De Gids. Jaargang 115
(1952)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |
I
| |
[pagina 59]
| |
ten dage vooral in ons niet-handelen. Vraagt ge voor deze stelling toch feiten en bewijzen? Welnu, waarde lezer, word dan zelf - U verzettend tegen de tijdgeest - eens actief. Duik in de ‘tijdsdocumenten’. In de romanlitteratuur van deze tijd en speciaal de z.g. toekomst-romans van een Huxley, Orwell en Koestler. In de philosofie van het existentialisme (Sartre) en van het absurdisme (Camus), alsook in het toneelwerk dezer beide schrijvers. In de wetenschap, bij voorbeeld De crisis onzer eeuw van de cultuursocioloog Sorokin, wiens populariteit in Europa (niet in zijn tweede vaderland Amerika) alleen reeds veelzeggend symptoom van deze tijd is. Spreek voorts met de jeugd, de ‘spes patriae’, de hoop des vaderlands, maar zelve veelal zonder hoop voor de toekomst van het vaderland. Luister naar de ‘publieke opinie’, naar de man op straat, de vrouw in de winkel, de conducteur op de tram, de arbeider in de fabriek... Een veelstemmig en wat verwarrend koor. Geen stemmingsbeeld is geheel zwart, geen ook volmaakt wit. Er zijn ondertonen en boventonen, er is majeur en mineur. Schrijver dezes grijpt met behulp van zijn antenne uit de lucht die hoofdklanken, die in eigen klankbodem acoustisch meetrillen. Zij zijn voor hem levenswaar. De ontvanger van de lezer is wellicht op een andere golflengte ingesteld. Of heeft hij zich, uit angst voor gevaarlijke sirenenzang, de oren dichtgestopt? Geest van de tijd... Gaan we iets verder terug in de tijd, teneinde althans een zoveel mogelijk algemeen uitgangspunt tot onze eigen tijd te verkrijgen. Men is het er in cultuurhistorische kring vrijwel over eens, dat omstreeks de eeuwwende een omslag in de heersende stemming is ingetreden. Het ongebreideld vooruitgangsoptimisme, nog kenmerkend voor de 19e eeuw, was, althans in Europa, in de aanvang van de 20ste eeuw reeds een overwonnen standpunt. Schopenhauer, Nietzsche en Spengler hadden daartoe o.m. het hunne bijgedragen. Tot hun uiterste ondergangsfatalisme ging de slingergang evenwel niet. Nog niet. Twee wereldoorlogen, dictaturen gegrond op onrecht, mensenmoord en terreur, de ontwikkeling van A- en H-bom, conjunctuur-crises, geld-ontwaarding, vernietiging van de middenstand en van de enkele mens, genocide en deportatie op de schaal van massale volksverhuizingen, de koude oorlog enz. brachten voor het grote publiek dit pessimistisch levensgevoel tegen de vijftiger jaren heel wat nader. Maken we opnieuw de balans op. Wiens stem moet zwaarder wegen? Van Gheorghiu, volgens wien het 25ste uur reeds is aangebroken, het uur, nadat het laatste uur onherroepelijk geslagen heeft, te laat om te leven, en ook om te sterven, te laat voor de Messias, te laat dus voor alles. Of van Sorokin, die glimlachend vertelt, dat onze cultuur - gelukkig - ten onder | |
[pagina 60]
| |
gaat, dat wij dit einde moeten verhaasten, want dat de dageraad van een nieuwe, heerlijke cultuur reeds gloort. Van Toynbee, die ons laat zweven tussen hoop en vrees, immers als enige en laatste kans wonderbaarlijke redding van Godswege uit het reeds ingetreden stadium van ontbinding niet uitsluit. Van Schubart, de blik naar het Oosten gericht, als brenger van de toekomstige johanneïsche heilsboodschap. Van Berdjajew, ons verlokkend naar een land van belofte, de nieuwe Middeleeuwen? Van..., zo zou ik kunnen doorgaan met een lange reeks auteurs, elk een eigen, afwijkende opvatting als enig juiste verkondigend. Maar het gaat niet om specifieke leerstelling of levensbeschouwing, doch om het peilen van de algemene stemming. Algemene stemming thans beneden nul, zou ik als ruw gemiddelde willen rapporteren, zonder met precisie te kunnen aangeven hoever. Onmiskenbare malaise en depressie, in de letterlijke betekenis van slecht op zijn gemak zijn, van onder druk verkeren. Onder de druk der tijden ontstaan gevoelens van onrust en onbehagen, van onzekerheid, wantrouwen, verbittering en desillusie, die kunnen uitgroeien tot angst, rusteloos en gejaagd zoeken naar uitkomst en tot diverse varianten van ontvluchting, maar ook tot