De Gids. Jaargang 116
(1953)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |||||||||||
Ter gedachtenis aan H.A. Lorentz
| |||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||
nomen initiatief alom in den lande zo zeer is gewaardeerd. Hieruit blijkt immers, dat de herinnering aan Professor Lorentz in zo vele harten leeft. Onmiddellijk na het overlijden van Lorentz gingen in Arnhem stemmen op om hem door een monument in deze stad te eren. Op initiatief van de toenmalige Burgemeester, de heer De Monchy, plaatste zich al spoedig een nationaal comité achter de Arnhemse plannen om aldus te komen tot de oprichting van een nationaal gedenkteken. Dit gedenkteken, vervaardigd door de beeldhouwer Wenckebach en geplaatst in het park ‘Sonsbeek’ werd in September 1931 door Prinses Juliana onthuld. Nu dit jaar het feit herdacht zal worden, dat Lorentz 100 jaar geleden geboren werd, heeft Arnhem wederom behoefte gevoeld haar grote burger te herdenken. Want hoezeer Prof. Lorentz ook uitgroeide tot een figuur van nationale en internationale betekenis, steeds heeft hij zich met zijn geboorteplaats verbonden gevoeld. In Arnhem heeft bovenal zijn vorming tot wetenschapsmens plaats gevonden. Rekening houdende met de plannen, welke de Rijksuniversiteit te Leiden met betrekking tot de herdenking van haar oud-Hoogleraar koestert, heeft Arnhem gemeend haar herdenking te doen plaats vinden op een dag, zo dicht mogelijk bij de datum van overlijden. Met grote dankbaarheid memoreer ik in dit verband de medewerking van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, afdeling Natuurkunde, welke bereid werd gevonden haar voor heden uitgeschreven zitting te verzetten. Als leerling van de zgn. Franse school van meester Timmer, die jarenlang voorzitter is geweest van het Natuurkundig Genootschap ‘Wessel Knoops’, maakte Hendrik Antoon Lorentz kennis met de wetenschap, waarin hij later een wereldnaam zou verwerven. In 1866 werd hij leerling van de dat jaar opgerichte gemeentelijke hogere burgerschool en geplaatst in de derde klasse. Hier ontving hij les in de natuurkunde van de bekende leraar dr H. van der Stadt. Onder diens invloed koos de jonge Lorentz na zijn eindexamen in 1896 natuurkunde als studierichting. Na zijn candidaatsexamen aan de Universiteit te Leiden keerde Lorentz in 1871 naar Arnhem terug, waar hij leraar werd aan de burgeravondschool. In onze stad werkte hij voor zijn doctoraal examen (1873) en zijn dissertatie (1875). In 1878 werd Lorentz op 24-jarige leeftijd benoemd tot hoogleraar in de theoretische natuurkunde aan de Universiteit in Leiden. Na zijn vertrek naar deze stad heeft Lorentz Arnhem echter niet vergeten, hetgeen o.a. moge blijken uit het feit, dat hij enige malen voor de leden van ‘Wessel Knoops’ voordrachten heeft gehouden. Toen dit genootschap in 1924 | |||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||
zijn 100-jarig bestaan herdacht, was de bejaarde geleerde aanstonds bereid de grote rede te houden, waarvoor hij tot onderwerp koos ‘Oude en Nieuwe Natuurkunde’. Dit onderwerp is karakteristiek voor de plaats, welke men tegenwoordig aan Lorentz toekent in de geschiedenis der natuurkunde. Men kan hem n.l. beschouwen als de laatste vertegenwoordiger van de grote physici der klassieke periode, maar men kan hem ook zien als de belangrijke voorloper van de moderne natuurkunde. Prof. Fokker onderscheidt in zijn levensbeschrijving van Lorentz in diens na-Arnhemse tijd twee perioden. Tot ongeveer 1895 is Lorentz ten nauwste aan de Leidse Universiteit verbonden. Daarna gaat hij meer en meer aan zijn land en aan de internationale wereld behoren. Voor wat Nederland betreft verdient het volgende de bijzondere aandacht:
Ik meen mij ontslagen te mogen achten van het geven ener nadere beschouwing hierover. Ongetwijfeld zal hedenmiddag aan een en ander, speciaal aan de enorme betekenis van Lorentz' werk met betrekking tot de drooglegging der Zuiderzee, de nodige aandacht worden geschonken. Zoals reeds opgemerkt, heeft Lorentz ook op internationaal gebied grote verdiensten gehad. Voor vele internationale natuurkundige congressen was hij de aangewezen voorzitter. Doch ook buiten de kring der physici erkende men hem als de organisator op intellectueel terrein. Tekenend is bijvoorbeeld, dat men hem als vakgeleerde koos tot voorzitter van het door de Volkenbond gestichte Comité International de Coopération Intellectuelle. Hendrik Antoon Lorentz, zoon van eenvoudige Arnhemse burgers, is geworden een geleerde van wereldbetekenis, in 1902 begiftigd met de hoogste wetenschappelijke onderscheiding: de Nobelprijs. | |||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||
Gaarne willen wij hem in zijn geboorteplaats herdenken. Het stemt ons - ik moge zulks nog eens herhalen - tot bijzondere vreugde, dat het hiertoe genomen initiatief zoveel weerklank heeft gevonden. Weerklank, welke vooral blijkt uit de toon der brieven, welke het gemeentebestuur en het comité ontvangen mochten van hen, die Lorentz persoonlijk hebben gekend. Uit deze brieven spreken zo duidelijk de hoogachting, eerbied en liefde, niet alleen voor de geleerde doch bovenal ook voor Lorentz als mens met zijn trouw en warmvoelend hart. De Raad der gemeente Arnhem heeft daarom - en het is mij een groot genoegen U hiervan mededeling te kunnen doen - het voornemen de nagedachtenis van Hendrik Antoon Lorentz blijvend te eren door het in het leven roepen van een Lorentz-studiebeurs, ten doel hebbende, in minder goede financiële omstandigheden verkerende begaafde Arnhemse jongelieden behulpzaam te zijn bij hun studie in de wis- en natuurkunde aan een der Nederlandse Universiteiten. Het - officiële - besluit hiertoe zal in de eerstvolgende vergadering van de Raad worden genomen. Mag ik eindigen met de woorden, waarmede Prof. Fokker zijn aan Lorentz gewijde bijdrage in ‘Nederlandse helden der wetenschap’ besloot: ‘Een vredestichter, een kind Gods, een reine van hart, die het licht van zijn liefde door de wereld gedragen heeft, niet als een laaiend en verterend vuur, maar, het schijnsel der eeuwigheid ziende, gestadig schijnende en verwarmende’. Als eerste spreker trad op | |||||||||||
De figuur van Professor Lorentz tegen de
| |||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||
doet zijn, dat is het werk van de grote persoonlijkheden die onder ons gewoond hebben, die gedaante hebben gegeven aan wat ons als innerlijk doel voor ogen staat, die ons de deugden hebben voorgeleefd, waaraan wij de hoogste waarde toekennen, dat is het aandenken aan de mannen die in ons de gevoelens vrij maken van waarachtige bewondering, liefde en trots. En indien wij een van die onvergetelijken, die samen de kroon zijn van onze volksziel, weer voor onze verbeelding oproepen, dan is dat een bezinning op het hoogste goed en het beste vermogen van ons volk en een aansporing tot trouw aan ons ware karakter van Nederlanders. Tot die kring van grote zonen van ons vaderland behoort Lorentz. Willem de Zwijger, Geert Groote, Coornhert, Spieghel, Vondel, Rembrandt..., en óók Lorentz! Ook hij is een van onze geetselijke erflaters. Een onvermoeide zoeker was hij naar de eenvoudige echte waarheid, in een eerlijke oprechtheid van hart. Hij werd gedragen door die verdraagzaamheid, die iedereen recht laat wedervaren. Wars van grote woorden, keek hij door ijdel vertoon van gebaren heen, en met één oogopslag drong hij tot de kern der zaken door. Veel adjectiva gebruikte hij niet, hij dacht in verba en substantiva. Hij spoorde de nuchtere feiten op in hun doorzichtigste zakelijkheid en met een niet aflatende vasthoudendheid analyseerde hij hun samenhang met een scherp verstand dat kritisch precies alle details onder het oog zag en in rekening bracht. In den omgang kwam hij iedereen tegemoet met een voorkomende beminnelijkheid en een oprechtheid van belangstelling, die hem de harten van iedereen, jong en oud opende. Met een ongetroebelde sprankelende blijmoedigheid verkeerde hij met de hoogst geplaatsten in den lande even vrij als met een gewone man, met de scherpzinnigste geleerde even rustig als met de simpelste vrouw. Deze allereenvoudigste man is de leermeester geworden van alle grote natuurkundigen van Europa en van overzee.
De halve eeuw, gedurende welke Lorentz, Profèssor Lorentz, aan de Universiteit te Leiden gewerkt heeft, laat zich indelen in twee perioden van een kwart eeuw. In de eerste periode, in de negentiende eeuw (1875-1900) was hij de man van zijn studeerkamer en van de collegezaal, een stille gestadige werker, een bezielende docent. Vaak sprak hij, later, over die heerlijkheid der ongestoorde rust, waarin men destijds jaren lang aan éénzelfde probleem bezig kon blijven, met volop tijd om het om en om te keren, van alle kanten te bezien en aan te pakken. In de tweede periode, in de twintigste eeuw, ontwikkelen zich zijn inter- | |||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||
nationale betrekkingen en werkzaamheden. Hij treedt naar buiten in de wijde wereld, en zijn woord wint groot en steeds groter gezag. Zijn persoon neemt een brede vlucht, en in alle landen staan de geleerden verbaasd over de omvattendheid van zijn begrip, over het gemak waarmee hij subtiele finesses uitlegt en alle opkomende vragen reeds voorzien blijkt te hebben, omdat hij het antwoord al klaar heeft.
Tracht men in vogelvlucht Lorentz' werk te overzien, dan kan men zeggen dat hij de natuurkundige theorieën van de negentiende eeuw heeft voltooid, en daarmede de grond gelegd heeft voor de ontwikkeling der nieuwe theorieën van de twintigste eeuw. Hij heeft de natuurkunde door de kentering van het eeuwgetijde heengeloodst. Van de negentiende-eeuwse natuurkunde noem ik u drie hoofdstukken.
