| |
| |
| |
XXXIV
W. Drees
Perspectieven voor ons volk
De vraag, welke perspectieven er zijn voor het Nederlandse volk, is niet los te maken van het wijdere probleem wat de toekomst zal brengen aan West-Europa, waarmede ons lot onverbrekelijk verbonden is. De vrije landen van Europa vormen nog slechts een smalle rand langs de Noordzee van het Euraziatisch continent, dat van de Elbe tot de Stille Oceaan door het Sowjet-blok wordt overheerst. Zonder gewapende strijd zal het zijn macht niet over West-Europa kunnen uitstrekken. Zou het tot die strijd komen, dan zou Europa vermoedelijk nog oneindig erger getroffen worden dan de vorige maal en zich nog veel bezwaarlijker kunnen herstellen.
Wij mogen er echter bij onze toekomstverwachtingen van uitgaan, dat het zover niet zal komen, dank zij het feit, dat het Atlantisch verband de zekerheid geeft, die in 1914 en 1939 ontbrak, dat geen land meer ongestraft afzonderlijk kan worden aangevallen. En in mij leeft het vertrouwen, dat op den langen duur - maar dat kan zijn generaties lang -, de vrijheid het zonder oorlog zal winnen, en dat in de Sowjet-landen krachten tot ontwikkeling zullen komen, die dat ook van binnenuit zullen bevorderen. Voorlopig echter moeten wij blijven rekenen met het voortbestaan van tegenstellingen, die de wereld, maar in het bijzonder ook Europa, splitsen. Daardoor wordt het belang vergroot van wat ook op zichzelf reeds wenselijk is, nauwe aaneensluiting althans in West-Europa. Hier liggen weer vragen, die niet met zekerheid zijn te beantwoorden, en welker oplossing wij slechts in beperkte mate kunnen beïnvloeden.
Voor Nederland is het van belang of de Benelux spoedig volledig kan worden verwezenlijkt. Er is reeds meer bereikt dan men veelal denkt. In de eerste plaats doordat België, Nederland en Luxemburg onderling geen invoerrechten meer heffen en gezamenlijk één tarief hebben tegenover andere landen, maar ook doordat de Voor-Unie geleid heeft tot een veel ruimer handelsverkeer tussen de drie landen. Wij zijn echter nog een heel eind af van de volledige economische eenwording van de aloude Zeven- | |
| |
tien Gewesten, die tweemaal politiek verenigd zijn geweest en tweemaal weer zijn uiteengegaan. Aan de voltooiïng van het werk, waarvoor de plannen reeds tijdens de oorlog werden opgezet, staan zowel reële, algemene moeilijkheden, vooral van monetaire aard, als groepsbelangen in de weg. Er is echter geen reden om défaitistisch te zijn. In de 7 jaren sinds de oorlog is grote vooruitgang geboekt, ook ten aanzien van samenwerking op buitenlands politiek gebied. En hoe kort is een dergelijke tijd voor een doel als dit!
Een vol uitgegroeide Benelux, drie landen met gezamenlijk ongeveer 20 millioen inwoners, veelzijdig in industrie, landbouw, veeteelt, handel, scheepvaart, gelegen op een knooppunt van land- en zeeverbindingen, tussen de drie grote West-Europese landen Engeland, Frankrijk en West-Duitsland, houdt grote mogelijkheden in, ook voor ons volk.
Nederland is voorts in verband met zijn ligging, de aard van zijn producten, de noodzakelijkheid tot invoer van velerlei grondstoffen, die slechts betaald kunnen worden als onze uitvoer op niet te veel belemmeringen stuit, er in sterke mate bij geïnteresseerd, dat allereerst in Europa een zo groot mogelijke markt voor zoveel mogelijk producten wordt verkregen. Meer is m.i. voorlopig te verwachten van verder gaan op de weg naar economische eenheid door regelingen in de geest van het Schumanplan, ook op het gebied van andere industrietakken, zowel als van landbouw en verkeer, dan van het streven naar een snelle algehele politieke integratie, waaromtrent ik, als ik de feitelijke verhoudingen binnen en tussen de landen zie, niet zo heel optimistisch kan zijn. Natuurlijk heeft echter functionele economische integratie haar consequenties ten aanzien van het ontstaan van supra-nationale organen.