volslagen moedeloosheid en doffe berusting. Velen weten niet meer waar en in welke richting ze het zoeken moeten, voor sommigen is het leven op aarde volstrekt zinloos. Of men nu wacht op de onberekenbare, willekeurig treffende slagen van het lot dan wel op het laatste gericht, het niemand sparend toeslaan van de dood, voor de meesten is het een lijdelijk wachten - sereen dan wel met ressentiment - op de dingen, die komen gaan, die niet veel slechter zullen zijn dan het bestaande, en, indien al, toch onafwendbaar waren. Dat lijdelijk afwachten, door Camus zo meesterlijk uitgebeeld in het begin van La Peste, wanneer noch de medici, noch de autoriteiten bereid zijn doortastende maatregelen te nemen, omdat ‘...pour arrêter cette maladie, si elle ne s'arrêtait pas d'elle-même, il fallait appliquer les graves mesures de prophylaxie prévues par la loi; que, pour ce faire, il fallait reconnaître officiellement qu'il s'agissait de la peste; que la certitude n'était pas absolue à cet égard et qu'en conséquence, cela demandait réflexion.’ Zo is het met de cultuur-pest. De diagnose is nog niet met volstrekte zekerheid gesteld. We leven in volstrekte onzekerheid. Inmiddels wachten wij af. Wij denken na. Waarschijnlijk is het al mis. Maar, wie weet, was het een voorbarig alarm, dat de beroepspessimisten sloegen! Hoewel, ‘wat je zo iedere dag in de krant leest, niet bepaald opvrolijkend is.’ ‘Kan men nog vertrouwen hebben in de hoogste leiders? Hebben zij de zaak nog in de hand?’ ‘Elk moment kan de vonk in het buskruit springen. Wat kan men | |
[pagina 61]
| |
ertegen doen?’ Nietig is de gewone man, U, ik. Machteloze speelbal van de overmacht. De geleerden zeggen het immers zo mooi: ‘technisch is de mens volkomen heer en meester van de vijandige natuur, de demonische natuurkrachten van de menselijke samenleving beheerst hij niet.’ Zo is het altijd geweest, zo zal het wel altijd blijven. Tegen deze pest is geen kruid gewassen. Dat is het eerste negatieve stadium van passiviteit en ‘muddling through’. Wie de moeite neemt om zich heen te zien, kan het observeren, in alle lagen der bevolking. Dan is er de houding van ontwaken en zwak verzet, wanneer men eindelijk - als berouw veelal wat laat - begint in te zien, dat het zo toch niet kan verder gaan. ‘Zo gaan we allemaal naar de verdommenis’. Maar wat te doen? Bezorgdheid groeit tot verontrusting, onbehagen tot angst, deze bij wijlen tot paniek. Verontrusting en angst dringen voort langs verschillende wegen, wekken uiteenlopende reacties, alle in onze tijd waarneembaar. De angst vernauwt het bewustzijn, bij de een tot louter gedachten aan planetaire destructie door gebruik van de atoombom en mogelijke kettingreacties, bij de ander aan botsing met andere planeten of welke apocalyptische rampen dan ook. Een derde leeft wegens het opdringend communisme reeds nu opnieuw in het concentratie-kamp, een volgende vreest meer dan al het andere het respectievelijk verlies der nationale souvereiniteit en der koloniale bezittingen, het verrassend herstel van krachten der overwonnen staten, het streven naar onafhankelijkheid van de volken in Azië en Afrika, de dreigende overbevolking van Nederland, het toenemend verval van religie en moraal, de voortgaande overwoekering van techniek en robotisering, enz. enz. ‘Vrijheid van angst’? Het mocht wat. Allen leven wij in angst-complexen, mogen de psychiaters nog zozeer overdrijven. Wij leven in de ‘age of anxiety’. Niet alléén uit angst om het naakt bestaan, de vrees voor honger, gebrek en niets-doen. Wij hebben angst evenzeer voor de overvloed, voor weelde en comfort. Wij hebben angst evenzeer voor overwerkt raken als voor werkeloosheid. Wij vrezen het woelend wakker liggen èn de slaap vervuld van angstdromen. Wij hebben angst tot zelfs voor de vrijheid, voor onze vrije tijd, voor onze vrijwillige verantwoordelijkheid jegens de medemens, voor de vrijheid van onze gedachten en ons onderbewustzijn. Wij hebben angst voor de critiek van onze buren, voor de publieke opinie, voor onze vrienden en voor onze vijanden, voor onze meerderen en voor onze minderen, voor onze ouders en voor onze kinderen, voor verwanten en vreemden, voor ieder en voor alles, voor het leven en voor de dood, voor onszelf. Wij kennen de angst om de angst. | |