I. Het licht. In het eerste en tweede decennium deden Young en Fresnel hun fundamentele ontdekkingen. II. De elektrodynamica. In het vierde decennium ontdekte Faraday de onverbrekelijke samenhang van de elektrische en magnetische krachten. III. De warmteleer. Tegen het midden der eeuw ontdekten Mayer en Joule dat warmte geen substantie was, geen stof, maar een vorm van energie, een wijze van beweging.
Deze laatste ontdekking, nauw verbonden met de bekende ondervinding dat overal waar beweging door wrijving uitgeput raakt warmte wordt ontwikkeld, en van eminent belang wegens de machines die met behulp van warmte beweegkracht leveren, was de oorsprong van die indrukwekkende leer, die thermodynamica heet. De vraag ligt voor de hand: indien een lichaam heet is, maar niettemin stilstaat, waar schuilt dan die beweging van de hitte? Gij kent het antwoord. Dat is een onzichtbare beweging van de kleinste deeltjes. De gewone stof is niet een strak uitgespannen en gelijkmatig verbreide substantie. Een gas bijvoorbeeld bestaat uit afzonderlijke moleculen, onnoemelijk vele, die lukraak en kriskras door elkaar heen lopen, met zeer grote snelheden. Hier kan men niet meer op de enkele deeltjes letten. Het is nodig om grote aantallen tegelijk samen te vatten in een statistische beschouwingswijze. Maxwell heeft daartoe de statistische mechanica geschapen, die na hem door Boltzmann en door Gibbs gekoppeld werd aan de thermodynamica. Met hen hield Lorentz gelijken tred. Zijn inaugurele oratie in Leiden handelde hierover en aanstonds gaf hij een magistrale theorie van het geluid. De verklaring van de voortplanting van het geluid was door de ongelovigen als een soort uitdaging gesteld aan de verdedigers van de nieuwe theorie. Lorentz leverde die verklaring, en hij voorspelde daarbij zekere nog onbekende effekten. Eerst vijftig jaren | |||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||
later, na zijn dood, zouden die kunnen worden waargenomen en gemeten, nadat men geleerd had in de lucht ultrasone trillingen op te wekken, trillingen met zo hoge frequentie dat wij met het oor ze niet meer kunnen gewaarworden. -
De elektrodynamica. Faraday's ontdekkingen over de wisselwerkingen van magneten en elektrische ladingen en stromen zijn door Maxwell in een wiskundig gewaad gestoken, dat men gewend is zijn partiële differentiaalvergelijkingen te noemen. De geschriften van Maxwell waren duister. Zijn verhandeling over elektriciteit en magnetisme moet voor de theoretici van zijn eigen generatie en van de volgende een haast ondoordringbaar intellectueel oerwoud geweest zijn, in een zo hoge mate als wij ons tegenwoordig haast niet meer kunnen voorstellen. Lorentz zelf zegt ergens: ‘het was niet altijd gemakkelijk Maxwell's denkbeelden te vatten.’ Lorentz heeft de theorie tot volmaakte opheldering gebracht door ook Maxwell's beschouwingen te doordringen met de zo juist genoemde moleculaire en atomistische opvattingen, een atomistische opvatting van de elektriciteit. Dat is zijn elektronentheorie geworden. Behalve een toevoeging aangaande de kracht die op een elektrische lading werkt komt het daarin bovenal aan op een strenge onderscheiding tussen de kleine elektrisch geladen materiële deeltjes die zich in de stoffen - bijvoorbeeld in glas of in koper - bevinden, en de ruimte daartussen. In het groot gezien, en op een afstand, heeft men met een gecombineerde werking te maken, maar als men de puntjes op de 1 wil zetten, dan moet men de puntjes van de ladingen en hun bewegingen onderscheiden van het blad papier, van de aether, die onbeweeglijk roerloos blijft. Zo eenvoudig als deze opvatting thans lijkt, was zij niet de enige mogelijke uitwerking van Maxwells theorie. Er waren concurrerende theorieën, maar tenslotte stelden de proeven van Eichenwald de theorie van Lorentz in het gelijk.
Het licht. In 1675 heeft de Deen Ole Römer ontdekt en ons geleerd, dat wij de voorwerpen en voorvallen, bijvoorbeeld een verduistering van een satelliet van Jupiter, niet ogenblikkelijk zien. De aanwezigheid van de voorwerpen wordt ons geboodschapt door iets dat van de dingen naar ons toekomt, iets dat wij licht noemen. Wat is die boodschapper? Newton zei: dat zijn minieme stoffelijke deeltjes. Christiaan Huygens dacht daar anders over. Hij vermoedde dat het licht niet iets stoffelijks was, maar dat de lichtgevende voorwerpen schokken zouden tegen de kosmische aether, en dat deze die schokjes zou doorgeven. Gedurende de achttiende eeuw vonden deze denkbeelden van Huygens | |||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||
geen geloof. In het begin van de negentiende eeuw konden echter Thomas Young en Augustin Jean Fresnel met proeven aantonen dat bij bijzondere opstellingen licht gevoegd bij licht donkerheid kon maken. Dat zijn de zogenaamde interferentieproeven. Dat betekent dat er bij het licht op een of andere manier gedacht moet worden aan een afwisseling van plus en minus, dat er iets moet zijn als een heen- en weergang, dat men moet denken aan lichttrillingen. Sindsdien spreekt men van de golftheorie van Huygens. Huygens dacht altijd aan schokjes in de aether in de richting van de lichtstraal, longitudinaal. Maar dit is niet goed te rijmen met het feit, dat er kristallen zijn, die het wonder vertonen van een binnenkomende lichtstaal die in tweeën gesplitst wordt. Hoe kan dat? Dat kan alleen begrepen worden indien de trillingen niet in de richting van de lichtstraal plaats grijpen, maar dwars daarop, transversaal. Transversale golven zijn er alleen in vaste lichamen. Dus, concludeerden stoutmoedig Young en Fresnel, de trillende aether moet een vaste stof zijn, geen vloeistof of gas. Fresnel had geen ander beeld tot zijn beschikking om het licht te behandelen dan dat van elastische trillingen in een vaste stof, en hij heeft er geniaal mede gewerkt. Toch was er iets anders nodig. Hier begint het werk van Lorentz. In zijn dissertatie worden de moeilijkheden die aan de theorie van Fresnel kleven, haarfijn geanalyseerd. Daar is ten eerste het ontbreken van longitudinale golven. Ook in een elastisch vast lichaam moet er voortplanting van longitudinale trillingen voorkomen. En die heeft men bij het licht nooit kunnen vinden. Voorts analyseert Lorentz de fijne details van wat er met het licht geschiedt bij terugkaatsing en breking aan het grensvlak tussen twee middenstoffen, en hij komt tot de conclusie dat de uitkomsten van de theorie niet stroken met hetgeen de metingen leren. Lorentz toont glashelder aan, dat die moeilijkheden onoverkomelijk zijn. Na deze conclusie baant hij de uitweg, door Helmholtz aangeduid nadat Maxwell had voorspeld dat de werkingen van elektrische ladingen en van magneten zich met zekere snelheid moesten voortplanten en dat die snelheid dezelfde was als van het licht. Daar toont Lorentz zich de meester van de electromagnetische lichttheorie. De lichtgolven zullen van elektromagnetischen aard zijn. De aether van het licht is dezelfde als de aether die de elektrische en magnetische krachtvelden draagt. Het licht zal uitgezonden worden door trillende elektrische ladingen. Elektrische en magnetische krachten zullen op het licht kunnen werken omdat het zelf van elektrischen oorsprong is. Zij zullen het licht kunnen wijzigen bij zijn uitzending, zij zullen het kunnen | |||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||
wijzigen bij zijn voortplanting door de materie, bij zijn terugkaatsing en bij zijn breking. Ik mag er niet aan denken u een opsomming te geven van al die verschijnselen, zowel de reeds bekende die Lorentz verklaarde, als de andere die hij voorspellen kon en die bij de verfijning van de experimenteerkunst later gevonden werden. Het geheim van Lorentz' theorie - een secret de Polichinelle, het herhaaldelijk nadrukkelijk in het licht gestelde geheim - was de strenge scheiding van de onweegbare aether, volkomen vast en onbeweeglijk, en de weegbare materie, die uit elektrisch geladen deeltjes kon bestaan; de materie volkomen doordringbaar voor den aether - en de aether volkomen doordringbaar voor de materie. De elektrische ladingen en de magneten werken niet rechtstreeks op elkaar. Dat doen zij door bemiddeling van den aether, en die brengt de werkingen over met de snelheid van het licht.