Wat de defensie betreft, wellicht kan de Europese Defensiegemeenschap bevorderlijk blijken aan het streven om West-Duitsland in te schakelen in de Westelijke verdediging, maar voor de collectieve veiligheid blijft het Atlantisch Pact de grootste waarborg. Wij mogen verwachten, dat de daardoor gelegde banden voor afzienbare tijd zullen blijven bestaan. Wij moeten er echter niet op rekenen, dat de rechtstreekse Amerikaanse dollarhulp blijvend zal wezen. Dat moeten wij ook niet wensen. Ook te dien opzichte moeten wij zo spoedig mogelijk weer op eigen benen kunnen staan. Dat is geen gemakkelijke taak, omdat wij, ook wanneer onze betalingsbalans in haar geheel sluitend is, niet af zijn van het dollarvraagstuk. Toch zal ook deze moeilijkheid niet onoverkomelijk blijken, vooral wanneer valuta's van sommige landen, waarvan wij een overschot kunnen verkrijgen, in dollars converteerbaar worden.
| |
| |
De ontwikkeling sinds de bevrijding wettigt goede verwachtingen voor de toekomst van Nederland. Ons volk heeft een wonderbaarlijk regeneratievermogen getoond. Uit een vijfjarige bezetting zijn wij te voorschijn gekomen als een verarmd volk in een geplunderd land. Daarna heeft vijf jaar lang het conflict in Indonesië een zware druk op Nederland gelegd. Vervolgens stelde de internationale situatie ons voor de verplichting ongekende militaire lasten op ons te nemen, terwijl tegelijkertijd de ruilvoet zich ingrijpend te onzen nadele wijzigde door een verandering ten ongunste in de verhouding tussen de prijzen van grondstoffen, die wij moeten invoeren, en de producten, die voor uitvoer beschikbaar komen.
Begin vorig jaar scheen de toestand uitermate dreigend. Het Nederlandse volk is toen bereid en in staat gebleken offers te brengen om weer vaste grond onder de voeten te krijgen. Wij zijn de critieke situatie, toen onze monetaire reserves verontrustend snel wegvloeiden, te boven gekomen door maatregelen, waarvan een buitenlands staatsman mij, zij het met enige overdrijving, zeide: ‘dat zou bij ons onmogelijk zijn geweest; het zou tot een revolutie hebben geleid.’
Offers worden ook bij ons niet gebracht zonder strijd en zonder dat uit allerlei volksgroepen het verwijt wordt gehoord, dat zij in het bijzonder gedupeerd worden, maar de nodige maatregelen konden worden getroffen. Thans hebben wij een sluitende betalingsbalans en een sluitende begroting, zij het ten koste van een hoge belastingdruk.
De productie is ongeveer 50% hoger dan voor de oorlog. Industrie, landbouw en veeteelt vertonen een bevredigende ontwikkeling. Onze koopvaardijvloot, waarvan de helft gedurende de oorlog tot zinken was gebracht, is weer boven haar oude sterkte en heeft met onze handel in sterke mate bijgedragen tot het saneren van onze betalingsbalans. Onze luchtvaart heeft internationaal een goede naam. Nederland is een van de weinige landen, waar de kosten van levensonderhoud gedurende ruim een jaar stabiel zijn gebleven. Er is dan ook een groeiend vertrouwen in onze munt.
Dr P. Rijkens schreef indertijd in Nieuw Nederland, in 1944 verschenen, op blz. 190: ‘Na de Napoleontische tijd heeft het een halve eeuw geduurd voordat Nederland de ontmoediging van zich had afgeschud, die de vreemde overheersing bij het volk had nagelaten. Het ziet er geenszins naar uit alsof men dit keer iets dergelijks heeft te vrezen.’
Deze woorden zijn bewaarheid. Na 1813 moest een tijdlang het initiatief veelal van de Koning komen. Thans heeft zich snel een veelzijdige ontplooiïng van de volkskracht afgetekend. Naast de getoonde onder- | |
| |
nemingsgeest heeft ook de bezonnenheid van de leiding der vakbeweging de mogelijkheid van een spoedig herstel vergroot. Dit alles wettigt de hoop, dat ons volk ook tegen toekomstige moeilijkheden opgewassen zal blijken. Wij moeten ons er van bewust zijn, dat die niet gering zullen wezen.
Wat bereikt werd is verkregen ten koste van drukkende lasten, die bezwaarlijk blijvend kunnen worden gehandhaafd. Het inkomen van grote bevolkingsgroepen is laag in verhouding tot de kosten van levensonderhoud. De gedurende lange tijd zeer geringe werkloosheid was in deze winter groter dan enkel uit het seizoen kon voortvloeien. De woningnood zal zich nog jaren doen gevoelen. De dichtheid en de snelle groei van onze bevolking noopt tot hoge investeringen, niet enkel in het bedrijfsleven terwille van de werkgelegenheid, maar ook voor gemeentelijke uitbreidingen, voor woningbouw ook voor de nieuwe gezinnen, voor scholen voor het grote aantal kinderen. Landbouwgrond is er reeds te weinig om boerenzoons, die een eigen bedrijf willen stichten, daartoe in voldoende mate gelegenheid te geven en tegenover landaanwinsten door Zuiderzeewerken, ontginning, ontwatering, staat het altijd doorgaande verlies van de grond, die wegens uitbreiding der bevolking voor andere doeleinden nodig wordt.
