| |
| |
| |
Silvio d'Amico
Het toneel in Italië na de oorlog
Italië is een van de weinige beschaafde landen, waar nog altijd de rondtrekkende toneelgezelschappen, in plaats van de vaste schouwburgen, de toon aangeven. Het systeem van ‘rondreizen’ zet zich bij ons nog voort, tot genoegen van hen die heimwee hebben naar onze roemrijke maar dode ‘Commedia dell'Arte’ en met toenemende zorg beschouwd door het intellect, dat op een moderne smaak is afgestemd. Ook het fascistisch regiem, dat - meer met politieke dan met artistieke en culturele bedoelingen - voor het eerst in de geschiedenis van het Koninkrijk Italië zich het lot van het Toneel aantrok, kwam er nooit toe, in deze of gene stad vaste theaters te vestigen; het beperkte zich tot steun aan de belangrijkste gezelschappen met toezicht op hun repertoire, en aan enige sporadische openluchtvoorstellingen in de lente en de zomer, die dikwijls zeer mooi waren.
Toen het fascistisch dwangbuis van ons afgevallen was, hadden onze toneelgezelschappen enige tijd volledige vrijheid wat samenstelling en repertoire betreft, doch zonder dat ze gesubsidieerd werden. Het particulier initiatief wendde zich met nieuwsgierige belangstelling tot stukken die tot dusver verboden geweest waren, speciaal die uit het buitenland. Deze hebben ons publiek soms geboeid, vaker teleurgesteld. Al gauw echter gaf de nieuwe republikeinse regering zich er rekenschap van, dat ze de vroegere activiteit van staatswege weer op moest vatten tot heil van de toneelkunst, nu niet meer met politieke bedoelingen, maar met artistieke en culturele.
Toch is tot nu toe het gevolgde systeem in de kern het oude gebleven: subsidies die aan de beste gezelschappen toegewezen worden en steun aan enige instellingen, bijvoorbeeld het ‘Istituto del Dramma antico’ (dat klassieke spelen geeft in de bouwvallen van Griekse en Romeinse theaters, welke Italië overvloedig bezit); het ‘Istituto del Dramma Italiano’ (dat zich in het bijzonder ten doel stelt, het hedendaagse italiaanse repertoire naar voren te brengen); een jong en reeds terecht vermaard ‘Istituto del Dramma Popolare’ in San Miniato in de provincie Pisa; en tenslotte de grootse
| |
| |
voorstellingen als die van de ‘Maggio Fiorentino’ en het Venetiaanse Zomerfeest, welke van de eerste rang zijn. Maar, zoals men ziet, betreft het hier een vrij sporadische activiteit. Naast de veteranen van de Italiaanse regisseerkunst, zoals Ranato Simoni en Guido Salvini zijn nieuwe regisdeurs van uitstekend gehalte naar voren gekomen, b.v. Orazio Coste, Ettore Giannini, Giorgio Strehler en Luchino Visconti, aan wie we prachtige kunstprestaties te danken hebben; doch meestentijds van uitzonderlijke aard en kort van duur. Wat het italiaanse intellect nog steeds zoekt, is een nieuwe ‘continuïteit’, welke in de plaats van die der oude toneelgezelschappen zou kunnen te komen; deze duurden 3, 6, 9, 12 en meer jaren, terwijl de tegenwoordige gezelschappen voor enkele maanden of slechts voor enige weken worden samengesteld.
Is er in Italië een toneelschrijver, die in de laatste jaren een woord gezegd heeft dat een breed publiek aansprak? Ja, die is er: het is een napolitaans kunstenaar, die in zijn dialect speelt en schrijft: Eduardo de Filippo. Eduardo - die reeds sinds een tien a vijftiental jaren zeer bewonderd wordt als groot acteur en geacht auteur van comedies en kluchten, die alleen maar tot vermaak dienen - is pas na de oorlog een uitmuntend toneelschrijver geworden. Zijn grote comedies dateren van de laatste vijf jaren.