Dieper dan de details van elektrische en magnetische inwerking op het licht gaat de vraag naar wat er geschiedt wanneer de ponderabele lichamen met grote snelheid door de imponderabele onbewegelijke aether heen schieten? Denk aan de aarde. Onze snelheid in de baan om de zon is 30 km per sec. Is er een middel om die snelheid te bepalen, waarmede de aarde door de aether heen vliegt? Welk een volslagen immateriële nieuwsgierigheid! Wat gaat dat ons aan? Zal er één boterham meer of minder om worden gegeten? Zal er één kind meer of minder om worden geboren, of men nu al weet of niet weet hoe snel de aarde door den aether heenschiet? Maar zo is de mens nu eenmaal, die de drang belichaamt om in de zichtbare wereld het onzienlijke te begrijpen, omdat die mens in de werkelijkheid van zijn levend denken begaafd is met een intuïtie en met een macht om in de wereld die hij om zich heen ziet een waarheid die niet meer van deze wereld is als in een spiegel te ontcijferen. Zulk een cijferende en ontcijferende mens, bij geluk in Arnhem geboren, en Hendrik Antoon Lorentz genoemd, zulk een zeldzame mens was het die in zijn studeerkamer in de rustige stad Leiden jaren en jaren vorste en peinsde of er in zijn werk soms een misrekening kon zijn, of er bij de proefneming misschien een vergissing kon zijn begaan, of er geen factor over het hoofd gezien kon zijn, of de keten van gevolgtrekkingen sterk genoeg was om alle kritiek en twijfel te weerstaan en die laatste conclusie te dragen, waartoe uit de waarnemingen moest worden besloten. Die waarnemingen waren gedaan, door Michelson en Morley, en dezen beschreven de uitkomst door te | |||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||
zeggen dat er niets van te merken viel dat hun toestel, met het laboratorium en met de aarde door de aether heen schoot. Maar dat deed de aarde stellig wel! Toen heeft Lorentz de gevolgtekking gemaakt, durven maken, dat er iets bijzonders gaande was met de grote stenen plaat, waarop de toestellen van Michelson gemonteerd waren. In haast argelozen eenvoud, maar met de overtuiging van zijn onfeilbaar inzicht en vol vertrouwen op zijn onbedriegelijke berekeningen heeft hij gezegd dat de uitkomst der proef bewees, ja bewéés, dat die stenen plaat in de richting van de beweging spontaan een haartje gekrompen moest zijn, met een tweehonderdmillioenste van zijn afmeting, en, voegde Lorentz er aan toe, dat zou met alle vaste lichamen het geval zijn. Wat was het belang van zo'n sub-sub-mikro-mikroskopisch schijntje van een contractie? In weerwil van dat uiterst kleine bedrag, was het een onmisbare factor van de formules die later bekend zouden blijven als de bewegingstransformaties, of de transformatieformules van Lorentz. Lorentz was verre van revolutionnair. Hem was het alleen te doen om een exacte precisie. Maar zijn formules zijn de grondslag van wat door anderen genoemd zou worden de relativiteits-theorie, en het is nu, na bijkans een halve eeuw, bekend genoeg hoe in deze theorie Newtons grondbegrippen van absolute ruimte en tijd, die sinds eeuwen dienden als lijst voor de natuurfilosofie, herzien moesten worden. In deze theorie gaf Lorentz de fakkel over aan Einstein. Het is deze theorie waaruit Einstein de conclusie trok dat massa, stof, ook energie betekent, en nu men metterdaad de kunst heeft ontdekt om massa van atoomkernen om te zetten in energie van uitbarstingen, weet u allen ook hoe de wereld worstelt met het probleem van de beveiliging der mensheid tegen een misdadig hanteren van die kunst. Daar loopt een lijn van de akademische theoretische vraag met welke snelheid een laboratorium door de aether vliegt, naar de vulkanische krachten die de zon op temperatuur houden en die de wereld beroeren.
In het voorgaande heb ik u nog niet gesproken over de vraag hoe de straling wordt voortgebracht, hoe de energie van elektrische deeltjes, die in de warmte-beweging delen, in energie van straling wordt omgezet, en omgekeerd, vice-versa. Indien er een holte is, een oven, met een gloeiend hete wand, dan zal ook die holte vol hitte zijn: de stralen lopen er kris kras doorheen, en indien men door een gaatje kijkt zal men zien dat daar licht uit komt. En indien men door dat gaatje kijkt met een spektroskoopje, dan ziet men alle kleuren van de regenboog in dat licht vertegenwoordigd. De helderheid van die kleuren, en de onderlinge verhouding van die hel- | |||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||
derheden hangt af van de temperatuur van de oven. Meet de verdeling van de warmte over de kleuren van het spektrum! - dat was een grote taak voor de kunstenaars van het experiment. Verklaar die empirische kleurenformule! - dat was een grote uitdaging aan de theoretische fysici.
In 1900 deed Planck een gelukkige vondst, die voor de theorie een zwart raadsel bleef. Hij vond een kleurenformule, zijn stralingsformule, die goed overeenstemde met de metingen, indien hij bleef bij een als voorlopig bedoelde onderstelling. Hij had die onderstelling gemaakt om prettiger te kunnen rekenen, maar die onderstelling was niet bestemd om tot het einde toe gehandhaafd te blijven. De gezaghebbende statistische mechanica verbood dat. Planck hield de goede formule zolang hij liet gelden dat elektrische trillers, resonatoren, energie slechts bij bepaalde porties konden afstaan en opnemen. Dat leek op een atomiseren van de energie, en in de klassieke mechanica had men van zo iets nooit gedroomd.
De wisselwerking tussen de warmtebeweging van de materie en de hitte in de straling behoorde ook tot het programma van Lorentz' elektronentheorie. Ook hij heeft formules voor de straling afgeleid, op twee verschillende manieren, maar het was telkens de klassieke formule waartoe hij kwam, dezelfde die ook Rayleigh kreeg, niet de formule van Planck, maar de formule die te voorschijn komt als ook Planck zich houdt aan de klassieke theorie en geen grens stelt aan de kleinheid van de uitwisselbare porties energie. Door zijn om en omwerken heeft Lorentz volkomen zeker gemaakt dat, om de verschijnselen van de staling te begrijpen iets anders nodig was dan men vinden kon in de klassieke mechanica.
Zonder aarzeling aanvaardde hij de onbegrepen nieuwe grondstelling, zodra die helder en precies geformuleerd was. Hij verheugde zich in de nieuwe theorie, de nieuwe kwantumtheorie, en de successen die Einstein en Bohr daarmede hadden, de ene bij de vrijmaking van elektronen door bestraling met lichtkwanta, de andere met zijn verklaring van de speciale kleuren die waterstofatomen konden uitzenden, de verklaring van de door atomen uitgezonden spectra. De mogelijkheid van de uitzending van scherp bepaalde kleuren en scherp bepaalde energieporties lag niet opgesloten in de theorieën der negentiende eeuw, en daarom heeft Lorentz tevergeefs naar de verklaring der uitzending van licht door atomen gezocht. Wel heeft hij een verklaring gegeven voor de inwerking van een magneet op de aard van het door een vlam uitgezonden licht, de theorie van het klassieke of normale Zeeman-effect. Daarvoor heeft hij, tezamen | |||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||
met Zeeman, in 1902 in Stockholm de Nobelprijs in ontvangst mogen nemen. Maar ook in het Zeeman-effect kwamen al aanstonds onbegrijpelijke uitzonderingen aan den dag, waar de theorie der negentiende eeuw, belichaamd in Lorentz, geen raad op kon weten. Zelf de nieuwe kwantumtheorie kwam hierin niet veel verder. Pas tegen het eind van Lorentz' leven kwamen twee jonge fysici in Leiden, Goudsmit en Uhlenbeck, op de gedachte om aan het elektron, behalve zijn elementaire lading, nog een eigenschap toe te voegen: die van een elementair magneetje te zijn, een magneton. Daarin lag de verklaring, zowel van de verdubbelingen in vele spektraallijnen als van hun abnormale splitsingen in een magnetisch veld volgens Zeeman.
Al de nieuwe ontwikkelingen der twintigste eeuw, die opkwamen in de tweede periode van zijn vijftigjarig professoraat, volgde Lorentz, met een opmerkelijke, haast eeuwige frisheid van geest en belangstelling. Maar wat de nieuwe kwantum-theorie ook aan nieuwe uitkomsten te bieden had, als vaste regel en onveranderlijke baak voor de contrôle bleef gelden, dat in het grensgeval, indien het kleine kwantum oneindig klein gedacht werd, de uitkomsten van Lorentz' elektronentheorie te voorschijn moesten komen. Overziet men de halve eeuw, waarin Lorentz gewerkt heeft, dan moet men wel getroffen worden door de grote kentering van het getijde. Aan het begin van Lorentz' halve eeuw heerste de overwegend mechanische materialistische instelling. Op het eind van Lorentz' halve eeuw is de nieuwe kwantumtheorie ontwikkeld tot een kwantummechanica, die niet meer is een mechanica van werktuigen, uit vaste lichamen gemaakt, maar een machtig begrippenspel, gericht op het begrijpen van al die samenhangen die door de ontdekking van het kwantum in de straling werden geopenbaard. In de negentiende eeuw beproefde men de niet-stoffelijke straling te begrijpen met mechanische modellen, werktuigen gemaakt van stoffelijke vaste lichamen. In de twintigste eeuw keert dit om. Vooral in onze eigen tijd, nu, is het duidelijk dat men in de theorie er toe over gaat om de stoffelijke atomen te begrijpen met denktuigen ontleend aan de eigenschappen van de niet-stoffelijke straling. Het is misschien niet eens overdreven om te zeggen dat de natuurkunde van materialistisch en mechanisch is geworden niet-materialistisch en niet-mechanisch. En op de grens van die twee eeuwen, als eerste overwinning van het onstoffelijke op het stoffelijke, staat die simpele maar grote daad van Lorentz: | |||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||
om als les uit de proefnemingen van Michelson en Morley het vaste lichaam, met zijn tot dusver onomstotelijke materiële manifeste onvervormbaarheid, niettemin om te stoten op grond van het onvervalste getuigenis van het gedrag van de onstoffelijke lichtschijnsels.
Lorentz mocht volbrengen hetgeen hij zich ten doel gesteld had. Hij voltooide al wat zijn grote voorgangers in de negentiende eeuw onvoltooid hadden achtergelaten. Zij die na hem kwamen vonden in zijn werk hun zeker en onbedriegelijk uitgangspunt. Dat is in beeld gebracht in het monument dat in Sonsbeek de gedachte aan Lorentz bewaart en oproept, waar hij staat tussen de door hem zo bewonderde grote voorgangers Christiaan Huygens, Augustin Jean Fresnel en James Clerk Maxwell, en de latere en jongere vrienden Max Planck, Albert Einstein en Niels Bohr, die hèm zo bewonderden en beminden.
Lorentz was niet alleen de man van de abstracte problemen, niet alleen de meest gevatte en polyglotte voorzitter bij discussies in internationale geleerde bijeenkomsten. Hij was ook iemand die gaarne zijn diensten verleende, waar men die nodig had. Zijn leiden was dienen. Hij kon niet weigeren, en hij was van oordeel dat alle werk dat gedaan moest worden, waard was om goed gedaan te worden. Dat sprak voor hem van zelf. Aan het eind van zijn leven hebben de Directeuren van Teylers Stichting te Haarlem zich offers getroost om hem een plaats te bereiden waar hij, ontheven van rechtstreekse verplichtingen, zich wijden kon aan de studies zijner keuze. Het viel anders uit. In Haarlem heeft Lorentz acht jaren van zijn levensavond besteed aan het leggen van een wetenschappelijk verantwoorde grondslag voor de plannen ter afsluiting van de Zuiderzee.