Ons land, op zichzelf, is een te smalle basis voor zijn bevolking. Het levert weinig grondstoffen op, terwijl ook invoer van voedingsmiddelen en van veevoer op grote schaal noodzakelijk is. Dat maakt voor Nederland grote en constante uitvoer tot een levenskwestie. Zolang daaromtrent echter niet door internationale regelingen meer zekerheid is verkregen, lopen wij telkens het gevaar, waarvoor wij juist ook thans weer staan, dat nu eens in het ene, dan weer in het andere land, de grenzen voor onze producten worden gesloten, of zodanige invoerrechten worden geheven, dat het dicht bij een invoerverbod komt. De basis is dus niet alleen smal, maar ook wankel.
Dit alles maakt voor ons het uitzien naar verre horizonten gebiedend noodzakelijk.
Belangrijk blijven natuurlijk allereerst de mogelijkheden in Europa. Het is b.v. van grote betekenis, hoe vreselijk ook de ervaringen zijn geweest, die wij gedurende de Duitse bezetting hebben opgedaan, dat het verkeer met Duitsland als ons achterland zich weer krachtig heeft hersteld. Ook op de zee en op verderafliggende kansen moet echter het oog gericht blijven.
Nederlands politieke zeggenschap in Indonesië is verdwenen, maar economische mogelijkheden zijn blijven bestaan in groter omvang dan waarvan
| |
| |
velen in Nederland zich bewust zijn. Zij zullen uiteraard alleen duurzaam zijn, als zij aan de ontwikkeling van Indonesië ten goede komen, maar in tal van gevallen spreekt dat duidelijk genoeg. Wie daar onder moeilijke en vaak gevaarlijke omstandigheden hun werk zijn blijven voortzetten, hebben aanspraak op de waardering en de dank van ons volk.
Hoewel in de loop der jaren vele Nederlanders in het toenmalige Nederlands-Indië hun bestaan hebben gevonden, heeft dat tropische land zich nooit geleend voor een massale Nederlandse vestiging. Betreurenswaardig is, dat alle kansen, die in vroeger eeuwen hebben bestaan ten aanzien van gebieden, waar een werkelijke volksplanting mogelijk zou zijn geweest, waar klimaat en geringe bevolkingsdichtheid de vestiging van een grote, blanke gemeenschap normaal konden doen zijn, te loor zijn gegaan. Nergens, behalve wellicht in Suriname, maar dan op betrekkelijk beperkte schaal, bestaat binnen het Koninkrijk uitzicht op vestigingen van deze aard. De Nederlandse stam blijft daardoor tot een klein taalgebied beperkt. Wij mogen ons er in verheugen, dat de Vlamingen hun taal, die tevens de onze is, geleidelijk een betere plaats hebben weten te verschaffen, en dat de Nederlanders in Zuid-Afrika een taal vinden, nog nauw verwant met de onze. Maar behalve in Suriname, op de Antillen en voorshands nog bij Indonesische intellectuelen, zijn er voor het Nederlands nauwelijks verder reikende mogelijkheden.
Nederlanders hebben echter de eeuwen door een bestaan gezocht in andere landen en andere werelddelen. Zij zullen dat blijven doen. Het is noodzakelijk en het is goed. Ook thans trekken velen naar den vreemde.
De omvangrijke emigratie, die zich in de laatste jaren heeft ontwikkeld naar Canada, Australië, Nieuw-Zeeland, Zuid-Afrika, in mindere mate ook naar enkele Staten van Zuid-Amerika, en voor het toegelaten aantal naar de Verenigde Staten, betekent niet een te betreuren verlies, maar is een zegen voor ons volk. Zij is nodig als tegenwicht tegen onze bevolkingsaanwas en kan blijvende winst betekenen, omdat met de landen, waarheen de emigranten gaan, nieuwe banden worden gelegd, die ook voor de hier blijvenden van betekenis kunnen zijn.
Ook door medewerking aan het openleggen van onontwikkelde gebieden kan Nederland een belangrijke taak vervullen. In Afrika tekenen zich nieuwe mogelijkheden af, natuurlijk zonder dat er sprake van is, dat Nederland daar nog koloniale mogendheid kan worden. Het feit, dat wij geen koloniale macht zijn, opent in verschillende Aziatische landen, en trouwens niet alleen daar, gemakkelijker de deur voor ons. En weer zijn onze ingenieurs, onze landbouwdeskundigen, in het algemeen de vele
| |
| |
experts, waarover Nederland beschikt, welkome gasten, terwijl onze aannemers grote werken uitvoeren.