Laten we even stilstaan bij de onderwerpen. Questi fantasmi is de geschiedenis van een arme man die, begunstigd door de minnaar van zijn vrouw, die gunsten hardnekkig blijft toeschrijven aan een denkbeeldige weldadigheid. Filumena Marturano is een verschrikkelijke vrouw, die door intriges tot een huwelijk met een egoiste minnaar komt en dan weigert, hem te zeggen, welk van haar drie kinderen ook zijn kind is, om hem dan te dwingen, ze met een rekbaar geloof alle drie aan te nemen. Le bugie con le gambe lunghe komt door een warnet van gemeenheid en compromissen tot van die openlijke smerige leugens, die de wereld moet slikken en noodgedwongen als waarheid moet erkennen. Le voci di dentro geeft het bedriegelijke van een fantast, die - na een hele familie beschuldigd te hebben van moord op een geheimzinnig verdwenen huurder - tot de ontdekking komt, dat hij een droom voor werkelijkheid heeft gehouden; maar als hij dit gewaar wordt en uitspreekt, gelooft niemand hem, te beginnen met de betichte familie zelf, waarvan ieder lid zijn eigen verwanten tot het misdrijf in staat en er ook aan schuldig acht.
Om dergelijke motieven (onvermijdelijkheid van de leugen, noodzakelijkheid van de illusie, fatalititeit van haar aanvaarding) draaien ook de twee laatste stukken van Eduardo, die misschien minder succes hebben gehad:
| |
| |
La magia en La paura numero uno. Men bemerkt spoedig, dat we hier te doen hebben met pirandelliaanse motieven, zoals overigens met driekwart van het hedendaagse internationale toneel het geval is. Maar laten we er dadelijk bijvoegen, dat dit ‘pirandellisme’ in Eduardo's kunst tot een eigen ontwikkeling komt. In de plaats van de siciliaanse redeneerwoede van de grote Pirandello treedt, in even aanvaardbare en simpele vormen, een zeldzame napolitaanse gemoedelijke gevoeligheid.
Nu hij op gelukkige wijze zijn weg gevonden heeft, is Eduardo, vruchtbaar toneelschrijver, onuitputtelijk in vondsten van allerlei aard, kleurrijk een zangrijk, de kunstenaar geworden, die in dezen tijd het allermeest contact met het publiek heeft en zijn gunst bezit; en dat niet alleen in Italië, maar ook in het buitenland, waar men zijn werk veel opvoert.
Het zou natuurlijk weinig nut hebben, hier een lijst van titels te geven met de namen der auteurs van de 10 of 12 nieuwe italiaanse stukken die de laatste jaren met veel succes opgevoerd zijn. Ook al, omdat - zoals ieder weet-vaak de mode in hoge mate, zelfs meer dan artistieke overwegingen, tot het succes bijdraagt. Dit is het geval met Vita mea van Cesare Giulio Viola, een satire op de jonge generatie, geschreven door een oudere; of Pretore De Minimis van Guglielmo Giannini, een satire van een kamerlid op het politieke leven.
Van meer schrijvers van goed gehalte werden kort geleden enige stukken toegejuicht: L'innocenza di Camilla, waarin Massimo Bontempelli, een vooraanstaand schrijver, die graag verblinde vrouwenfiguren ten tonele voert, weer eens een hysterica heeft vertoond, een naieve echtgenote, Camilla, die zich uit onschuld prostitueert: een omwerking tot klucht van het duizend jaar oude Il Re Candaule, dat met pleizier door een tot amusement geneigd publiek ontvangen werd. Op het Festival van de Biennale Veneziana en daarna te Milaan vond het ernstige stuk L'alba dell' ultima sera van de romanschrijver Riccardo Bacchelli een warm onthaal. Dit is de geestelijke tragedie van een geleerde, die een nieuw vernietigend oorlogstuig heeft uitgevonden, maar die liever sterft dan het geheim er van bekend te maken. Verder moeten we nog vermelden Lunga notte di Medea van een andere eersterangs-schrijver, Corrado Alvaro, die de oeroude mythe van Iason's vrouw op moderne wijze tot nieuw leven heeft gewekt. Albertina van Valentino Bompiani, het drama van een man die uit den oorlog terugkomt, waarin een terugkeer tot het verleden wordt uitgebeeld, is ook een subtiel stuk, dat in verscheidene italiaanse schouwburgen en ook in een Parijse met aandacht is aangehoord. Eveneens in de sfeer van
| |
| |
de oorlogsdagen speelt het drama L'abisso van Silvio Giovaninetti, die veel opzien heeft gebaard door de toeschouwers te verbluffen met de gebeurlijkheden van een vreemd geval op psycho-analytisch terrein. Van uitgesproken religieuse aard is het succes dat overal in Italië ten deel viel aan een ander uitzonderlijk stuk, Inquisizione, van Diego Fabbri, een conflict tussen twee mannen die beiden hun roeping hebben gemist: een aards gezinde, die bij vergissing priester is geworden en een asceet, die daartegenover bezweken is voor de verleidingen van een vrouw die hij in werkelijkheid niet eens liefheeft.