Al wat Lorentz volbracht deed hij in opperste eenvoud. Het was hem beter zich voor de eeuwigheid een kleine jongen, een schamele knecht te gevoelen dan te drijven op de roem der wereld. De teerste belangen gingen hem ter harte, voor het eenvoudigste vond hij den tijd en hij behandelde het met dezelfde nauwgezetheid als de grootste wetenschappelijke vraagstukken. Trouwe plichtsbetrachting en liefde waren in zijn werk nimmer te scheiden. Lorentz was waarlijk trouw, jegens zijn werk, jegens zijn leerlingen, jegens zichzelf, jegens zijn gezin, jegens zijn vaderland. | |||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||
Na een muzikaal intermezzo, ten gehore gebracht door leden van het Gelders Orkest, sprak: Het feit dat het dit jaar een eeuw geleden is dat Dr Hendrik Antoon Lorentz werd geboren roept bij de velen die hem persoonlijk hebben gekend of bij hun studie met zijn baanbrekend natuurwetenschappelijk werk in aanraking zijn gekomen, machtige herinneringen op. Maar in de eerste plaats wel bij hen die in persoonlijk contact met hem hebben gestaan en daardoor ook in de gelegenheid waren zijn hoogstaande menselijke eigenschappen te ervaren. De reeks sprekers die hier hedenmiddag van willen getuigen geven een indruk van de veelzijdigheid zijner werkzaamheden, een veelzijdigheid die echter toch weer tot eenheid wordt, want de Natuurkunde vormt de verbindende factor, hetzij dat Lorentz deze beoefende als theoreticus, als docent of als beoefenaar der toegepaste wetenschap. De Leidse universiteit, die ik op deze bijeenkomst tesamen met de rectormagnificus vertegenwoordig, kan getuigen van zijn gaven als geleerde en docent beide. Nu ik echter op de sprekerslijst, behalve als presidentcurator van deze universiteit, tevens als voorzitter van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen sta aangekondigd, heb ik in overleg met de rector besloten aan hem de herdenking van Lorentz als hoogleraar over te laten en enkele andere facetten van zijn levenswerk te belichten. Niet echter dan na in dankbare eerbied herdacht te hebben wat ik zelf als leerling aan zijn heldere colleges verschuldigd ben. Nadat Lorentz zijn ambt als hoogleraar had neergelegd, aanvaardde hij in Haarlem een dubbele functie als secretaris van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen en als Directeur van Teylers laboratorium, terwijl hij daarnaast als buitengewoon hoogleraar het contact met de universiteit bleef houden. Deze twee achttiende-eeuwse Haarlemse instellingen, tegenover elkaar aan het Spaarne gelegen, hebben tot zijn overlijden van zijn grote gaven kunnen profiteren. Minder spectaculair dan zijn werk als hoogleraar waren de bezigheden die hij hier vervulde. Bij de Hollandse Maatschappij maakte zijn beminnelijke persoonlijkheid hem bij uitstek geschikt om, gelijk deze Maatschappij zich ten doel stelt, een verbindend element te vormen tussen de beoefenaren der wetenschap en die vooraanstaande personen in de maatschappij, waarvan men aan- | |||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||
neemt dat zij de wetenschap een goed hart toedragen, en die dit door hun stoffelijke bijdragen ook metterdaad tonen. Bij Teyler's genootschap beschikte Lorentz over een bescheiden laboratorium, maar had daartegenover het gemak ontheven te zijn van docerende en examinerende plichten. Hij heeft in deze functies zich de eerbied en genegenheid verworven van een brede kring Nederlanders, die, hoewel grotendeels niet in staat de volle betekenis van Lorentz als physicus op zijn juiste waarde te schatten, als bij intuïtie voelden dat deze beminnelijke, bescheiden man een der groten van zijn eeuw was. Ik zou het bij deze eenvoudige getuigenis kunnen laten, ware het niet dat ik het voorrecht heb gehad gedurende zijn laatste levensjaren in nauwe aanraking met Lorentz te zijn geweest in een geheel andere functie, welke m.i. op de dag van heden niet onvermeld mag blijven. Ik heb het oog op zijn voorzitterschap van de Commissie voor intellectuele samenwerking van de eerste Volkerenbond. Deze Commissie, welke was ingesteld met de bedoeling de wetenschappelijke toenadering tussen de volkeren te bevorderen, en in het bijzonder de door de eerste wereldoorlog verbroken internationale wetenschappelijke samenwerking te herstellen en uit te breiden, kreeg, door een speciale gift van de Franse Regering, in 1925 de beschikking over een ‘Institut’ dat te Parijs was gevestigd en dat bestemd was de vergaderingen van deze commissie voor te bereiden en haar besluiten uit te voeren. Het was dus eigenlijk een voorloper van wat nu de Unesco heet, slechts op veel bescheidener schaal. Als afdelingschef aan dit instituut verbonden had ik gedurende de laatste jaren van Lorentz' leven, de gelegenheid waar te nemen hoe hij ook voor deze delicate en vaak ondankbare taak als geknipt was. Zijn medeleden waren evenals hij geleerden van internationale faam, ik behoef u slechts de namen te noemen van Einstein, Madame Curie, de graecus Guilbert Murray, om u daarvan te overtuigen. Maar een commissie van internationale geleerden is niet krachtens dat feit de meest geschikte om organisatorische problemen, waarbij de internationale politiek steeds weer om de hoek kwam kijken, tot oplossing te brengen. Zolang Lorentz aan het hoofd stond wist hij met zijn beminnelijke persoonlijkheid, het gemak waarmee hij de verschillende talen beheerste en zijn eindeloos geduld de vele klippen te omzeilen. Na zijn overlijden geraakte deze commissie spoedig hopeloos in het politieke vaarwater verzeild en ging ten slotte met de Volkerenbond te gronde. Maar het wekte mijn diepe bewondering, hoe Lorentz ook hier, in een taak waarvan hij zeker het on- | |||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||
dankbare heeft moeten beseffen, zijn grote gaven ter beschikking stelde om er van te maken wat mogelijk was, terwijl hij, op grond van zijn leeftijd en zijn gezondheid, er zich gemakkelijk aan had kunnen onttrekken. Zijn qualiteiten als voorzitter en pacificator heb ik in die jaren met bewondering aanschouwd, en ik acht mij bevooriecht in zijn laatste levensjaren hem zo na te hebben gestaan. Hierna sprak De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen is erkentelijk, dat haar de gelegenheid is geboden in deze plechtige samenkomst te getuigen van haar onverzwakte eerbied voor Hendrik Antoon Lorentz en zijn levenswerk. Weinig instellingen in den lande toch hebben de zegenrijke werking van Lorentz' genie in een mate ondervonden als dit voor de Akademie geldt. In laatste instantie kan de taak der Akademie worden teruggebracht tot de simpele woorden: bevordering der wetenschap. In drieërlei kwaliteit heeft Lorentz krachtig er toe bijgedragen de Akademie aan deze doelstelling te doen beantwoorden: ten eerste als individueel geleerde, ten tweede als centrale leidende figuur in de beoefening van de natuurwetenschappen hier te lande en tenslotte als paladijn van de supranationale betekenis der wetenschap. Zij het enigszins schematisch, zijn hiermede ook drie phasen in de ontwikkeling van Lorentz' werk aangeduid. Het gezag, dat van een Akademie van Wetenschappen zal uitgaan, wordt uiteindelijk bepaald door het gezag dat haar individuele leden genieten op het door elk hunner betreden gebied van wetenschap. Om deze reden mag de Akademie zich gelukkig prijzen, dat zij reeds in 1881, toen Lorentz de 28-jarige leeftijd juist nog niet had bereikt, hem onder haar leden opnam. De Akademie werd hierdoor versterkt met een geleerde, die niet alleen reeds op een uiterst loffelijk verleden kon terugzien, maar die zich bovendien in een dynamische ontwikkelingsphase bevond. Binnen een tweetal decennia toch groeide Lorentz uit tot de grootmeester der Nederlandse natuurkunde en een figuur van internationale vermaardheid. De Akademie heeft zich aldus mogen koesteren in de glans, welke van haar, het wereldbeeld hervormend, lid mede op haar afstraalde. | |||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||
Bij de aanvang van de nieuwe eeuw werd het evenwel steeds duidelijker, dat deze geleerde, ondanks zijn volledige overgave aan de wetenschap zijner keuze, bovendien uitzonderlijke kwaliteiten bezat als promotor van de wetenschapsbeoefening in haar volle omvang, in het bijzonder daar, waar het betrof de samenwerking van velen te verwezenlijken. Het kan geen verwondering baren, dat de Akademie meende ook op deze bijzondere kwaliteit van haar beroemd medelid een beroep te mogen doen. In 1909, het jaar waarin Lorentz zijn 28-jarig Akademielidmaatschap afsloot, benoemde de Afdeling Natuurkunde hem tot haar voorzitter, welke functie hij tot 1921 heeft willen bekleden. Geen groter weldaad had de Akademie kunnen worden bewezen. Immers in Lorentz' bestuursperiode brak de eerste Wereldoorlog uit, welke o.m. ook tot gevolg had, dat het serene isolement van de wetenschap en hare beoefenaren - zo kenmerkend voor het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw - werd verbroken. Ook de Nederlandse geleerden werden plotseling met de harde realiteit van het politieke gebeuren geconfronteerd en nooit vermoede harstochten laaiden ook in hun midden op. In de Akademie ging van Lorentz een machtige invloed tot matiging en bezinning uit. Belangrijker evenwel was, dat hij de wetenschap tot een positieve bijdrage ten bate van de vaderlandse gemeenschap opriep. Het was voor alles aan Lorentz' bemoeiïngen te danken, dat de Regering in Februari 1918 de Wetenschappelijke Advies-Commissie ten behoeve van Volkswelvaart en Weerbaarheid in het leven riep, waarvan aan Lorentz het voorzitterschap werd toevertrouwd. Hoewel Lorentz niet heeft geaarzeld zijn grote werkkracht tenvolle aan het werk der commissie te geven, heeft dit tengevolge van omstandigheden, welke hier onbesproken kunnen blijven, niet tot spectaculaire uitkomsten geleid. Desondanks kan de betekenis van Lorentz' initiatief moeilijk worden overschat. In feite toch was de instelling der commissie een eerste penetratie van de wetenschap in het regeringskasteel, voor het eerst bleek bij verantwoordelijke Nederlandse politici het besef te zijn gewekt, dat in de vaderlandse huishouding ook de wetenschap een taak kon en behoorde te vervullen. Deze eerste stap heeft belangrijke consequenties tengevolge gehad, zowel van incidentele als van meer principiële aard. Toen de 2de Kamer in 1919 bij Minister Lely aandrong op een nader onderzoek inzake de na de afsluiting van de Zuiderzee te verwachten stormvloedstanden, werd Lorentz aangezocht het voorzitterschap van de hiertoe ingestelde commissie op zich te nemen. Met het oog op zijn in de | |||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||
