De Gids. Jaargang 114(1951)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 404] [p. 404] Lucebert Gedichten Soms traag s'ochtends zie ik tussen het haastig trillen van het licht mijn eigen stilstand in de lucht fantoom van spiegels bedrieglijk stille snaren ik weet noch wenk ik ben een cel zucht en heldre vleugels mijn vensters zijn open en dicht planten en wolken bewonen mijn lichaam geduld en ongeduld op hoeven en haren gaan wind en aarde om de rotonde der zon Boven mij de rollende ogen van de storm en het klappen van zijn muil in de huizen ik hoor mijn huilen stromen in de dakgoot zeldzaam geboren handen aan armen bedriegt mij weer na weer al drink ik rood en geel arm mijn bloemen blijven wit maar waar blijven de warme oren van mijn eiland de zwarte eieren der klarinetten in driftig water slepend als een scheepsramp en waar ontvlammen zich de vrouwen eenzaam in een mengelmoes van stemmen aan koude maan aan kettingen geklonken [pagina 405] [p. 405] Langzaam begon ik te spelen het spel van de oude koningen: Opir die zijn volk vergeten na drie schreden wijn na twee schreden wijn al zijn schatten in de zeebuik borg Hassall kruidkoekenproever zijn leven veil gaf voor nog fijnere specerijen 1000 mijlen her en der zijn sterke lippen sterkre lippen oplag oplag en vergat de grote bakkers van zijn volk Hikkim zoon van Moessah die als kind al achter alle waaiers weinigbelovend school 3 dagen na het kroonfeest luister met het laagste lustmeisje laagste verdween hij in de nevels van de heuvels ...zijn gouden ringen lagen bij de kleine joden het is alles het zelfde bij de geweldigen grijze lippen op grijze lippen hebben dit gezegd en gezongen maar Naitta eerste en laatste koningin Naitta haatte het licht in de schemering schreef zij de 700 onverbeterlijke regels der regering en stierf als een levende steen [pagina 406] [p. 406] De mens hoopt op de dieren die dragen de warmte in de armen die werpen de armen in de warmte de warmte van hun danspas pas voor pas de Dans Darwin de Darling maar aan de rug van de aarde onder de doormergelde sterren kil en geklemd de dierheer kust de korte lippen van de lokstem en verstrikt zich in zijn lange klemvlecht kwelt hij zijn helder licht nu kruipt en nu komt en keert niet weer nu springt het donker nu keert niet meer het weerlicht Vorige Volgende