maar wil zijn gedachten confronteren met die van zijn vrienden. Hij gaat nu na welke vrienden bereid zijn met hem te praten, midden in de nacht, terwijl het mist. Hij denkt dat Gerard het wil. Hij gaat naar boven, werpt een blik op zijn vrouw en merkt dat ze rustig slaapt. Ja, denkt hij, jij kunt slapen, maar ik niet. Als het bed Noord-Zuid stond inplaats van West-Oost zou ik kunnen slapen, maar dan tocht het en heb ik 's morgens haarpijn.
Hij knipt het bedlichtje uit dat zij voor hem heeft aangelaten en gaat stil naar beneden. Hij heeft natuurlijk bittere gevoelens nu hij weet dat zijn vrouw rustig slaapt. Zij begrijpt niets van deze wereld en kan slapen terwijl hij lijdt. Dat is een symbool, de grote moeder slaapt en bekommert zich niet om het lijden harer kinderen.
Hij trekt dan zijn jas aan en zet zijn hoed op en laat de deur zacht in het slot vallen. Buiten mist het. De bomen zijn eerst onzichtbaar en doemen vervolgens plotseling druipend op.
De man gaat naar zijn vriend. Die woont niet ver van hem vandaan. Er brandt geen licht. Hij fluit een afgesproken melodietje.
Godverdomme-nog-an-toe, zal hij zeggen wanneer zijn vriend bezwaren maakt, godverdomme-nog-an-toe, je bent mijn vriend of niet! En dan zal hij weggaan en de mist verstikt hem, maar dan is er altijd nog dat vergift dat hij kan innemen. De vriend opent het raam, boven, en zegt: Hei, hier is de sleutel. En hij gooit de sleutel naar beneden in een zakdoek gewikkeld. De man opent de deur en klimt de trappen op. Zijn stemming wordt nu steeds somberder. Wat doet hij hier in de nacht een trap op te klimmen? Thuis slaapt zijn vrouw zonder problemen. Het maakt hem ziek daaraan te denken; een vrouw die slaapt en de man die aan vergift denkt.
En hier een trap en weer een trap en weer een. Hij wil naar beneden en op de onderste trede gaan zitten om te huilen. Maar hij klimt. Boven staat de deur open, er brandt licht. De vriend heeft een kamerjas aan. - Het mist, zegt de man, zet zijn hoed af en trekt zijn jas uit. - Ik heb niet veel meer, zegt zijn vriend en laat zien dat hij nog een kwart liter heeft. Dan drinken ze. Dan praten ze. Over sonnetten. Over figuristen. Over experimentalisten. Over 35% en 40%. Over Pernod. Over het Quartier St. Germain des Prés. En dan zegt de man ineens: - Merde! En de vriend lacht tot de tranen hem over zijn wangen rollen. De fles is leeg maar de vriend haalt een nieuwe bij de buren. En dan praten ze over sonnetten, over figuristen, over experimentalisten en over die rotcritici. - Merde! zegt de man en de vriend lacht tot de tranen hem over de wangen rollen. Dan is de fles leeg, maar ze merken het niet. Ze zingen en dan slapen ze. En als de man 's mor-