genoemde adviescommissie aan het licht getreden grote leidersgaven, maar bovenal ook op grond van zijn zo overtuigend gebleken bereidheid om de potenties der zuivere wetenschap in dienst van de problemen der practijk te stellen, lag deze keuze welhaast voor de hand. Geenszins heeft men evenwel op dat ogenblik beseft, van welke enorme betekenis de door Lorentz persoonlijk intensief geleide studie van de commissie voor het ganse werk der drooglegging zou blijken te zijn. Toch heeft de met de leiding der afsluiting belaste oud-Directeur-Generaal der Zuiderzeewerken de Blocq van Kuffeler nog onlangs wederom verklaard, dat eerst deze studie mogelijk heeft gemaakt de waterkeringen veilig te stellen, de waterbeweging tijdens de afsluiting te bepalen en hierop het juiste werkplan voor de dan ook feilloos verlopen sluiting te baseren. Hierbij komt nog, dat de door Lorentz op dit gebied verrichte pioniersarbeid in hoge mate bevruchtend heeft gewerkt; bij talrijke latere waterstaatswerken is hierop tot op de huidige dag door andere onderzoekers met succes voortgebouwd. Belangrijker nog dan dit alles is nochtans, dat het door Lorentz in regeringskringen gewekte besef van het belang der wetenschap voor de nationale voortbrenging tot principieel gewichtige stappen heeft geleid. In 1923 werd de doorgaans naar haar voorzitter Went genoemde staatscommissie in het leven geroepen, welke tot taak kreeg dienaangaande nadere voorstellen te ontwerpen. Als gevolg van het door deze commissie samengestelde waardevolle rapport kwam in 1930 de wet op het toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek tot stand, op de basis waarvan de heden ten dage zo omvangrijke en gevarieerde T.N.O.-organisaties haar zegenrijke arbeid verrichten. Tenslotte nog enkele woorden over de derde en laatste phase van Lorentz' werk: zijn verrichtingen ten bate van de internationale wetenschappelijke betrekkingen, welk werk eveneens aanknoopt bij zijn Akademie-voorzitterschap. Voor iemand met de geestelijke instelling als die van Lorentz was het van de aanvang af duidelijk, dat de wetenschap geen geographische grenzen kent, of althans behoort te kennen. Het vele, dat door Lorentz is gedaan om deze gedachte uit te dragen kan intussen weer niet te hoog worden aangeslagen. Het spreekt wel vanzelf, dat de eerste internationale contacten, welke Lorentz legde, al dateren uit de bloeitijd van zijn wetenschappelijk scheppen. De in 1902 aan hem, tezamen met Zeeman, verleende Nobel-prijs, werkte de uitbreiding van deze contacten sterk in de hand. Na de luister- | |||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||
rijke gang naar Stockholm volgden aldra voordrachten in Berlijn, Parijs en Londen, waarna hij in 1906 op uitnodiging van Columbia University een eerste bezoek aan de Verenigde Staten bracht. De talrijke op deze reizen aangeknoopte vriendschapsbetrekkingen vormden nu de basis van Lorentz' activiteit tot verdere ontwikkeling van het internationaal wetenschappelijk contact. Zijn phenomenaal geheugen voor mensen en zaken, zijn volmaakte beheersing van vreemde talen en zijn evenwichtige persoonlijkheid verleenden hem voor dit streven een welhaast unieke geschiktheid. In 1911 vierde hij in Brussel als voorzitter van de eerste natuurkundige bijeenkomst georganiseerd door de ‘Conseil Solvay’ ware triomfen. Als voorzitter van de Akademie nam hij een werkzaam aandeel in de totstandkoming van de ‘Association des Académies’, welke instelling evenwel de spoedig daarna ingetreden eerste wereldoorlog niet zou overleven. Een inzicht in de drijfveren, welke Lorentz tot deze bemoeiïngen leidden krijgt men uit een weinig bekend artikel, dat Lorentz in 1913, dus nog vóór het uitbreken van de oorlog, in het Nederlandse maandblad ‘Vrede door Recht’ publiceerde onder de titel ‘De internationale wetenschap bevordert de vrede’. Wie van dit geschrift kennis neemt, begrijpt hoezeer Lorentz door het uitbreken van de oorlog in zijn innerste wezen was geschokt. Spoedig was dan ook zijn gehele streven er op gericht het door het oorlogsgeweld zo wreed verstoorde internationale karakter der wetenschap zo goed mogelijk te herstellen. In de kring der vaderlandse geleerden, en dit gold ook voor de Akademie, heerste te dien aanzien evenwel grote verdeeldheid. Enerzijds namen verschillende gezaghebbende figuren het standpunt in, dat de wetenschap zo zeer verheven was boven de twisten van regeringen en landen, dat de bestaande internationale wetenschappelijke betrekkingen hiervan nimmer enige weerslag mochten ondervinden. Hiertegenover stonden zij, die van oordeel waren dat geleerden in sommige der oorlogvoerende landen de idealen der wetenschap dermate hadden tekort gedaan, dat een discriminatie onvermijdelijk was. Deze tegenstelling werd kort na de beëindiging van de oorlog actueel. De geallieerde overwinnaars toch gingen over tot de stichting van een geheel nieuw stel van internationale wetenschappelijke organisaties, waarbij de deelneming werd beperkt tot de zegevierende landen en die neutraal gebleven landen, welke de wens tot aansluiting kenbaar maakten; de geleerden der centrale rijken waren evenwel van deelneming uitgesloten. De vraag was uiteraard wat de Nederlandse wetenschap thans moest doen. Met vaste overtuiging, grote kracht en veel tact wist Lorentz zijn inzicht inzake de | |||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||
wenselijkheid van Nederlands aansluiting tegenover een felle oppositie te doen zegevieren. Hierbij werd hij vóór alles geleid door de overweging, dat alleen langs deze weg Nederland op de juiste plaats zijn invloed in het belang van een herstel der universaliteit der wetenschap zou kunnen doen gelden. Met bewonderenswaardige overgave heeft Lorentz sedertdien voor dit doel gestreden. Voor hen, die - zoals spreker - het voorrecht hadden in de op 7 Juli 1925 te Brussel gehouden vergadering van de ‘Conseil International de Recherches’ Lorentz zijn welsprekende en ontroerende pleidooien te horen houden, zullen deze ogenblikken onvergetelijk blijven. Op formele gronden werd weliswaar in deze vergadering het desbetreffende Nederlands-Deense voorstel niet aanvaard, maar de geesten waren gewonnen en de eerstvolgende bijeenkomst van de Conseil bracht een algehele kentering. Inmiddels had Lorentz de gelegenheid gevonden zijn samenbundelende krachten in het belang der wetenschap op nog hoger niveau te ontplooien en te bepleiten, dat aan de wetenschap in geestelijke zin een supranationale plaats dient te worden toegekend. In 1923 toch werd hij geroepen tot het lidmaatschap van de ‘Commission Internationale de Coopération Intellectuelle’ van de Volkenbond, een commissie bestaande uit slechts een zevental van de meest eminente geleerden der wereld, aanvankelijk onder voorzitterschap van de philosooph Bergson. Toen deze in 1925 overleed, werd Lorentz zijn opvolger. In de rede, welke de Franse staatsman Aristide Briand op 7 Maart 1928 in de Volkenbondsraad aan de nagedachtenis van Lorentz wijdde, vindt men een treffend getuigenis van hetgeen Lorentz in deze kwaliteit heeft verricht. Briand besloot met de woorden: ‘Ce grand citoyen hollandais était aussi un grand Européen’. Hoezeer juist in de tegenwoordige tijd het begrip Europeaan een nieuwe klank en een nieuwe inhoud heeft gekregen, toch zou ik in deze zo eervolle karakteristiek nog een miskenning willen zien. Lorentz' bemoeiïngen strekten zich mede uit tot ver buiten de grenzen van Europa; hij was in werkelijkheid een wereldburger. Men kan van hem getuigen: ‘ce grand citoyen hollandais était aussi un grand cosmopolite’, dit woord dan genomen in zijn oorspronkelijke zin van iemand qui regarde l'univers comme sa patrie’. De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen zal haar onvergelijkelijke oud-voorzitter te allen tijde in diepe dankbaarheid blijven gedenken. | |||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||