[pagina 62]
| |
Angst was steeds een slechte raadgeefster. Welk is het gedragspatroon van de moderne angst-mens? ‘Angst is een verdrongen wens’ - welke wens moeten wij dan bevredigen? Door welke metamorphose kunnen wij gaan behoren tot de secte der ‘fearless sufferers’, die Koestler in The Age of Longing als enige uitweg uit de huidige chaos aangeeft? Het lijdelijk blijven afwachten en toekijken vermeerdert de angst, de vermeerdering van angst verlamt de krachten tot handelen en zo voorts. Hoe deze vicieuze cirkelgang te doorbreken? Hier zoeken tovenaarsleerlingen tegen de door henzelf opgeroepen geesten vol vertrouwen hulp en heil in terugkeer van de meester. Bescherming wordt gezocht bij leiders of bij de leider, bij de machtige collectiva, kerk, partij, vakbond. In zijn ‘fear of freedom’ verdrinkt zich de enkele mens in de massa, verschuilt zich achter de massa-media met hun massa-suggestie. Daar zoeken anderen uitkomst in de vertroosting der hedendaagse philosofie, welke de worsteling van het menselijk bestaan centraal stelt. Of wel in een tot nieuwe resignatie voerend mysticisme. Dan wel in een ideologie, welke de grauwe werkelijkheid door haar schone leuzen met het heldere licht van het komende overstraalt. Weer anderen zoeken de uitweg tegenover de dreigende toekomst in een terug naar de romantiek van het verleden. De illusie van het ongerept geschiedenis-beeld verdringt aldus het vergruizelde beeld van nu. Dit zijn vormen van escapisme, waarin de mens zichzelf ontvlucht en verliest in een andere wereld dan de alledaagse. Een wereld van de droom. Droom van macht en veelheid, van toekomst of verleden. De angst voor de eenzaamheid en verveling drijft naar de massa, drijft ook de massa zelf (‘the lonely crowd’) weer op tot massaal vermaak en verstrooiing, om de ledige tijd, vol van nare, akelige gedachten, te verdrijven. Sport en wedstrijden, radio, film en televisie zijn veelal vormen van moderne opiumschuiverij, roes en verdoving. Er is de vlucht naar de ander en het andere geslacht: erotisme. Vergeet en pluk de dag, zolang de zon schijnt. Naar gezelschap en gezelligheid: het uitgaande leven, de bar, de club, de vereniging, de dans, het kaartspel, de visite, de roddel, enz. Er is het rusteloos reizen en trekken, de onophoudelijke verandering van ‘job’, de zucht naar snelheid en recordverbetering, naar nieuwe sterkere prikkels en sensaties. Blijft de mens al zoekend onbevredigd, dan stuwen toenemende weerzin en angst hem op tot de laatste mogelijke vlucht uit de werkelijkheid. Het enorme, nog nauwelijks ontgonnen ziektegebied van onze tijd: de psychosomatisch verenigde aantasting van ‘een gezonde geest in een gezond | |
[pagina 63]
| |
lichaam’, de neurotische storingen, de waanzin en tenslotte de zelfmoord. Alle uiteindelijk vormen van energie en activiteit, helaas echter door de verkeerde lieden aangewend op de verkeerde plaats, voor het verkeerde doel. Passend in hun beeld van onze tijd: misplaatst, doelloos. De volkomen ommekeer van het stemmingsbeeld, tot stand gekomen vooral in de eerste helft van deze eeuw, geeft slechts één zijde van ‘de tijd waarin wij leven’ weer. De psychologische zijde, zoals de schrijfster Karen Horney deze veelzeggend heeft uitgedrukt in de titel van haar werk: The neurotic personality of our time. Er is een andere, samenhangende zijde, die hier, naast vele onaangeroerde aspecten, afzonderlijke aandacht verdient, nl. de sociologische zijde. Een diepergaande beschouwing legt verband tussen mens en maatschappij. Zij bestudeert in casu de wisselwerking tussen de nieuwe structuur-patronen van menselijk gedrag en de enorme sociale structuur-verschuivingen, in het bijzonder van de afgelopen 150 jaar. De industriële revolutie heeft explosieve krachten vrijgemaakt van een omvang, draagwijdte en sterkte, waarvan men in de 19e eeuw nog geen flauw idee had en die men ook thans veelal nog onderschat. In haar kielzog kwamen politieke revoluties, oorlogen (die weer de industriële oorlogstechniek