Maar de naam die op het ogenblik met het grootste respect genoemd wordt en die ook reeds op vele tonelen in het buitenland (Duitsland, Frankrijk, Argentinië enz.) bekend is, is die van Ugo Betti. Betti stelt een vreselijke wereld in staat van beschuldiging voor een onverbiddelijke rechter. Deze rechter beschouwt het leven en legt er met meedogenloze hardheid de vuile geheimen van bloot. Iets dergelijks hadden we al leren kennen in de tijd van Frana allo Scalo Nord, daarna in Cacciatore d'anitre, in Albergo sul porto, en in Notte in casa del ricco: hopeloze tragedies, de ene meer, de andere minder te aanvaarden door een publiek als het onze, dat dikwijls tegenover zulk een ondankbare stof weifelt tussen gevoelens van aantrekking en van afstoting. Daarnaast had men reeds het succes van zijn brillante comedies Il paese delle vacanze en I nostri sogni genoteerd, waarin de dichter een vertrouwenwekkend woord geuit scheen te hebben, het aanvaarden van eenvoudige werkelijkheid inplaats van de onmogelijke droom.
Maar Betti is teruggekeerd tot zijn vroegere onverzettelijkheid in zijn laatste, heftigste drama's: Vento notturno, Marito e moglie, Lotta fino all'alba, het buitengewoon actuele Regina e gl'insorti en het luid toegejuichte Corruzione a Palazzo di Giustizia. In laatstgenoemde tragedie, die veel schouwburgbezoekers in Italië heeft ontroerd, is het niet alleen het Gerecht dat van corruptie beticht wordt, maar heel de Stad, ja, heel die wereld, waarvoor de Christus niet gebeden heeft. Triomf van rechtsverkrachting, oppermacht van cynisme, leugenachtigheid van achtbare grijsheid: zie daar nogmaals, wat een inquisiteur ontdekt, die over de rechters kwam oordelen, om onder hen de ‘besmette’ te zoeken, die, zoals uit verscheidene geheim gebleven symptomen blijkt, zelfs de zetel der hoogste gerechtigheid heeft aangetast. Allen zijn officieel achtbaar, allen in het geheim schuldig: een afgeleefde president, een spotzieke magistraat, die in voortdurende angst leeft, de andere rechters schijnheilig en verontrust. De meest onbetrouwbare van allen opent de jeugdige dochter van de president, de enige die aan de reinheid van haar vader gelooft, door de gemeenste onthullingen de
| |
| |
ogen en drijft haar tot wanhoop en zelfmoord. Maar dan bewerkt het bloed van de onschuldige het wonder. Wanneer de inquisiteur uit de cynische magistraat - die eindelijk voor de dood staat - een bekentenis los krijgt, welke de anderen vrijspreekt, en allen zich dan veilig wanen en het juist de moordenaar van het meisje is die tot de hoogste rang opklimt, verdraagt deze de leugen niet langer en gaat zichzelf aanklagen. Een tragedie die men niet uit zou houden, wanneer zij niet eindigde met het hijgen naar de noodzakelijke reiniging. Wij zouden Betti juist om dit zoeken naar een katharsis een dichter van onze tijd willen noemen. Dit is, strikt genomen, niet iets nieuws. Het is die ‘behoefte aan geloof’, die zich niet alleen in vroegere auteurs oneindig vaak geuit heeft, maar die ook in de hedendaagse, bij Pirandello te beginnen, te bespeuren valt, een min of meer heimelijk religieus streven, dat zich in vele onzer auteurs, in het bijzonder onder de jongeren, openbaart. En dit is, van ethisch standpunt gezien, de actiefpost waarmee wij ons korte overzicht kunnen besluiten.
Hierboven hebben we op een nieuw feit gezinspeeld; het ontstaan van een nieuwe Italiaanse regie, het optreden van nieuwe regisseurs, de ontdekking van nieuwe acteurs. Maar wij hebben ook opgemerkt, dat het hier, althans tot voor kort - om min of meer sporadisch optredende verschijnselen ging; ook hierom, omdat de hoge kosten van het moderne toneel het maar al te vaak juist voor die intelligente, maar arme klasse, die er het meest voor ontvankelijk is, onbereikbaar maken.