De volgende spreker was: Als het éénjarige Hoofd der Universitaire gemeenschap, waarvan Lorentz zo lang een sieraad is geweest, is het mijn voorrecht hier enige woorden van herinnering en dankbaarheid te mogen spreken. Lorentz was een Leids hoogleraar, een Leids geleerde en de Leidse Universiteit is trots op hem als één harer allergrootste zonen. Hij was een uitblinker, in elk opzicht. Groot, zeer groot als geleerde, voortreffelijk docent, en een mens van edel karakter en zuiverheid van gemoed. Zeldzaam zijn zulke gave verschijningen in onze maar al te vaak vertroebelde wereld, waar de homo sapiens zulk een harde strijd heeft te voeren tegen de demonen van duisterheid, domheid en dwaasheid in en buiten zichzelf. Lorentz was een begenadigde, een man in wien een licht brandde dat van hem uitstraalde, een licht, van intellect en van karaktereigenschappen beide. Lorentz was een groot physicus. De taal, die hij sprak, is voor mij onverstaanbaar. Ik moet aan anderen overlaten zijn betekenis als geleerde te schetsen. Ik kan slechts pogen uit te drukken op welk plan ik de betekenis van grote physici, van mannen als Lorentz zie. De grote natuuronderzoekers liggen voor mij op het zelfde plan als de grote wijsgeren, de grote dichters. Evenals deze pogen zij door te dringen tot de diepste geheimen van onze mysterieuze wereld. Zij doen dit met het machtige instrument dat ons is geschonken: het menselijk verstand. Wijsgeren en dichters laten zich leiden door die nog wonderlijker gave van de mens: de intuïtie, de sensibiliteit, die flitsen van inzicht verschaft waar het denkend verstand voor een blinde muur schijnt te staan. Grote physici zijn nederig en erkennen de grenzen van hun wetenschap. Een groot Leids physicus zeide mij eens, dat naar zijn mening dichters dieper doordringen in het wereldgeheim dan natuurkundigen. Maar, zo dezen ook het wereldraadsel niet kunnen ontsluieren, is het toch een grootse arbeid het menselijk verstand zó te gebruiken, dat steeds dieper inzicht in de structuur der materie wordt verworven. Zij denken daarbij niet aan het ‘nut’ van hun wetenschap. Hun denken is abstract; wat zij nodig hebben is fantasie. Hun werk is slechts onderscheiden van dat der wijsgeren en dichters door de grote vreugde, die zij kunnen beleven, dat hun theorieën van tijd tot tijd bevestigd kunnen worden door het experiment. Het experiment is voor dichters en wijsgeren niet mogelijk: zij vinden | |||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||
slechts de bevestiging van hun intuities in de echos die zij oproepen in de geest van andere mensen, in de innerlijke beaming van het menselijk gemoed. Lorentz was één van hen, wie het gegeven is de wetten van de structuur dezer wereld te mogen nádenken. Hij deed dit in wiskundige termen. Deed hij daarbij niet, als mens, iets dat het goddelijke nabijkomt? Reeds Plato zeide: ὁϑέος ἀει γεωμετϱεῑ. Zo reikte Lorentz tot het hoogste wat het de mens gegeven is te doen, en hij deed dit in alle ootmoed en bescheidenheid. Aan deze mens, deze geleerde, deze hoogleraar, is de Leidse Universiteit dankbaar. Van zijn herinnering kan het woord gelden: De gedachtenis des rechtvaardigen zal tot zegening zijn.’ Hierna werd het woord gevoerd door In het licht van de uitzonderlijk grote betekenis van de figuur van Lorentz voor de natuurkunde is van hem gesproken als de wereldburger der wetenschap, voor wiens wetenschappelijk werk grenzen geen belemmering vormden; die zijn activiteit tot ver buiten de landsgrenzen wist uit te strekken en voor wiens wetenschappelijke verdiensten de gehele wereld open stond. Wil men deze wereldfiguur zien binnen de grenzen van de stad, waarin hij zijn 15 laatste en zeker niet zijn minst actieve jaren heeft doorgebracht, dan kan men slechts een bescheiden facet van zijn grote persoonlijkheid in het licht stellen. Toch heeft de geleerde Lorentz binnen Haarlem een belangrijk deel van zijn levenswerk verricht, waartoe hem in het bijzonder de gelegenheid werd geboden door de beide functies, welke hem verbonden aan twee typisch Haarlemse instellingen, n.l. zijn secretariaat van de Hollandse Maatschappij der Wetenschappen en zijn curatorschap van Teylers Stichting. Het is tekenend voor deze grote maar toch zo bescheiden persoonlijkheid, dat hij niet in de grote ambtswoning van de secretaris der Hollandse Maatschappij zijn intrek nam, doch in de rust van een eenvoudige woning zijn werk wilde volbrengen. Aan de Leidse hoogleraar werd in het jaar 1912 de functie aangeboden van Curator van Teylers Stichting, waardoor hij het beheer kreeg over | |||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||
het natuurkundig laboratorium aan het Spaarne en zijn wetenschappelijk werk voor een belangrijk deel in de Spaarnestad kon verrichten. De directeuren die dit mogelijk hebben gemaakt, gaven daarmede blijk van een verziende blik. Deze unieke geest kreeg daardoor de rust en de gelegenheid om - los van de plichten, welke hem bonden aan zijn Leidse professoraat - nog wijder zijn vleugels uit te slaan op die eenzame hoogten van de wetenschap welke slechts voor zeer weinigen bereikbaar zijn. Een woord van hulde zowel voor de Hollandse Maatschappij der Wetenschappen als voor de toenmalige directeuren van Teylers Stichting is hier op zijn plaats, omdat zij Lorentz in de gelegenheid hebben gesteld zich geheel naar zijn eigen inzicht aan de wetenschap te wijden. Dankbaar is Haarlem dat door deze benoemingen de stad een centrum werd van wetenschappelijke activiteit. In die jaren zijn zijn voordrachten voor leraren van middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs en anderen, die voor physische problemen belangstelling hadden, voor Haarlem van groot belang geweest. Zo zijn in de schaduw van Professor Lorentz niet minder dan vijf natuurkundigen als conservator aan Teylers Stichting gekomen en, gerijpt en verrijkt in wetenschap, als hoogleraar heengegaan om de vruchten van deze oogst elders uit te delen. Dit waren de hoogleraren G.J. Elias, W.J. de Haas, J.N. Burgers, B. van der Pol en D. Coster. Grote invloed ging in die tijd van dit Haarlemse instituut uit, dank zij de persoonlijkheid van Teylers conservator. Lorentz' Haarlemse levensperiode was dus allerminst een otium. Naast zijn wetenschappelijke werk bewoog hij zich ook in de practijk. Belangrijk was zijn functie van Voorzitter van de Staatscommissie tot onderzoek van de gevolgen, die de Zuiderzeedrooglegging zou hebben op zeestromingen en golfslag. Met dankbaarheid mogen wij ook gewagen van zijn arbeid ten behoeve van de vluchtelingen, die in de droeve jaren van 1914 tot 1918 in ons land een toevlucht zochten. Na de wapenstilstand in 1918 is Lorentz de man geweest die zeer veel heeft bijgedragen tot het herstel van het internationaal contact tussen de geleerden. Zijn beminnelijkheid, zijn tact en zijn talenkennis maakten hem hiervoor bijzonder geschikt. Het was dan ook welhaast vanzelfsprekend, dat toen Bergson wegens gezondheidsredenen aftrad als voorzitter van de Commission de Coopération Intellectuelle te Parijs, Lorentz hem opvolgde. Een belangrijk blijk van internationale waardering ontving Lorentz in zijn Haarlemse tijd, toen hij benoemd werd tot Voorzitter van het Belgische Institut Solvay. | |||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||
Wellicht zijn juist deze laatste 15 levensjaren in Haarlem doorgebracht, de meest vruchtbare geweest in dit zo uitzonderlijk begenadigde leven. Er ligt iets paradoxaals in, dat de persoonlijkheid van Lorentz, die zich placht te bewegen op een zo hoog niveau, gekenmerkt werd door een zeldzame eenvoud en beminnelijkheid. Een eenvoud en beminnelijkheid van een groot en edel mens, die ook sprak tot de zeer velen voor wie zijn wetenschappelijk werk ten enen male een gesloten boek bleef. Want hoe bemind en geacht hij was onder geleerden, vakgenoten en studenten, evenzeer was hij geacht en bemind onder zijn stadgenoten, voor wie de oprechte goedheid des harten van deze Christenmens als een geopend boek was. Dit bleek toen in Februari 1928 dit vruchtbare leven een volgens menselijke berekening nog te vroeg einde vond. De stad rouwde zoals zij om weinigen van haar ingezetenen gerouwd heeft. De uitvaart op de 9e Februari 1928 werd een grootse manifestatie, niet alleen door de deelneming van de vele prominenten in den lande en zelfs van ver daar buiten, maar juist ook door het spontane medeleven van de Haarlemse burgerij. Het Koninklijk Huis en de regering, hoogleraren en studenten, deputaties van buitenlandse universiteiten gaven blijk van hun eerbied voor Professor Lorentz. Maar ook het stadsbestuur en de burgerij hebben hem een waardig uitgeleide bezorgd. Langs de weg van de rouwstoet stonden de duizenden in ademloze stilte. De stadslampen waren ontstoken en met een rouwfloers omhangen. Over de gehele stad luidden de kerkklokken. Haarlem gaf blijk te beseffen welk een grote en unieke persoonlijkheid was heengegaan. De grote klok Roeland wier naam de legendarische trouw voor ons oproept uit een ver verleden, sprak hier vanuit de toren van de oude Bavo van de trouw van Haarlem jegens zijn grote burger, van wie ook gezegd is, dat hij trouw was aan zijn wetenschappelijke zending tot aan het einde. | |||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||
Nadat de leden van het Gelders orkest zich nogmaals hadden laten horen, was het woord aan | |||||||||||
De doorwerking van Lorentz' denkbeelden in de hedendaagse natuurkunde‘Elk hoofdstuk der natuurkunde biedt ons hetzelfde schouwspel van in elkaar grijpende onderzoekingen en samengevlochten denkbeelden’. Ik ontleen deze woorden aan een voordracht die Lorentz in het jaar 1915 in de Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam hield. Het zou dan ook niet in de geest van Lorentz zijn indien ik zou trachten de hedendaagse natuurkunde zoveel mogelijk voor te stellen als een aanvulling van Lorentz' werk. Het herleiden van een ganse ontwikkeling tot het werk van een enkeling - hoezeer deze ook moge uitblinken - zou een verwrongen beeld geven slecht strokend met Lorentz' eigen onbaatzuchtige onpartijdigheid en met het ideaal van vreedzame samenwerking dat hem zo na aan het hart lag. Het is dan ook niet in dien zin dat ik wil spreken over de doorwerking van Lorentz' denkbeelden. De ontwikkeling der natuurkunde heeft zich gedurende de laatste halve eeuw in een steeds sneller tempo voltrokken. Vaak was en op vele gebieden is de situatie duister; er was niet alleen een stroom van nieuwe feiten, niet alleen werden nieuwe wiskundige methoden geschapen, ook deden met vroegere beschouwingswijzen in grille tegenspraak schijnende nieuwe denkwijzen hun intree. Meegesleurd door de stroom van zoveel nieuws, gefascineerd door het verrassende en onverwachte en ingespannen streven om althans in een eigen beperkt vakgebiedje op de hoogte te blijven verliest de hedendaagse natuurkundige maar al te licht te grote lijn uit het oog; de zwemmer die moeizaam het hoofd boven water houdt heeft weinig tijd zich te bezinnen op de oorsprong der wateren waarvan het draaikolkje, waarmede hij de strijd heeft aangebonden, slechts een gering gedeelte is. Zo ontstaat het gevaar, dat men voor de grote figuren uit het verleden - en zelfs uit het nabije verleden - slechts een formele en papieren bewondering heeft; te vergelijken met het respect van de schooljongen voor een of ander staatsman waarover hij in zijn leerboekje leest, dat hij een edel karakter had, zonder dat hij er nochtans ooit over nagedacht heeft waaruit deze zielenadel wel zou kunnen hebben bestaan. Maar | |||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||
