ontwikkeling in Oost-Europa betreft, beheerst Mitrany zijn onderwerp uitstekend. Het is natuurlijk moeilijk t.a.v. een onderwerp als dit volkomen neutraal te staan en Mitrany's sympathie is voor de ‘peasant’. Dit neemt echter niet weg, dat het boek in een rustige, objectieve betoogtrant is geschreven; een strijdschrift is het in geen enkel opzicht. Het zij een ieder, die zich voor dit probleem interesseert, van harte ter lezing aanbevolen.
E.W. Hofstee
| |
G. Zorab, Proscopie. Het raadsel der toekomst - N.V.H.P. Leopold's Uitg. Mij., den Haag, 1953.
Het parapsychologisch onderzoek brengt ons in aanraking met de z.g. helderziendheid in de tijd, waarvan de proscopie (voorschouw) een element is. Ofschoon ongetwijfeld vele voorspellende dromen en daaraan verwante verschijnselen tot pseudo-voorspel- | |
| |
lende dromen enz. kunnen worden teruggebracht, zo kunnen wij nochtans in onze dagen niet langer ontkennen, dat men vele zeer goed gewaarmerkte gevallen van voorschouw kent, welke niet weggeredeneerd kunnen worden. En dit te meer waar men er in geslaagd is de proscopie (evenals de overige paragnostische verschijnselen) onder experimentele omstandigheden te observeren. Van deze ‘rest’ geeft de schrijver nu een aantal overtuigende voorbeelden waarbij hij ook aandacht schenkt aan de experimentele voorschouw.
Als inleiding in het vraagstuk van de voorschouw verdient dit boek ongetwijfeld aanbeveling. Te betreuren valt dat inzake de z.g. stoelenproeven (pag. 73 e.v.) de schrijver geen gebruik gemaakt heeft van de na 1949 hierover verschenen literatuur.
Het wijsgerig gedeelte van dit boek achten wij zwak en aanvechtbaar. De schrijver ziet de problematiek te simplistisch. Kencritisch valt daar wel een en ander op aan te merken. Ook kunnen wij ons niet steeds met de door de schrijver gegeven definities verenigen.
Tenhaeff
| |
Anton Zischka, De wereld blijft rijk. Een inventaris van de wapens voor vrede. - Nederlands Boekhuis, Tilburg, 1953. 270 blz. f 11.50.
Dit is een boek over de wonderen der moderne techniek, die vlot en vaardig en op voor iedereen begrijpelijke wijze beschreven worden. De wijze waarop de auteur de onoverzienbare stof beheerst en ordent, verdient bewondering. De juichtoon, waarin boeken als dit gemakkelijk vervallen is, vooral voor jeugdige, door technische prestaties onmatig geïmponeerde lezers, niet zonder gevaren. Echter worden de schaduwzijden van den invloed van de techniek op onze samenleving tegenwoordig zo breed uitgemeten, dat het geen kwaad kan, wanneer er ook nog weer eens op het bewonderenswaardige werk wordt gewezen, dat haar bloei mogelijk maakt. Bovendien is het den auteur er niet alleen om te doen, den lezer iets van die bewondering te laten voelen: op de hoofdstukken waarin de resultaten der techniek beschreven worden, volgen beschouwingen van wereldpolitieken aard, waarin op de verantwoordelijkheid van onze samenleving voor het gebruik dat zij van die resultaten zal maken, gewezen wordt.
E.J.D.
| |
Hugo de Groot, Inleiding tot de Hollandsche Rechts-geleerdheid. Met de te Lund teruggevonden verbeteringen, aanvullingen en opmerkingen van den schrijver en met verwijzingen naar zijn andere geschriften uitgegeven en van aantekeningen en bijlagen voorzien door: F. Dovring (Lund), H.F.W.D. Fischer (Leiden) en E.M. Meijers (Leiden). - Universitaire Pers, Leiden, 1952. XXXII-400 bl., 4o.
Veel gebruikte, vaak herdrukte boeken hebben het gevaar, dat van de grondtekst steeds verder wordt afgeweken en dat de tekst onder commentaren bedolven wordt. Aan dit gevaar was De Groot's Inleiding niet geheel ontkomen, Er bestond aanleiding, De Groot weer alleen te laten spreken, en wel zoals hij, naar zijn laatst-uitgedrukte wil, had willen spreken.
De bewerkers hebben zich gehouden aan het gezonde principe van critische heruit- | |
| |
gaven, door uit te gaan van de laatste druk bij het leven van de auteur verschenen. Ze hadden het voorrecht, daarbij gebruik te kunnen maken van het handexemplaarvan de schrijver, tot kort voor zijn dood (blijkbaar) bijgehouden en aangevuld. Dit was van te groter belang, daar dit boek, zoals men weet, niet door De Groot zelf, maar door anderen voor de pers was bewerkt; toen tot de uitgave moest worden besloten (uit vrees, dat deze gehéél zonder toedoen van de auteur zou geschieden), stond aan de balling het directe contact met Hollandse drukkerijen niet vrij.
Met prijzenswaardige zelfbeheersing hebben de auteurs ervoor gezorgd, hier De Groot alléén te laten spreken. Hun noten bepalen zich tot verwijzingen, ook naar andere publicaties van De Groot, en tot rechtvaardiging der in de tekst gevolgde lezingen, waar varianten bestonden. De appendices aan het slot bestaan uit de gebruikelijke tabellen en indices, een overzicht van de gedrukte adviezen van De Groot (door Fischer bewerkt) en een gedeelte van De Groot's ‘De Legibus Gotthorum...’, belangrijk voor zijn inzichten aangaande de verhouding tussen nationaal en Romeins recht.
Deze uitgave is een aanwinst. Ze verdient, de standaard-uitgave van De Groot's Nederlandse hoofdwerk te zijn. Het toeval der Lundse ontdekking gaf de stoot hiertoe; de bewerking, specimen van gelukkige internationale samenwerking, zou zeker de goedkeuring van De Groot's critische geest hebben kunnen wegdragen. De bewerkers verdienen dank en hulde.
S.J. Fockema Andreae |
|