Zoals wij ons op menig gebied moeten toeleggen op hoogwaardige producten, zo is het ook van uitermate groot belang, dat dit mensen van hoge kwaliteit zijn, die de Nederlandse naam in den vreemde een goede klank kunnen doen behouden of verkrijgen. Hier raken wij het grensgebied van economie en geestelijke cultuur.
Een groot deel van wat ik schreef heeft betrekking op de materiële voorwaarden van ons volksbestaan. De problemen op dat gebied dringen zich dan ook in deze jaren met dwingende kracht aan ons op. Ook economische moeilijkheden echter komt men niet te boven als geestkracht, karaktervastheid en inzicht ontbreken. en zelfs afgezien van dit verband is uiteraard de toekomst van ons volk onverbrekelijk verbonden met het hooghouden van zijn geestelijke waarden en met uitstraling naar buiten van zijn cultuur. Nederland heeft in verschillende tijdvakken van zijn geschiedenis op geestelijk terrein groter betekenis gehad dan naar zijn grondgebied of naar zijn bevolkingsgetal zou zijn te verwachten. Door zijn ligging openstaand voor Angelsaksische, Duitse en Franse cultuur, heeft het eigen prestaties geleverd, die door de veelzijdigheid van deze aanrakingen gunstig werden beïnvloed en op hun beurt weer op anderen inwerkten.
Wat de Nederlandse wetenschap betreft, de achterstand, die tengevolge van de afsluiting tijdens de bezetting op sommige punten ontstaan was, vergeleken bij de ontwikkeling overzee, heeft zij spoedig weten in te halen en in het internationaal wetenschappelijk verkeer heeft Nederland weer een goede naam.
Genieën kunnen niet gekweekt worden, noch in de wetenschap, noch in de kunst. Het gemiddeld peil echter van kennen en kunnen, de ambachtelijke bekwaamheid zowel als de geestelijke cultuur, kunnen in sterke mate worden beïnvloed. Hier ligt een taak voor het onderwijs over de gehele linie, waarvan wij ons de betekenis bewust moeten zijn.
Wat de verhoudingen binnen ons land betreft, ons volk is geestelijk sterk gespleten. Heette het eenmaal een protestantse natie, thans houden roomskatholieken en protestanten elkaar vrijwel in evenwicht, terwijl het aantal onkerkelijken niet onbelangrijk is. Talrijk zijn de politieke partijen en scherp de tegenstellingen. Toch is Nederland in staat gebleken in de uiterst moeilijke jaren na de oorlog een sociale rust te handhaven, die noodzakelijk was in verband met de nood, waarin wij leven, maar die menig land ons benijdt, en ook de politieke strijd niet zo te doen oplaaien, dat een democratisch bestuur in gevaar zou zijn gebracht.
| |
| |
Ik heb reeds onmiddellijk na de bevrijding uitgesproken, dat de idylle, die een ogenblik scheen te heersen, niet duurzaam zou blijken. Zij heeft op allerlei gebied niet heel lang geduurd en thans tekenen zich ook de maatschappelijke tegenstellingen, allereerst op politiek gebied, weer sterk af. Het is hier niet de plaats om te onderzoeken wat de oorzaken daarvan zijn en tot welke gevolgen het zal leiden. Ik heb mij opzettelijk zoveel mogelijk onthouden van alle politieke beschouwingen, al zal misschien reeds in het betoog, dat de ontwikkeling van ons land als moedgevend mag worden beschouwd, door sommigen een politiek oordeel worden gezien. In beschouwingen over het gevoerde of te voeren beleid ben ik niet verder getreden dan nodig was voor een aanduiding van de positie, waarin wij verkeren, en van de verwachtingen, die wij kunnen koesteren. Mede daarom heb ik de perspectieven van ons volk meer behandeld in internationaal verband dan ten aanzien van binnenlandse verhoudingen, al zou een bespreking van de verhoudingen tussen de volksgroepen en van de sociale perspectieven zin hebben gehad. Van gemis aan belangstelling daarvoor zal men mij niet verdenken. Maar al kondigt toespitsing van de strijd zich aan, ik vertrouw, dat temidden van de nood en van de gevaren van deze tijd er veel zal blijven, dat verbindt; de overgrote meerderheid van het Nederlandse volk is er zich van bewust hoe hoge waarden wij hebben te beschutten.
Stabiel, energiek, bereid risico's te nemen en toch voorzichtig, mag ons volk, indien de vrede bewaard blijft, de toekomst met vertrouwen tegemoet zien. |
|