zodra men tracht zich enigszins te distantiëren van het gewirwar der details ziet men hoe wij veeleer met een wel snelle maar toch geleidelijke evolutie dan met een omwenteling te maken hebben. Dan komt ook het belang van Lorentz' werk als vanzelf naar voren en dan ziet men ook hoe goede theorieën hun waarde behouden. Lorentz zelf heeft dit treffend geformuleerd: ‘Henri Poincaré a une fois dit que les théories sont passagères comme les vagues de la mer, se suivant comme elles les unes les autres. La comparaison n'est pas tout à fait juste, parce que les vagues ne laissent aucune trace, tandis qu'il reste beaucoup des bonnes théories’. In de tegenwoordige theorieën zijn twee stromingen samengevloeid. Aan de ene zijde de phenomenologische theorieën, de ‘voorzichtige’ theorieën heeft Lorentz ze wel eens genoemd, die zoveel mogelijk aan het direct waarneembare aansluiten. Deze hebben aan het begin van deze eeuw hun principiële afsluiting gevonden. Daartoe had ook Lorentz het zijne bijgedragen. Ik zei een principiële afsluiting en dat wil niet zeggen dat er niets nieuws en niets verrassends meer te vinden zou zijn. Maar om een groot woord te gebruiken, kennis-theoretisch is er geen nieuws te verwachten. De verdere ontwikkeling is veelal of zuiver mathematisch of wel zij heeft betrekking op toepassingen op technisch of eventueel ook astronomisch of biologisch gebied. Zo ligt de gehele electrodynamica en de gehele theoretische electrotechniek in de vergelijkingen van Maxwell besloten. Een voorbeeld: de leer der electrische velden in golfpijpen en trilholten, die wij in de hedendaagse radar toepassen, zou voor Lorentz geen geheimen hebben gehad. Dat Lorentz, die het geheel dezer phenomenologische theorieën met het hem eigen meesterschap wist te bespelen, op later leeftijd een bij uitstek technisch probleem tot oplossing bracht - ik doel hier op zijn berekeningen over eb en vloed in de Zuiderzee - is een duidelijke illustratie van deze zienswijze over de ontwikkelingsgang van dit deel der natuurkunde. Daarnaast staan de atomistische theorieën. In zekere zin van veel ouder oorsprong, maar qualitatief en speculatief, totdat in de tweede helft der negentiende eeuw de mathematische en quantitatieve methoden der phenomenologische theorieën worden gebruikt ter beschrijving van het gedrag van atomen en moleculen. Rijk is de oogst die dit oplevert: de kinetische gastheorie, later uitgroeiend tot de statistische mechanica, maakt het mogelijk de thermische eigenschappen der materie te begrijpen op grond van zuiver mechanische beschouwingen. Over vrijwel alle aspecten van deze theoretisch-physische atomistiek heeft Lorentz gewerkt. Zijn grootste bijdrage is het toepassen der electriciteitsleer op atomaire elec- | |||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||
trische deeltjes, waardoor men begon door te dringen tot een begrip van de electrische, magnetische en optische eigenschappen der materie; hiermede gepaard ging een afronding van de phenomenologische theorie zelf die uiteindelijk uitmondt in de theorie van Einstein. Een rijke oogst, een wellicht onverwachte mate van succes. De aanvankelijk zo speculatieve atomen kregen steeds meer realiteit. Waren zij eerst beelden waarmede men de rijkdom der verschijnselen trachtte te ordenen - juist in de vroegere geschriften van Lorentz treedt deze gedachte dat wij met beelden werken telkens weer naar voren - steeds meer wordt hun realiteit geaccentueerd. Het electron ontpopt zich als een bepaald deeltje met een voor alle electronen nauwkeurig gelijke lading en massa. Ook de aether was een dergelijk beeld, maar dit beeld verflauwde allengs totdat het in Einstein's theorie geheel overboord werd geworpen. Hoe geniaal de conceptie van Einstein ook moge zijn geweest, de quantitatieve behandeling en de daarmede gepaard gaande concretisering van van de atomaire opvatting is een groter en in zijn gevolgen belangrijker gebeuren. Wat de verhouding hiervan tot de aethertheorie betreft: Lorentz zelf heeft het beeld van een aether ook later gaarne gebruikt. Maar in het eerste hoofdstuk van zijn Theory of Electrons wordt de theorie der electrische velden in een kristalheldere mathematische eenvoud en ontdaan van alle bijwerk voorgedragen en juist daardoor wordt het mogelijk de op het spel der electronen berustende eigenschappen der lichamen duidelijk te doen uitkomen. Dat is nog steeds de wijze waarop wij het wisselspel van stof en straling moeten beschouwen. Quantitatieve behandeling van onderling gelijke en nauwkeurig bekende eigenschappen hebbende atomaire deeltjes, dat is misschien het meest essentiële kenmerk van de moderne physica. Maar tegenover de successen bleek een beperking te staan. Twijfelde men aanvankelijk aan de realiteit der atomen, maar had men het volste vertrouwen in de klassieke mechanica en de daarbij behorende deterministische beschrijving in ruimte en tijd, de uitslag was juist omgekeerd. Steeds dwingender werden de argumenten voor het bestaan der atomen en electronen, maar steeds dreigender werden wat Kelvin de donkere wolken noemde die zich samentrokken. Steeds duidelijker kondigde zich de ontoereikendheid der klassieke methoden en begrippen aan. En zo veranderde ook het aanzien der physica. In plaats van de exacte behandeling van een model waaraan men geen al te grote realiteit toekende, trad de tastende en onvolledige beschrijving van deeltjes en systemen aan welker realiteit men niet meer kan twijfelen. De quantumtheorie van Planck, de veel verder gaande denkbeelden van | |||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||
Einstein, de hierop berustende theorie van Bohr en tenslotte de quantummechanica van Schrödinger, Heisenberg en Dirac zijn stappen op de weg die tenslotte leidde tot een min of meer volledig formalisme dat de klassieke mechanica en electrodynamica kan vervangen. Tot deze ontwikkeling heeft Lorentz niet meer in dezelfde mate bijgedragen als tot de eerste stadia. Maar in het kader van de klassieke beschouwingswijze heeft hij de theorie zo ver gebracht als mogelijk was en zo het uitgangspunt geschapen waar alle latere theorieën op voortbouwen. Ligt er nu hier een tegenstelling tussen Lorentz, de ‘klassieke’ geleerde en de ‘modernen’, zoals Bohr en de zijnen? Misschien wel enigszins. Voor Lorentz kwam de realiteit der atomen en electronen tevoorschijn als een schoon resultaat. Voor Bohr was deze realiteit een bijna vanzelfsprekend feit geworden. Maar aanvaardt men eenmaal dit uitgangspunt, dan toont het atoom, dat steeds weer tot een zelfde toestand terugkeert, een trek van stabiliteit, die vreemd is aan de continue klassieke mechanica. Dan ziet men het falen der klassieke mechanica ook niet meer als dreigende wolk, maar als een evidente zaak waar men van meet af aan mee rekenen moet. De weg tot een nieuwe mechanica is lang en moeizaam geweest; over de vraag of het thans bereikte resultaat reeds definitief genoemd mag worden in het bijzonder wat de interpretatie ervan betreft, kan men van mening verschillen. Zeker is dat het slechts bereikt kon worden door steeds een zo nauw mogelijke analogie te zoeken met de klassieke methoden, die als grensgevallen geldig blijven. Een van de problemen waarmede ook Lorentz worstelde blijft nog steeds bestaan. In de veldtheorie van Lorentz was de structuur van het electron onbegrepen. Was het een punt? Neen, want dan zou de veld-energie oneindig zijn. Was het een geladen bolletje? Dan moet men zich afvragen, hoe blijft dit bijeen, terwijl de relativiteitstheorie die men toch wel zou willen blijven aanhangen extra moeilijkheden schept. Dezelfde moeilijkheden blijven in principe onopgelost in de moderne quantummechanische formulering der veldtheorie. Haar gedeeltelijke oplossing leidt tot enige schone experimentele successen, maar ook tot een moeilijk doordringbaar oerwoud van mathematisch symbolisme. Bij deze schets wil ik het laten. Ik vrees dat toevoeging van meer details de lijn die ik u trachtte te trekken niet duidelijker zou maken. Overigens kan men in een korte toespraak wel een getuigenis afleggen van zijn bewondering en kan men zijn visie op de ontwikkeling der physica ietwat apodictisch weergeven; de natuurkunde zelf kan men in zo korte tijd niet behandelen. | |||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||