Vandaar de noodzakelijkheid, dat de publieke instellingen deze nieuwe initiatieven begunstigen. Tot nu toe schijnt de meest soliede onder deze instellingen het Piccolo Teatro della Città di Milano te zijn, dat sinds 1947 met steun van de Gemeente in die stad bestaat (directeur Paolo Grassi, regisseur Giorgio Strehler). Daar op volgt dadelijk het Piccolo Teatro della Città di Roma, opgericht door de regisseur Orazio Costa, echter die de geldmiddelen van zijn Milanese collega's mist; maar hij heeft er de aspiraties mee gemeen, en de programma's en ook de jonge acteurs (want allen in Rome, en een groot deel van de Milanese, komen voort uit een en dezelfde school, de Accademia d'Arte Drammatica di Roma). We hebben echter ook aan het Piccolo Teatro di Roma voorstellingen van hoog gehalte te danken, die met recht geacht worden tot de allerbeste der laatste jaren te behoren. Het is niet zonder betekenis, dat de prijs van het Istituto del Dramma Italiano voor de beste mise-en-scène van een in 1950 vertoond Italiaans werk, inplaats van aan de grote gewone gezelschappen aan deze voortreffelijke instelling werd toegewezen. Als derde in tijdorde, maar
| |
| |
zeker niet derde wat belangrijkheid betreft, komt de Toneelgroep van het Teatro Nazionale, die Guideo Salvini eind 1950 in Rome in het Teatro Valle gesticht heeft. Deze verenigde andere jonge krachten om zich, die voor een deel uit de reeds vermelde Accademia voortkwamen en voor een ander deel uit de filmkunst.
Wat de zogenaamde normale gezelschappen betreft - van de groeperingen om de persoonlijkheid van grote acteurs als Ruggero Ruggeri en Emma Grammatica tot die troepen, waarin andere opvallende, succesvolle acteurs heden in hun volle rijpheid optreden (een Cimara, Tofano, Ricci, Cervi, Carlo Ninchi, Sarah Ferrati, Andreina Pagnani, Paolo Stoppa e.a.), het zou te lang zijn, er de gewone en ook de buitengewone activiteit van te volgen.
Laten we er ons hier mede tevreden stellen, het nieuwe verschijnsel te vermelden, dat kort voor de oorlog begon, maar dat vooral in de naoorlogse tijd tot bloei kwam: namelijk de belangstelling, die bij de Italiaanse jongeren, speciaal de studenten, voor het toneel en zijn problemen gewekt werd. Dit is een belangstelling, die zich niet alleen uit in het organiseren van samenkomsten, het uitgeven van periodieken, het stichten van kleine toneelscholen en van centra voor studie, onderzoek en contact en uitwisseling ook met het buitenland, maar die daarnaast vorm krijgt in de stichting - dikwijls naast de Universiteiten - van echte theaters, en niet eens altijd van de kleinste; zoals in Rome gebeurd is, en in het bijzonder in Padua, waar een moderne toneelschool in het leven werd geroepen, in de Florence, Bologna, Turijn, Genua, Napels en Bari.
Aan deze theatertjes danken we ook contact en uitwisseling met het buitenland. Maar ook langs de gebruikelijke wegen zijn beroemde acteurs en regisseurs uit het buitenland na de oorlog weer in korte kunstreizen op het Italiaanse toneel verschenen; tegen uitwisseling van artisten van ons, die op hun beurt weer, dikwijls met groot en zelfs zeer groot succes, den weg naar Zwitserland, Frankrijk, Engeland, Tsjechoslowakije, Duitsland, Spanje, en vooral Zuid-Amerika hebben teruggevonden.
De verbindingen met de wereld, zowel de geografische als de geestelijke, hebben zich steeds levendiger hersteld. Het is zeker niet ongeoorloofd, van de oude Italiaanse grond - die in de loop van tweeëneenhalfduizend jaren aan het wereldtoneel zoveel geschonken heeft - te verwachten, dat hij bij de aangevangen wederopbouw van Italië nog eens een nieuw woord zal spreken.
(Vert. R.J. Valkhoff)
| |
| |
Links: Alberto Viani, Figuur (Foto Interfoto).Rechts: Mirco Basaldella, De Haan, brons 1949. (Foto Alfa).
| |
| |
Links: Scipione Gino Bonichi, De Kardinaal-deken. Rechts: Filippo de Pisis, Portret van een kunstkenner. (Beide in de Galleria Naz. d'Arte Moderna, Rome).
| |
| |
Boven: Giuseppe de Santis, Scène uit de film: ‘Strijd zonder Genade’.
Onder: Pietro Germi, Scène uit de film: ‘De weg der hoop’.
| |
| |
Links: Het Palazzo della Mercanzia te Bologna na de beschadiging. Rechts: Het gerestaureerde gebouw.
|
|