opzweepten), verbroken evenwicht in de wereld-economie en in de wereldpolitiek, transformaties in de verhouding van nijverheid en landbouw, van arbeid en vrije tijd, van individu en gemeenschap, van werknemers en werkgevers, van geregeerden en regeerders, van vrijheid en binding. In deze maalstroom werden godsdienst, recht en zedelijkheid, wetenschap en wijsbegeerte meegesleurd. De maatschappij- inrichting, de nationale staat, de kunst en de cultuur, de opvoeding en het onderwijs, de communicatie tussen de mensen onderling, tussen volken en tussen werelddelen, het ganse denken en doen werd in overrompelende snelheid gerevolutionneerd. De tijd waarin we leven, is niet meer die van onze ouders en grootouders, laat staan van hun voorouders. De tijd verandert en veroudert thans tijdens één generatie. Neen, minder, per decade - terwijl voorheen de eeuwen nauwelijks van elkander te onderscheiden schenen, de tijd tijdeloos, de mens levend, werkend en biddend sub specie aeternitatis. De tijd, waarin we leven, is er een van seconden en minuten. Niet zonnewijzer en torenklok, maar stopwatch en tijdsein beheersen onze moderne tijd. Natuurlijk is er de psycho-sociologische samenhang. Bij voorbeeld tussen het gejaagde tempo en de jacht op succes enerzijds, de onrust en de neurosen anderzijds. De gemiddelde levensduur is verlengd, de vrije tijd even aanzienlijk vergroot. Maar het leven wordt gedurig korter, het vervliegt | |
[pagina 64]
| |
en vervluchtigt. In de tijd, waarin we leven, is er voor niets meer tijd. Ook niet om iets rustig te lezen en overdenken. Maar, ik heb geen tijd om hierbij verder te blijven stilstaan. Stel U voor, de enkele gedachte aan stilstaan is ijzingwekkend. Stilstand is achteruitgang. Wij moeten voort, voort... Wat achter ons ligt, is immers slechts een voorproefje van wat komen gaat. Reeds verkeren wij in de beginphase van een tweede industriële revolutie, die der volautomatisering. Zie ik het wel, dan bevat deze potentieel de meest geweldige structurele omvormingen en verschuivingen van alle tijden. Haar dynamica zal waarschijnlijk in nog korter tijd een veel grotere versnelling van tempo en verhoging van stootkracht inhouden. Zij zal, als ik mij niet zeer vergis, het komende tijdvak 1950-2000, voor zover dan enigerlei periodisering der geschiedenis veroorloofd is, bestemmen tot een der grootste historische perioden, het begin van het einde of van een nieuwe herwaardering aller waarden. Vergelijkbaar met de tijd van geboorte van de Christelijke wereld of wel met de Renaissance. Die tijd is óók de tijd, waarin wij leven. Met alle zorg, verontrusting en klein-menselijke angst is onze tijd belangwekkend als welhaast geen ander. Nieuwe opzienbarende uitvindingen staan voor de deur, nieuwe volkengroepen kloppen aan de poort, nieuwe communicatie-middelen, tot zelfs met andere planeten, verschuiven straks wederom een stuk Jules Verne-phantasie of Thomas Morus-utopie naar nuchtere realiteit. De mens rust niet aleer Pygmalion en Icaros herschapen zijn, het perpetuum mobile in werking gesteld, het levenselixer en de steen der wijzen ten leste ontdekt, de godenspijs van nectar en ambrozijn aller mensen deel. En dan, wat dan? Laten wij dit probleem voor de tijd waarin wij niet meer zullen leven. Wij hebben slechts tot opgave van de tijd waarin we leven, het bijzondere voorrecht hebben te leven, het beste te maken, wat naar mensenmogelijkheid gegeven is. Wij zijn in en door onze tijd rentmeesters voor de tijd van de na ons komende generaties. Wij hebben niet de tijd, maar de tijd heeft ons. Leven wij bewust in onze tijd, ons sociaal verantwoordelijk voelend voor de tijd, elk ogenblik uit onze tijd geboren. Deze zorg, deze angst om de continuïteit, om de juiste schakeling van het heden tussen verleden en toekomst is tegelijk in diepste wezen deel van onze onsterfelijkheid èn van de menselijke waardigheid, als de even onvergankelijke idee van eigen lotsbepaling in vrij-scheppende gebondenheid. Dat is de zin van ons menselijk bestaan op aarde. Dàn is het niet misplaatst, noch doelloos. Gaan we dus over tot de orde van de dag. Er is geen tijd te verliezen... |
|