Maar voor ik besluit moet mij een bekentenis van het hart. Toen ik deze toespraak moest voorbereiden heb ik onder andere het 9e deel van de verzamelde werken van Lorentz ter hand genomen, dat voordrachten bevat voor een groter gehoor gehouden. Ik meende daarin een sleutel te zullen vinden tot Lorentz' opvattingen over de zin en de werkwijze der natuurkunde en over de verhouding van zijn werk en zijn levensopvatting; ik ben daarin niet teleurgesteld. Maar ik verwachtte ook dat deze opvattingen kenmerkend zouden zijn voor een vervlogen tijd en niet meer aangepast aan onze hedendaagse denkwijze en dat bij alle eerlijkheid en noblesse er bij hem een gebrek aan begrip zou zijn voor onvolmaakt worstelen en impulsieve artisticiteit - en daarin ben ik beschaamd. Overal blijkt dat Lorentz, hoe gaarne hij ook met aanschouwelijke beelden werkte zich van de betrekkelijke waarde hiervan wel bewust was. In zijn oratie zegt hij: ‘Zo kan men door al te aanschouwelijk te zijn zijn doel voorbijstreven’ en even later: ‘het woord krachten (is) slechts een naam voor sommige grootheden die in onze formules voorkomen’, een wijze van uitdrukken die ook in een boek over moderne quantummechanica kon staan. Telkens weer toont hij wars te zijn van dogmatiek en betoogt hij hoe de problemen der natuurkunde op velerlei wijze kunnen worden aangepakt. En op algemeen menselijk niveau: van welk een begrip en waardering getuigt de inleiding van zijn herdenkingsrede op Boltzmann. Wanneer u mijn misvatting verwaten vindt, dan kan ik mij mischien het best verontschuldigen door op te merken dat Lorentz in een in 1927 tijdens een onderbreking van het Solvay congres gehouden toespraak zichzelf van een dergelijke fout beticht. Het was in een passage in een herdenkingsrede op Fresnel, die wij bijna woordelijk op Lorentz zelf zouden kunnen toepassen: ‘...Aussi n'ai-je pu m'empêcher, ce matin, de dire à Mme Curie: Fresnel n'y aurait rien compris. Ce fut irréfléchi et je dois me corriger. Certes, si Fresnel avait pu asister à nos discussions, elles l'auraient tout d'abord effrayé, et il se serait peut-être dit: “Est-ce bien cela qu'est devenue ma physique?” Mais bientôt il serait entré dans nos idées, il aurait su en dégager ce qui est essentiel et fondamental, et je suis sûr que, avec son génie et son don de pénétration, il aurait été, pour nous, un maître et un guide’. In hun voorwoord tot het 9e deel der verzamelde werken citeren Fokker en Zeeman deze zelfde pasage. Ik heb geen woorden kunnen vinden, die beter samenvatten wat ik op zo onvolmaakte wijze tot uitdrukking heb trachten te brengen. | |||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||
Wij plaatsen thans nog enige persoonlijke herinneringen aan Prof. Lorentz van de hand zijn zijn schoonzoon, De Redactie heeft mij gevraagd enige persoonlijke herinneringen neer te schrijven ter herdenking van dezen dag. Op een andere plaats heb ik reeds geschreven, dat zulks niet eenvoudig is. Lorentz leende zich niet tot de anecdote, hij was nooit verstrooid noch deed hij professoraal. Hij wenste zich niet van anderen te onderscheiden, wat, daar hij juist zeer onderscheiden van anderen was, ten dele zijn grootheid bepaalde. Eenvoudiger eenvoud, het volkomen ongekunstelde, heb ik nergens zo sterk zien samengaan met een groten niet gewilden en onbewusten afstand. Beiden waren zonder affectatie en volkomen natuurlijk. Beiden gingen samen, soms gescheiden, dan weer elkaar opheffend in de grote persoonlijkheid, die Lorentz was. Lorentz was niet alleen de grote geleerde van een ongeëvenaard kunnen, maar ook een grote persoonlijkheid, die boeide. Kamerlingh Onnes zeide mij eens: je moet eens opletten de Haas,dat overal waar je schoonvader komt, het gesprek van zelf in zijn handen glijdt. Daar zit niets tegenzinnigs in, het is een vanzelfsprekendheid en natuurlijkheid. En zo was het. Vandaar, dat hij onovertroffen was als leider van een vergadering, en als een internationaal gezelschap in wetenschappelijke drift discussieerde, presideerde Lorentz, als eerste onder allen, het gesprek, van het frans in het engels of duits overgaande met volledige perfectie. Dan zat aan het hoofd van de tafel iemand, die niet alleen de grootste kenner van de problemen der physica was, doch die ook gaven bezat, waar menig diplomaat van zou kunnen leren. Vol tact, verzoenend, steeds het gelukkige woord vindend. Hoe anders zou deze wereld, vol van bittere, hier en daar lage strijd er uit zien als er mannen als deze grote Nederlander in de knooppunten gezeten waren. Want nimmer heeft de wetenschap bij Lorentz het zuiver menselijke verdrongen. Hij kon belangstellen ook in de maatschappelijk het laagst gestelden. En deze belangstelling beperkte zich niet tot de betrekkelijk gemakkelijk geldelijke gave. Zij werd soms zeer persoonlijk en ging soms zeer diep, ongeweten voor de wereld rond hem. Daar zouden verschillende Leidenaren nog van kunnen getuigen! Ik heb wel eens gedacht, dat het de gemakkelijkheid van werken was, die | |||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||
het Lorentz mogelijk maakte, menselijk te blijven. Want hij behoefde nooit op zijn tenen te staan om de lauweren te grijpen. Bij vele geleerden is dit vermoedelijk anders en de vermoeienis, inspanning en spanning doen hen veelal de zaken van de wereld rondom vergeten. Niet alzo Lorentz. Nooit heb ik een spoor van overwerken of overspanning bij hem waargenomen. Nooit was hij in tijdnood; zeker, hij werkte zeer hard, maar regelmatig en rustig. In zijn jonge jaren greep de werkdag soms tot diep in de nacht. Doch de lange werkdag was hem een lange vreugde. Want het werken was hem de grote vreugde en de grote vervulling van zijn leven. Hem was de grote genade van een geniaal verstand geschonken. Zeer logisch, zeer methodisch, zeer bondig en zeer precies. Hij sprak niet gaarne over zaken, die hij niet precies wist of waar hij niet diep over had nagedacht of gepoogd had te denken. De wijsbegeerte raakte hij nooit aan. Het Godsbegrip lag veeleer humanistisch bij hem. Hij besefte zeer goed, dat de natuur alle menselijk kunnen en vorsen te boven en te buiten gaat. Maar hij wist zich te beperken tot de diepste vraagstukken, die overigens moeilijk genoeg waren, waar later een Einstein zijn pad kruiste. Het was een belevenis deze twee geniale mensen te zien discussiëren. En de gedachte kwam in mij op, als ik hoorde hoe evenwijdig hun geest in vele en verlerlei opzichten liep, dat beiden naar een groot beeld geschapen waren. Het was een groot genoegen en een uiterst zeldzaam iets hen beiden tezamen te horen. Want als men over het zand der tijden terugblikt, welk een monotonie. Wie zal u zeggen, wie voor 160 jaar de physica doceerde aan Leidens Universiteit? Ja, men hoort de naam van Boerhaave in de medicijnen, men weet hoe hij studenten trok uit alle oorden der wereld, men hoort hoe door hem de geneeskunde aan het ziekbed werd bestudeerd en gedoceerd. Zijn standbeeld schouwt vanuit de Boerhaavelaan het medisch terrein op. Maar wat weet men meer? In de physica moet men tot Christiaan Huygens teruggaan om de evenknie van Lorentz te ontmoeten. Huygens heeft wel te Leiden gestudeerd, maar is er nooit hoogleeraar geweest. En als men over het leven van Huygens leest, gevoelt men hoe zeer hij als persoonlijkheid bij Lorentz heeft achtergestaan. Huygens was een melancholicus. Lorentz daarentegen is weliswaar niet een vrolijk man geweest, maar zeker een moedig en blijmoedig man, een groot meester, een onovertroffen leeraar. Huygens was in het gewone leven een bevoorrecht mens. Gefortuneerd, kon hij zich geheel wijden aan zijn wetenschap. Beiden, Lorentz en Huygens, hebben over alle mogelijke vraagstukken in de physica hunne gedachten laten gaan en gepubliceerd. Wat bij Huygens opvalt was | |||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||
zijn belangstelling voor wat wij nu technische vraagstukken noemen, voor het instrumentarium. Lorentz' geest is abstracter, wat niet wegneemt, dat hij getoond heeft, daartoe geroepen, in staat te zijn op buitengewone wijze ook technische problemen te kunnen behandelen. Ik bedoel hiermede de magistrale wijze, waarop hij het probleem van het oplopen van de vloed na de afsluiting van de Zuiderzee heeft berekend. Waarneming en theorie kloppen hier, aldus prof. ir Thysse, bijna verdacht precies. Alleen al door dit werk mag Lorentz aanspraak maken op de dankbaarheid van gans ons volk. Het hoofdwerk van Lorentz echter ligt ten dele op het zeer abstracte terrein van de relativiteit en voor het grootste deel op het gebied van de electriciteit. Lorentz wist reeds lang voor zich zelf, dat de atomen der elementen nog kleinere deeltjes bevatten. Maar hij wist noch het teken van de electrische lading noch hun gewicht. Uit de proeven van Zeeman kon hij nu het een en het ander afleiden. Hier in Nederland werd het electron geboren, een deeltje, dat naar de proeven van Zeeman destijds duizend maal lichter dan het waterstofatoom moest zijn. Lorentz vertelde mij destijds, dat hij verrast was geweest, dat dit deeltje zo enorm klein was. Maar de berekening was dwingend en liet geen twijfel over. De latere physica heeft laten zien, dat er nog meer kleine deeltjes bestaan: positronen, neutronen, mesonen. Wij Nederlanders moeten niet vergeten, dat het eerste van deze kleine deeltjes, dat de opening van een nieuw tijdperk in de physica betekent, het levenslicht aanschouwd heeft in die ruime studeerkamer in het huis op de Hooigracht, waar nu de apotheek Hulp der Menschheid is gevestigd. Hoevele waarheden, ontdekkingen en vondsten zijn niet uit die uitverkoren pen van Lorentz gevloeid, de zinnen volkomen formulerend, zijne woorden neerschrijvend, letter voor letter apart in een opvallend handschrift. Zo heeft deze pen hem gemaakt tot een vorst der wetenschap en als een vorst heeft het Nederlandse volk hem uitgeleide gedaan bij zijn laatste gang op aarde. Mij kwamen naar aanleiding van zijn sterven de dichtregels van Boutens te binnen: ‘Goede Dood wiens zuiver pijpen, door 't verstilde leven boort.’ Inderdaad was het een goede Dood, die met zijn hand het zijn en niet zijn van Lorentz gladstreek. Hij stierf in het volle vermogen van zijn ongeevenaard kunnen. Het Nederlandse Volk zal zijns gelijke niet meer zien. | |||||||||||
[pagina *4]
| |||||||||||
Boven. H.A. Lorentz, naar een foto van 1927. Onder: Ere-promotie van Prof. Lorentz te Cambridge tezamen met Madame Curie, Wood, Arrhemus. Links van Mad.-Curie Sir Oliver Lodge, rechts de rector magnificus.
|
|